Jan-Willem Lubbers

2015

1469

XLVII

Op een buitensporig duidelijke dag,
Dag waarop men zin heeft veel gewerkt te hebben
Om daarop juist niet te werken,
Zag ik een glimp, gelijk een weg tussen de bomen,
Van wat wellicht is het Grote Geheim,
Dat Grote Mysterie waarvan de onechte dichters spreken.

Ik zag dat er geen Natuur is,
Dat Natuur niet bestaat,
Dat er bergen zijn, valleien, vlakten,
Dat er bomen zijn, bloemen en grassen,
Dat er stenen zijn, rivieren,
Maar dat er geen geheel is waartoe dit behoort,
Dat een ware, werkelijke samenhang
Een ziekte van ons denken is.

De Natuur bestaat uit delen zonder een geheel.
Misschien is dit dat zogenaamd mysterie waar ze het over hebben.

Dit was wat ik zonder denken of bij stilstaan
Begreep dat de waarheid moest zijn, de waarheid
Die allen uit vinden gaan zonder te vinden
En die ik alleen, omdat ik niet uit vinden ging, gevonden heb.

Fernando Pessoa Gedichten, 66

29.11.2015

1468   zonder context (47)

Blijf je verder leeg, dan zul je minder lastig, zachter voor je omgeving zijn – je bent nu verstandig genoeg om de gedachte te vermijden dat je weet wat je eigenlijk niet weet.
Plato Verzameld Werk 1, 249

Zo gaat het met veel levens, de hartstocht waarmee ze zijn geleefd is meestal aan de wereld voorbijgegaan, hun klaroenstoten zijn nergens vernomen, waardoor er naderhand stilzwijgend wordt aangenomen dat die er dan ook wel nooit zullen zijn geweest.
Allard Schröder De hydrograaf, 7

Zelf stel ik me het liefst voor herinnerd te worden door een boekenkast vol lege notitieboekjes.
Dirk Vis in: De Gids 2015/3, 23

Ik geloof niet dat ik als lezer veel sympathie zou hebben voor wat ikzelf zoal schrijf.
Frida Vogels Dagboek 1960-1961, 16

Ik ben wel intelligent, maar ik heb geen grein doelbewuste werkkracht.
Frida Vogels Dagboek 1960-1961, 28

23.11.2015

1467

Kijk hem daar nou zitten in zijn rokerstoel, zijn armen over de leuningen, voeten naast elkaar, in gedachten verzonken. Zijn ogen ogen bezorgd, maar wanneer hij een gedachte heeft die hem bevalt (zijn intellectuele ijdelheid streelt, zou hij zelf schamperen) zie ik een glimlach verschijnen. Stille wateren, diepe gronden zeiden ze vaak tegen hem toen hij nog een kind was. Toen leek hij al ouder dan hij was. Hij probeert zijn emoties te beheersen om maar niet kwetsbaar te zijn, maar hoe lang houdt hij die druk nog vol?

We bleven zitten en luisterden naar orgelmuziek van Bach. Hij wilde een stuk laten horen dat hij zelf nog gestudeerd had toen hij jong was. Zo nu en dan zag ik zijn vingers op en neer gaan, zij herinnerden zich nog de bewegingen die ze moesten maken. Pas op latere leeftijd had hij zich gerealiseerd hoe moeilijk die stukken van Bach eigenlijk waren, dat het kinderlijke naïviteit was geweest om ze te willen spelen en dat het hem nog redelijk gelukt was ook!

Wanneer had hij die onbevangenheid verloren? Dat moest natuurlijk een geleidelijk proces zijn geweest, maar het kantelmoment was ongetwijfeld die zomer aan het einde van de middelbare school. Toen had hij die hand op zijn schouder gevoeld, toen had hij in die ogen gekeken, toen was hij nog nooit zo dichtbij geweest. Het was op een teleurstelling uitgelopen. Jarenlang had hij voortgemodderd met zijn studie en zijn onvermogen een intieme relatie aan te gaan.

De muziek was afgelopen. Hij stond op om het schijfje uit de cd-speler te halen. Ik heb gefaald, zei hij, gefaald! Niets is uit mijn handen gekomen. Ik heb geen enkele studie afgemaakt, ik ben mijn baan kwijt en nu is ook mijn huwelijk gestrand. God geve dat ik een goede vader mag zijn! Hij ging weer zitten en keek me aan, wachtte. Ik zag hoe zijn handen verkrampten en houvast zochten naarmate de stilte langer duurde. Toen sprong hij op en beende weg. Ik wilde achter hem aan gaan, maar wat kon ik nog voor hem betekenen? Ik ging in zijn stoel zitten.

18.11.2015

1463

Plotseling had ik me gerealiseerd dat ik de hele tijd gesproken had en dat zij had gezwegen. Alleen de muziek van Satie klonk nog in de woonkamer van haar ouderlijk huis. Ik keek naar haar, zoals ze daar zat in die grote fauteuil, de armen om haar opgetrokken benen geslagen. Haar ogen straalden en ze glimlachte, vrolijk en spottend. Ik heb nog nooit iemand zo enthousiast over muziek horen praten. Zo enthousiast over muziek horen praten. Dit was een moment dat voor eeuwig voorbij zou gaan, maar elk detail van haar blik, de mooiste ogen van de wereld, deze beelden zouden neerdalen in mijn geheugen en daar als donkere wolken blijven hangen. Zij had nog dat vertrouwen, dat vertrouwen in het Schone, Ware en Goede achter de vergankelijkheid. Zij kende nog de vreugde van een betere wereld en niet de somberheid van de eenzame. Ik was mijn geloof verloren onderweg en achter de horizon was geen waarheid meer. Ik hield van haar en ze zou me willen troosten, maar ze wist dat ze nooit de schaduwen van deze onbeantwoorde liefde zou kunnen verjagen.

7.11.2015

1462   zonder context (46)

Het opgewonden, lawaaierige, onevenwichtige, nerveuze gedrag vormt de tegenstelling tot de grote hartstocht: als een stille donkere gloed in het innerlijk wonend en daar al wat heet en hitsig is verzamelend, laat deze hartstocht de mens naar buiten toe koud en onverschillig ogen en drukt de gelaatstrekken een zekere onbewogenheid op.
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 302

Hoe goed klinken slechte muziek en slechte argumenten, als men op een vijand afmarcheert!
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 346

Wanneer men, zoals de denker, gewoonlijk in de grote stroom van de gedachte en het gevoel leeft, en wanneer zelfs onze dromen 's nachts deze stroom volgen: dan verlangt men van het leven geruststelling en stilte, – terwijl anderen juist van het leven willen uitrusten, wanneer zij zich aan meditatie overgeven.
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 351

Zoals het boek daar ligt, zijn het eigenlijk onopgeblazen ballonnetjes, pas als je gaat lezen komt er pfffffft…. lucht in.
Esther Jansma in: Poëziekrant 2015/3, 66

Vroeger heette het: 'God is genadig': niets aan te doen, nu moeten de mensen het zijn!
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 32

5.11.2015

1454

Bij de volgende test moest ik reageren op afbeeldingen die zij één voor één omhoog hield. Elke afbeelding was een moment in een verhaal, het was aan mij om te vertellen wat vooraf gegaan zou kunnen zijn en wat erop zou kunnen volgen. Een verhaal vertellen, dat zou voor mij geen probleem moeten zijn.

Rinkelende bellen, dalende slagbomen. Ik kon het niet. Ik wachtte op een passerende trein die niet kwam en nooit zou komen. Iets liet me in de steek en dat iets was ik zelf.

De bibliotheek met ongeschreven boeken is vast vele malen groter dan die met geschreven exemplaren. Sommige boeken verhuizen in de loop van de tijd van het ene naar het andere gebouw. Ik heb besloten dat mijn boek ongeschreven zal blijven. Het is terug gebracht en op een plank gezet waar het onvindbaar is, in het stof waarvan dromen gemaakt schijnen te zijn.

11.10.2015

1452

Waar wil deze hele filosofie met al haar omwegen naartoe? Doet zij meer dan een voortdurende en hevige drang als het ware in rede te vertalen, een drang naar milde zon, heldere en beweeglijke lucht, zuidelijke planten, ademtocht van de zee, lichtverteerbare voeding met vlees, eieren en vruchten, heet water als drank, dagenlange stille omzwervingen, weinig spreken, spaarzaam en voorzichtig lezen, eenzaam wonen, zindelijke, sobere en bijna soldateske gewoonten, een drang kortom naar alle dingen die juist mij het best smaken, juist mij het best bekomen? Een filosofie die in laatste instantie het instinct voor een persoonlijk dieet is? Een instinct dat naar mijn lucht, mijn hoogte, mijn weersgesteldheid, mijn soort gezondheid streeft via de omweg van mijn hoofd? Er zijn vele andere en beslist ook veel hogere zaligheden van de filosofie, en niet alleen zulke die duisterder en pretentieuzer zijn dan de mijne, – misschien zijn ook zij alles bij elkaar niets anders dan intellectuele omwegen van dergelijke persoonlijke voorkeuren? – Intussen kijk ik met nieuwe ogen naar het heimelijke en eenzame fladderen van een vlinder, hoog tegen de rotsoever van het meer, waar veel goede planten groeien: hij vliegt rond zonder zich erom te bekommeren dat hij nog maar één dag te leven heeft en dat de nacht te koud zal zijn voor zijn gevleugelde broosheid. Ook voor hem zou wel een filosofie te vinden zijn: ofschoon het niet de mijne zal zijn. –

Friedrich Nietzsche Morgenrood §553

8.10.2015

1450   zonder context (45)

De stilte werd alleen verbroken door een monotoon geluid dat ik eerst van een elektrische pomp of een ander tuig afkomstig achtte en dat mij daarom hinderde, maar het bleken kwakende kikvorsen te zijn en dat verzoende me ermee, want zo maakte het eigenlijk deel uit van de stilte.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 720

De hardnekkige gedachte dat ik oplos als een kluit aarde die in een rivier wordt gegooid.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 778

Het spreken, het denken zelfs gaat mij tegenstaan: hoor ik dan niet achter elk woord de dwaling, de inbeelding, de geest van de waan lachen?
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 279-280

Langzamerhand is mij het licht opgegaan over het meest universele manco van ons soort vorming en opvoeding: niemand leert, niemand streeft ernaar, en niemand leert de ander – de eenzaamheid te verdragen.
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 289-290

Een boek als dit is niet om door te lezen en voor te lezen maar om op te slaan, vooral tijdens wandelingen en op reis; men moet er zich telkens opnieuw in kunnen verdiepen en er zich weer uit losmaken en niets vertrouwds om zich heen vinden.
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 294

3.10.2015

1449

Het is een kleine kamer. Of beter: het is geen grote kamer. Een bed, een koelkast, een piano, een bureau, een boekenkast en heel veel boeken. Boven het bed hangt een poster, Carel Willink Simeon de Pilaarheilige.

Aan één kant is een raam, aan de andere kant een deur. Een deur die altijd al zo onvoorspelbaar open en dicht gaat. De ene dag met gemak, maar op andere dagen piepend en knarsend. Dan smeer ik de hengsels met wat olie, maar de deur lijkt een eigen wil te hebben en zelf te bepalen wanneer het zwaar of licht moet gaan. Van één ding ben ik zeker, de deur gaat altijd naar binnen open.

Maar die deur wil niet meer open. Alsof het op slot zit. Wanneer ik er aan trek zit er geen beweging in en ik hoor door een kier dat er een storm raast daarbuiten. Vreemd dat de wind de deur niet open blaast, maar door een vacuüm muurvast laat zitten.

In het begin maakte ik me er geen zorgen over, het zou wel weer over gaan, maar naarmate het langer duurde begon ik toch onrustig te worden. Het eten zou immers op raken, ik moest een keer naar buiten. Na een paar dagen begon de paniek toe te slaan en ik bonsde op de deur in de hoop dat iemand mij zou horen. Maar het bleef stil, alleen het gieren van de wind was hoorbaar en ik besefte dat ik zou moeten wachten tot de storm zou gaan liggen. De tijd verliep en toen de koelkast leeg was, begon ik te roepen: Hé, is daar iemand? Niemand. Toch moesten er mensen zijn. Een enkele keer hoorde ik in de verte muziek, ik herkende de dertiende cantate van Bach. Maar de deur kreeg ik niet open, ik begon te geloven dat één of andere onbekende macht de deur gesloten hield.

Op een dag hoorde ik een vrouwenstem achter de deur. ben je daar nog? Ik herkende de stem vaag, maar dat deed er niet toe, eindelijk iemand die me zou kunnen helpen. Ik rende naar de deur. Ik schreeuwde help me, ik krijg de deur al dagen niet open, het komt waarschijnlijk door de storm, wil jij aan de andere kant duwen? Tot mijn verbijstering antwoordde ze: maar het stormt helemaal niet, het is prachtig weer! Kijk, de zon schijnt, het is bijna windstil! Die storm zit alleen maar in je hoofd! En weg was ze.

Zou het waar zijn, dacht ik, dat die storm alleen maar in mijn hoofd zit? Ik ging op de rand van het bed zitten en keek nog eens goed om me heen. Vocht sijpelde langs de muren en ik zag het plafond scheuren, het instorten zou wel niet lang meer duren. Buiten scheen inderdaad de zon, maar toch zag ik mijn spiegelbeeld in het raam alsof het nacht was. Ik keek naar de piano die ik al zo lang niet had laten klinken. Ik keek naar mijn bureau, waarop een stapel onbeschreven papier, een pen en lege flessen. Ik keek naar al die boeken die ik ooit nog wilde lezen, het waren er teveel.

Toen ging de deur open. Meneer L? Komt u maar mee

30.9.2015

1447

Het afgelegen eiland waarop ik me bevond, gelegen in een bijna onbevaren zee, ver van alle koopvaardijroutes; het woeste, weelderige tropische woud dat zich naar alle kanten uitstrekte; de ruwe, onbeschaafde wilden die zich rondom me verdrongen – alles had zijn invloed op de emoties die me bevingen toen ik dit 'juweeltje' [i.c. een koningsparadijsvogel – jwl] bekeek. Ik dacht aan de lang vervlogen tijden waarin de opeenvolgende generaties van dit schepseltje hun leventjes had geleid – jaar na jaar werden ze geboren, leefden en stierven ze te midden van deze donkere, dreigende wouden, zonder een intelligente waarnemer om hun schoonheid te appreciëren. Het leek in alle opzichten een exuberante verspilling van schoonheid. Van zulke gedachten wordt men melancholiek. Het lijkt zo verdrietig dat dergelijke verfijnde schepseltjes enerzijds hun leven moeten slijten en hun bekoring uitsluitend kunnen tonen in deze woeste, onherbergzame streken, nog eeuwenlang gedoemd tot hopeloze barbarij, terwijl we anderzijds, als de beschaafde mens ooit deze verre streken zou bereiken en zedelijke, intellectuele en fysieke verlichting zou brengen in uithoeken van de ongerepte bossen, met zekerheid kunnen voorspellen dat hij het fraaie evenwicht tussen de organische en anorganische natuur dermate zou verstoren dat het de verdwijning en ten slotte het uitsterven tot gevolg zou hebben van uitgerekend de wezens waarvan alleen híj de prachtige vorm en schoonheid kan waarderen en genieten. Uit deze beschouwing blijkt heel duidelijk dat al wat leeft niet voor de mens is gemaakt. Veel van wat leeft staat niet in relatie tot de mens. De cyclus van dieren is onafhankelijk van die van de mens en wordt verstoord of verbroken door elke vooruitgang in de intellectuele ontwikkeling van de mens. En hun geluk en vreugde, hun liefde en afschuw, hun strijd om het bestaan, hun krachtige leven en vroege dood, lijken wel rechtstreeks en uitsluitend verbonden met hun eigen welzijn en bestendiging, alleen beperkt door hetzelfde welzijn en dezelfde bestendiging als van de ontelbare andere organismen waarmee een ieder min of meer nauw verbonden is.

Alfred Russel Wallace Het Maleise eilandenrijk, 469-470

24.9.2015

1446

Wat is herinnering en wat verbeelding? De een loopt van vroeger naar nu en de ander van nu naar vroeger en onderweg gaan ze een relatie aan en versmelten. Waarom heeft ieder mens die op een strand komt de neiging in de richting van de zee te stappen? Is het een lang vergeten oeroud verlangen van terugkeer naar de bronnen van het leven? In ieder geval stonden ook wij beiden daar: Marlies en ik, onder de tinteling van de zuidelijke sterrenhemel, aan de rand van het witschuimende water, dat aanrolde en zich weer terugtrok als in een spel van verleiding, en daarbij met zachte tongen onze voeten likte. Het was Marlies die mijn nog niet overwonnen aarzeling doorbrak, zij zoende me op de lippen en maakte daardoor vanzelf de beweging los waarmee ik mijn arm stevig om haar middel sloeg. Bij het teruglopen door het mulle, met scherpe schelpen bezaaide zand waar we tot de enkels in wegzakten, ondersteunden we elkaar voor het eerst, ik haar en zij mij.

Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 724

18.9.2015

1445   zonder context (44)

Wij drukken onze gedachten altijd met woorden uit die we bij de hand hebben.
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 226

Je schrijf zoals je bent en je bent zoals je schrijft.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 590

Vanuit de biologische geschiedenis die wortelt in het geheimzinnige begin der tijden wordt de mens opgescheept met een 'ik' waar hij strikt genomen niets mee te maken heeft maar dat hij evenmin kan weigeren.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 610-611

(…) maar niet wij zijn gek, het leven is het, ik bedoel dat labyrint in ons waarvan we nooit de uitgang zullen vinden.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 636

De tijd van het terugblikken, van spijt en van heimwee naar de dingen die afgebroken waren en verloren waren gegaan.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 642

13.9.2015

1444

Alle boeken lagen op de grond. Hun thuis, de boekenkast, had ik stofvrij gemaakt. Resten spinnenwebben aan de open achterzijde waren verdwenen in de stofzuiger, de plankjes waren stuk voor stuk schoon geboend. Ik was klaar voor de laatste fase, de selectie.

Dochter M. gaat helpen, boek voor boek geeft zij mij aan. Elk exemplaar neem ik in de hand, ik blaas het stof eraf en neem met een doek voor- en achterzijde af. Ondertussen bedenk ik of het mag blijven of niet. Vragen als 'word ik blij van dit boek als ik het bewaar?' of 'zou ik het ooit nog herlezen of om andere redenen uit de kast pakken?'. Ik had vermoed dat het moeilijk zou worden, maar het ging eigenlijk vrij vlot. Boeken die mochten blijven gingen in de kast, boeken die ik zou laten gaan kwamen op een aparte stapel. M. had al snel door waar ik mee bezig was en probeerde te raden en te beïnvloeden. Terwijl ze me Zomerleven van Cyriel Buysse aangaf, zei ze: deze mag zeker wel blijven, hè? Ik nam het boek in mijn handen, liet de doek erover heen gaan en zei: ja, deze blijft, en ik plaatste het naast De huilende libertijn van Andreas Burnier.

Er kwamen veel herinneringen boven en in zekere zin was het een reis door de tijd. Van elk boek wist ik wel ongeveer wanneer en waarom ik het had gekocht en hoe het lezen ervan was verlopen. Langzaam maar zeker kwam het besef, dat het niet alleen om de boeken ging, niet alleen de boekenkast werd opgeruimd, er gebeurde iets in mijn hoofd. Ik was de balans aan het opmaken, ik maakte schoon schip, ik ruimde ballast en realiseerde me dat het niet bij de boeken zou blijven. Incipit midlifecrisis, grimlachte ik. Uiteindelijk zal ik de zwarte doos tevoorschijn halen en al die correspondentie uit een ver verleden doornemen en besluiten dat het nu lang genoeg geduurd heeft.

Aan het einde van de dag staan de dozen met boeken die het niet gered hebben op zolder. Meer dan honderd boeken, schat ik, misschien zelfs wel tweehonderd. Nu een nieuw tehuis voor ze vinden. Tevreden kijk ik naar de boekenkast, schoon en fris, opnieuw geordend met boeken die me dierbaar zijn en boeken waar ik nog verwachtingen bij koester. De ruis is verwijderd, er is weer ruimte en vooral rust. De eerste stap is gezet.

10.9.2015

1442   zonder context (43)

Alleen blinde gehoorzaamheid aan de ideeën van de verlichting stelt dat wetenschap en kapitalisme altijd onverenigbaar zijn met natuurreligie.
Simon Schama Landschap en herinnering, 226

Achter de gladde façade van het classicisme lag een oerenergie (…), die periodiek onderdrukt en beheerst werd door het rationele betoog, maar altijd weer in staat was op te borrelen uit zijn diepe bron en de beschaving te overstromen.
Simon Schama Landschap en herinnering, 229

Ja, het verlangen om te lezen is verwant aan het verlangen om te schrijven (…).
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 402

Op het moment dat afstand en toekomst verdwijnen, ontstaat de eeuwigheid.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 410

Hoeveel er in deze tijd ook over economie gesproken wordt, deze tijd is een verkwister: hij verkwist het kostbaarste, de geest.
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 171

6.9.2015

1441

THE ZEN MIND - An Introduction by Empty Mind Films

6.9.2015

1438

Ik heb het gevoel dat ik moet spreken. Urenlang. Dagenlang. In de hoop dat woorden blokkades kunnen slechten. Maar het zijn dezelfde blokkades die de weg afsluiten naar het spreken. Zo draai ik in cirkels rond en komen er woorden die ontkennen en bagatelliseren. Het klankbord blijft ongebruikt, zoals het papier wit blijft voor de schrijver. Gedachten stapelen zich op en zwaartekracht maakt ze zwaarder. Sisyphos, hoe kreeg jij die rotsblok überhaupt boven voordat deze weer in de diepte stortte?

23.8.2015

1436   zonder context (42)

Ook in woorden kun je de stilte meenemen.
Jan Oegema De stille stem, 78

Wij pijn lijdt om zijn geliefde weet dat de band tussen hen nooit meer los is te maken.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 272

(…) want voor de eerste keer in zijn leven werd hij gewaar dat voor wie zich van de groep afzondert geen erbarmen of vergiffenis bestaat.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 273

Als ze iets meer hadden af geweten van de gedragingen en denkwijzen van de blanken, zouden ze me waarschijnlijk voor een dwaas of krankzinnige hebben versleten, maar in hun onwetendheid accepteerden ze mijn handelingen als hun respect waardig, zij het volslagen onbegrijpelijk.
Alfred Russel Wallace Het Maleise eilandenrijk, 347

En vanuit een heden zonder geheugen en in het aanschijn van een toekomst die niemand meer kan begrijpen zullen wij ten slotte zelf het leven laten zonder de behoefte tenminste nog even te mogen blijven of soms te mogen terugkeren.
W.G. Sebald Campo Santo, 43

21.8.2015

1435

Van een afstand kijk ik naar ze. Daar zijn ze, mijn kinderen, ze zitten gehurkt op een kleine dam die in het stroompje is gebouwd. Ze kijken samen in het water op zoek naar diertjes, waterslakken, schaatsenrijders, een kikker wellicht. Ik ben blij dat ze geboeid zijn door de natuur, dat ze ook al een beetje de waarde ervan inzien. Dat hun vader niet houdt van dieren vangen en zelfs nog geen mug dood slaat ('ja maar papa, ze steken!' 'dat zit in hun aard, waarom zouden we ze dood maken om iets waar ze niets aan kunnen doen?'), dat vinden ze vreemd, maar ze weten ondertussen al beter dan ik hoe de dieren en planten heten. Ik geniet van ze en onwillekeurig luister ik naar de mooiste muziek van de wereld, het ruisen van bomen. Helaas hoor ik ook het geluid van machines, uitgevonden door dat dier met bewustzijn, de mens. Zoveel natuur in de omgeving van mijn woonplaats, maar altijd hoor je die eeuwige aanwezigheid van mensen, het is nooit echt stil. Zoals zoveel ouders maak ik me zorgen over de toekomst van mijn kinderen. Zullen zij de ernstige gevolgen van de opwarming van de aarde meemaken? Of zal ik nog getuige zijn van een revolutie, een revolutie die dan nog net op tijd is om een desastreuse opwarming te voorkomen? ('Wat heb jij gedaan papa, jij bleef toch ook gewoon auto rijden en vlees eten?') Zal het ooit weer stil worden op deze wereld, zo stil als het wellicht was in een tijd dat paard en wagen nog de voertuigen bij uitstek waren? Nee, die tijd komt niet meer terug. Gelukkig is de wereld van mijn kinderen nog klein, al worden niet alleen zij, maar ook hun wereld snel groter. Daarom wil ik dit beeld vasthouden, mijn kinderen, daar op die kleine dam in dat stroompje, loerend naar beestjes in het water. Ik kijk naar ze totdat ze opspringen. 'Papa, kom je, we willen verder!'

20.8.2015

1431

Als blijkt dat mijn zelfbeeld niet klopt, dat mijn identiteit een andere is, moet ik dan mijn geschiedenis gaan herschrijven?

31.7.2015

1430

Het zijn de darmen van je gedachten en ze bevatten meerdere melkwegstelsels. Je kunt er op zoek naar bewoonbare planeten, maar waarschijnlijk is er maar één. Je bent niet alleen op planeet Ik, je bent er met miljarden. Het aantal zal zelfs verdubbeld zijn als de stekker uit dit gigantische netwerk getrokken wordt. Maar ondertussen reis je met de snelheid van licht, draai je rondjes, zenuwimpulsen brengen je langs biljoenen synapsen. Ergens daar in het universum bevinden ze zich. Soms ontbreken de beelden en bestaan ze alleen nog maar als taal, ringen van gruis. Vaak in de buurt van opgewektheid en treurigheid, tussen hoop en wanhoop. Maar nergens te bevatten en telkens wanneer je grip probeert te krijgen, dwalen ze weg in een onmetelijk niets. Soms komen ze te paard in een droom, silhouetten in een wirwar van wolken en mist. Soms smaakt het naar hoger honing, soms riekt het naar ontlasting. Je zou dit eeuwig voortrazende radarwerk stil willen zetten, de disharmonie der sferen het zwijgen op willen leggen. Ergens op planeet Ik moet toch een plek zijn waar samengevallen wordt? Waar de deur, al was het maar voor even, gesloten is?

26.7.2015

1429

Antwoorden zoek ik niet meer, want antwoorden leiden naar vragen. Daarom stel ik vragen, omdat vragen antwoord geven.

24.7.2015

1427   zonder context (41)

Het is eigenaardig dat je die dingen die je in je ouders ergerlijk vindt en bespot zelf ook heel goed voor elkaar krijgt.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 562

Voor de massa, die zich steeds meer uitdrukkingsmogelijkheden en gehoor verschaft, kan volgens Schopenhauer toch alleen dat tellen wat nuttig is voor het zelfbehoud en de optimistische illusies.
Rüdiger Safranski Arthur Schopenhauer. De woelige jaren van de filosofie, 374

Alle beelden van de schoonheid zitten boordevol wanhoop.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 202

Men behoort zijn eenzaamheid mee te nemen naar de maatschappij.
Rüdiger Safranski Arthur Schopenhauer. De woelige jaren van de filosofie, 472

Liefde en vriendschap zijn weliswaar bolwerken van welwillendheid, maar toch worden ze gewoonlijk sneller geslecht dan men denkt.
Rüdiger Safranski Arthur Schopenhauer. De woelige jaren van de filosofie, 472

22.7.2015

1426

Hoelang het al aan de gang was, dat weet ik niet, ik was te verdiept geweest in mijn lectuur om het meteen op te merken. Maar ineens hoorde ik het, heel vaag in de verte en op een tijdstip waarop je het doorgaans niet hoort. Huwelijk of begrafenis, zoiets moest het wel zijn wanneer men om kwart voor twaalf de kerkklokken luidde. Ik dacht aan die fantastische openingszin van Krasznahorkai. Op een ochtend tegen eind oktober, vlak voordat de eerste druppels van de onbarmhartige lange herfstregens op de gebarsten grond van het verdorde land ten westen van de kolonie zouden neerdalen (waarna door de stinkende modderzee de landwegen tot het invallen van de vorst onbegaanbaar zouden zijn, zodat ook de stad niet meer te bereiken was), werd Futaki wakker van het gebeier van klokken (László Krasznahorkai Satanstango, 9). Prompt hoorde ik al die andere geluiden, het koeren van duiven, het kwetteren van zwaluwen tijdens hun vlucht, even een blaf van een hond, spelende kinderen en een vader, het dichtslaan van autodeuren en het knetteren van een voorbijrijdende brommer. En als de wereld in de naaste omgeving even zwijgt, hoor ik de geluidssporen van die andere wereld, zoals je de afwezige zee soms in een schelp kunt horen ruisen. Dan voert de wind de geluiden van snelwegen en overvliegende vliegtuigen aan. Maar die klokken waren ongewoon en surrealistisch verontrustend. Ze deden me beseffen hoe ver weg ik was geweest, in Frankfurt in de jaren veertig van de negentiende eeuw, de tijd en de stad van Arthur Schopenhauer. Gids Rüdiger Safranski gaf me een rondleiding, had een verdwenen wereld in mijn hoofd laten ontstaan, vertelde over mensen, gebeurtenissen en gedachten, waardoor ik niet hier was. In een seizoen waarin veel mensen onderweg zijn naar andere plekken dan thuis om avonturen te beleven, landschappen te bewonderen, bezienswaardigheden te bezoeken of om eenvoudigweg de tijd te ledigen en te bruinen in de zon, zit ik achter mijn bureau en daal af. Waar velen horizontaal reizen in de ruimte, daar verplaats ik me verticaal. De klokken brachten me even terug op het snijpunt van tijd en ruimte, maar ze klonken vast voor huwelijk of begrafenis. Of om boze geesten te verjagen.

21.7.2015

1425

Nee mam, ik lees niet om antwoorden te vinden, of: niet meer, misschien was dat ooit wel de reden. Of zocht ik juist bevestiging van mijn eigen overtuigingen, dat zou ook kunnen. Of wilde ik met mijn belezenheid indruk maken op anderen, ik ben niet zo sportief weet je, je moet ergens je status vandaan halen, nietwaar? Maar daar gaat het niet om. Kijk, er zijn natuurlijk mensen die nog veel belezener zijn dan ik en die het allemaal veel beter begrijpen dan ik. Toch denk ik, dat ik relatief veel gelezen heb, ook veel historische boeken en waar het mij om gaat, is dat ik denk dat er niet zoveel veranderd is sinds de mens is gaan schrijven. De stijl mag veranderd zijn, de vraagstelling impliciet of expliciet ook, maar ik denk eerlijk gezegd dat de vragen als waarom, waartoe, waarheen nog steeds dezelfde zijn. Al die wetenschap, filosofie, verhalen, wezenlijk gaan ze nog steeds over hetzelfde: wij mensen, wij begrijpen er geen reet van. En de mensen die doen alsof ze het wel begrijpen, die wantrouw ik. Ach, God, Wille zur Macht, Dao, Boeddha en ga zo maar door, allemaal leuk en aardig, maar het zijn van die wanhopige pogingen om grip te krijgen op de werkelijkheid. Al dat geleuter over transcendentie en dergelijke, we denken de werkelijkheid te kunnen doorgronden, maar soms vermoed ik dat het alleen maar over onze eigen onmacht gaat. Natuurlijk hebben we illusies nodig, mama, dat snap ik best, maar verabsoluteer ze niet. Of durf te twijfelen, te aarzelen, er nog eens over na te denken. Accepteer dat we uiteindelijk geen antwoorden hebben, en dan ook geen enkele, juist dat geeft zo veel vrijheid. Waarom ik dan nog lees? Omdat het prachtig is, al die gedachten, filosofische pogingen en verhalen, ik vind het schitterend, dat eindeloze proberen antwoorden te vinden, die gesprekken over de dood heen. Het geeft me troost, mama, te weten dat ik niet alleen ben met deze vragen en niet alleen met die grote stilte die op deze vragen volgt.

20.7.2015

1424   zonder context (40)

De geschiedenis is één eindeloze herhaling van steeds hetzelfde Geraas en Gebral.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 99

De Verdediger van de Roman is als een getuige van Jehova die je De Wachttoren onder de neus drukt en blijmoedig opmerkt dat je dit echt eens zou moeten lezen.
Daniël Rovers in: De Gids 2015/1, 20

Als ik alleen ben, ben ik in mijn eigen ogen wat waard.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 429

De ogenblikken die ik hier nu het intensiefst heb beleefd zijn misschien de ogenblikken van wachten.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 439

Als iemand me vroeg wat ik zou willen, zou het zijn: iets schrijven dat de moeite waard is, in het besef dat het de moeite waard is.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 443

13.7.2015

1421   zonder context (39)

Als je teveel naar jezelf kijkt, ga je jezelf spelen, en zoekt vervolgens in dat theater het bewijs dat je jezelf nog bent.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 337

De gedachte dat er een tijd zal komen waarin ik weer alleen ben zet zich steeds meer vast.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 344

Ik denk ook: niets weegt op tegen het plezier van alleen zijn en schrijven.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 345

Het is een verlangen [naar onbereikbaarheid] dat voortkomt uit een ander gevoel: het angstaanjagende, verlammende gevoel dat zijn ogen en oren, zijn gedachten en geheugen barstensvol wereld zitten.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 13

Ik lees en ik schrijf, ik bedrijf deze bezigheid in de daartoe noodzakelijke afzondering en stilte, die ik tot het uiterste wil beschermen en verdedigen.
Paul de Wispelaere Tuin en wereld, 27

2.7.2015

1419   zonder context (38)

Want telkens wanneer het kennen zichzelf wil kennen, zich dus tot object maakt, moet het kennende subject altijd reeds voorondersteld worden.
Rüdiger Safranski Arthur Schopenhauer, 293

Je ziet wel eens een man in gedachten verzonken, maar kan hij daarin ook neerstorten?
Peter De Graeve Friedrich Nietzsche: chaos en [ver]wording, 19

Op de grootst mogelijke schaal van de werkelijkheid is er eindigheid en niets dan eindigheid – maar daarbinnen is alles denkbaar, zelfs het oneindige
Peter De Graeve Friedrich Nietzsche: chaos en [ver]wording, 33

Natuurlijk spelen er in al onze gesprekken en gebaren verzwegen gevoelens mee.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 302

Degenen wier geest rondzweeft in onmetelijke eruditie, hebben nergens zo veel moeite mee als met het zoeken naar bewijzen die niet vreemd zijn aan het onderwerp zelf en met het vinden, om het in termen van astronomen te zeggen, van de stand van de zon.
Charles de Montesquieu Over de geest van de wetten, 753

22.6.2015

1416   de eeuwige terugkeer (20)

Drie maanden was Nietzsche in Sankt Moritz en het mag een wonder heten dat hij in die tijd zijn nieuwe boek wist te schrijven. Sowieso is het een hele prestatie hoe Nietzsche met al zijn kwalen de hele Menschliches, Allzumenschliches heeft geschreven. De uitgave van dtv/de Gruyter omvat ongeveer zevenhonderd bladzijden, waarbij het laatste deel Der Wanderer und sein Schatten honderdzestig bladzijden telt! (De Nederlandse vertaling van Thomas Graftdijk en Hans Driessen bij De Arbeiderspers telt ongeveer vijfhonderdveertig bladzijden.)

Begin september 1879 had Nietzsche de tekst van Der Wanderer naar zijn vriend Heinrich Köselitz gestuurd, een maand later kwam het laatste gedeelte in netschrift weer terug, Köselitz had hard gewerkt (al schijnt volgens de Chronik het grootste deel van het manuscript in het handschrift van Marie Baumgartner te zijn). Gestern (Freitag) kam Ihre Abschrifft des Ganzen in meine Hände, ich begreife nicht, wie Sie diese schreckliche Arbeit in so kurzer Zeit bewältigen konnten, segne Sie aber für diese Unbegreiflichkeit der That! (KSB 5, 449), schrijft Nietzsche aan Köselitz. En een dag later:

Das Manusc[ript], welches Sie von St. M[oritz] aus bekamen, ist so theuer und schwer erkauft, daß vielleicht um diesen Preis niemand es geschrieben haben würde, der es hätte vermeiden können. Mir graut jetzt öfter beim Lesen, namentl[ich] der längeren Abschnitte, der häßlichen Erinnerung halber. (…) Ich lese Ihre Abschrift, und es wird mir so schwer, mich selber zu verstehen – so müde ist mein Kopf.

KSB 5, 450-451

Dezelfde dag nog schrijft Nietzsche aan zijn uitgever Ernst Schmeitzner in Chemnitz dat er een nieuw boek gereed is. Hij wil het graag in Leipzig komen brengen, falls Sie es haben wollen! (KSB 5, 453). Dat laatste is niet vreemd als men bedenkt dat de uitgever op de eerdere delen van Menschliches, Allzumenschliches flink verlies heeft geleden, het verkocht nauwelijks. Maar Schmeitzner heeft belangstelling en ze ontmoeten elkaar in Leipzig (waarschijnlijk op zondag 19 oktober 1879) waar Nietzsche het manuscript overhandigd. Schmeitzner gaat snel aan de slag en waar bij de vorige boeken veel en heftige conflicten waren tussen uitgever en schrijver, blijven deze nu uit. Het grootste probleem zit ditmaal bij de letterzetter, hij beschikt niet over voldoende c's. Desalniettemin komen al snel de eerste drukproeven binnen en kan Nietzsche ze lezen en corrigeren. De correspondentie gaat per brief en vele zijn bewaard. Wanneer Nietzsche zijn ogen moet ontzien, helpt Köselitz opnieuw. Köselitz, vaak de eerste lezer van Nietzsches werk, doet schijnbaar ook inhoudelijke suggesties. Nietzsche, die vaak is verdacht van vrouwenhaat (er zijn zelfs studies verricht naar zijn vermeende vrouwenhaat en naar zijn relaties met vrouwen), schrijft op 5 november 1879:

Schönsten Dank, lieber Freund, für den Wink, ich wünsche den Anschein der Weiberverachtung nicht und habe den passus ganz gestrichen. Wahr ist es übrigens, daß urspr[ünglich] nur die Männer sich für Menschen gehalten haben, noch die Sprachen beweisen es; das Weib hat wirklich als Thier gegolten, die Anerkennung des Menschen in ihm ist ein[er] der größten moralischen Schritte. Meine oder unsre jetzige Ansicht vom "Weibe" sollte mit dem Worte "Hausthier" nicht berührt sein. – Ich urtheilte nach Huntley's Beschreibung der Frauenlage bei wilden Völkerschaften. –

KSB 5, 461

De hele maand november en de eerste dagen van december werken Nietzsche en Köselitz door aan het corrigeren van de drukproeven. Nietzsche maakt qua gezondheid één van zijn zwaarste tijden door. Op 4 december 1879 schrijft Schmeitzner dat aan het einde van de volgende week de boeken verstuurd kunnen worden, al voegt hij eraan toe dat de zending aan de boekhandel niet voor het einde van februari 1880 plaats zal vinden, omdat voor nieuwe uitgaven deze tijd een vollständig todte Saison is. Vrijdag 12 december 1879 schrijft Schmeitzner aan Nietzsche dat ze klaar zijn met drukken en Vielleicht Montag kann das Expediren beginnen, dann werde ich Ihnen auch einen completten 'Nietzsche' schicken. Nietzsche ontvangt zijn exemplaar op 18 december en schrijft enthousiast dezelfde dag nog een brief terug aan zijn uitgever: Der vollendete "Wanderer" ist mir fast etwas Unglaubliches – am 21 Juni kam ich nach St. Mortiz – und heute – ! Die ganze "Menschlichkeit" met den 2 Anhängen ist aus der Zeit der bittersten und unhaltendsten Schmerzen – und scheint mir doch ein Ding voller Gesundheit. Dies ist mein Triumph (KSB 5, 471).

Opvallend aan de titelpagina is het ontbreken van een ornament als kader, zoals bij eerdere boeken van Nietzsche gebruikelijk was. Ook de verwijzing naar Menschliches, Allzumenschliches ontbreekt. De datering 1880 zal ongetwijfeld een slimme keuze van de uitgever geweest zijn, zo lijkt het boek minder snel verouderd. Bovendien dacht hij pas in 1880 het boek op de markt te brengen. Toch bericht Schmeitzner eind december 1879 dat naast de presentexemplaren er al 700 van de 1000 gedrukte exemplaren verzonden zijn. Toen al vrij snel het bericht kwam dat het boek net als de eerdere delen van Menschliches in Rusland verboden werd, kreeg het boek een bandomslag met de mededeling IN RUSSLAND VERBOTEN. Wellicht hoopte Schmeitzner hiermee de verkoop te stimuleren. Maar helaas, Der Wanderer zou jarenlang het minst verkochte boek van Nietzsche blijven.

De prijs van het boek lag rond 6 DM (bij een veiling in 1998 werd het voor 1500 DM verkocht). Het honorarium voor Nietzsche bedroeg 346,88 DM.

17.6.2015

1415

Soms weet ik niet zo goed waarom een schilderij mij treft en ik kan het maar zelden verklaren. Ik ben geen goede kijker en ik laat het graag aan anderen over om iets verstandigs over beeldende kunst te zeggen. Werd ik bij dit schilderij terug geworpen in de tijd, de tijd dat ik met mijn ouders op vakantie in Oostenrijk was en wandelingen maakte in de bergen? Hoe vaak passeerden we niet zo'n waterpoeltje, die je in het voorbijgaan opmerkt, maar waar je verder geen aandacht aan schenkt? Of deed ik dat misschien wel wanneer ik even op adem wilde komen. Zag ik dan ook de vage weerspiegeling van de hemel in het water? Natuurlijk kan het ook zijn dat mijn eeuwig terugkerende fascinatie voor de bergwandelaar Nietzsche me ontvankelijk maakt voor dit schilderij, hij zal immers ook vaak aan dit soort poeltjes voorbij gelopen zijn. Ik moest zelfs denken aan de film Stalker van Andrej Tarkovski, de langzame camerabewegingen boven laagstaand water met allerlei achtergelaten voorwerpen, voorwerpen die verwijzen naar verdwenen leven. Onwillekeurig kijk ik of ook hier op het schilderij iets op de bodem ligt, maar hoe dichterbij ik probeer te komen, hoe abstracter het schilderij lijkt te worden. Bron van herinneringen zonder horizon.

16.6.2015

1414   de eeuwige terugkeer (19)

Eind juli 1879 verschlechtert de gezondheid van Nietzsche. Zaterdag 2 augustus 1879: Sehr niedergeschlagen seit lange, es will nicht vorwärts, ich bin zuviel krank (KSB 5, 433). Franz Overbeck komt hem in Sankt Moritz bezoeken, zeer bezorgt door de slechte berichten. In zijn verslag aan Erwin Rohde op 27 augustus 1879 schrijft hij: Ich habe N in einem wahrhaft trostlosen Zustand verlassen müssen ohne ihm helfen zu können. Was ihn abgesehen von den Leiden seines gegenwärtigen Zustandes [im] Augenblick besonders bedrückt ist die Aussichtslosigkeit seine ihm jetzt vor Allem perniciöse Einsamkeit im nächsten Winter unter klimatisch für ihn erträglichen Bedingungen aufzuheben (Franz Overbeck – Erwin Rohde Briefwechsel. Berlin 1990, 37-38). De situatie lijkt uitzichtloos, er treedt nauwelijks verbetering op en Nietzsche wil weg uit Sankt Moritz, de plaats waar hij zich zo lang goed gevoeld had en waar de buitenlucht hem zo verkwikte. Aan zijn moeder schrijft hij:

Der Freund Overbeck kam besorgt hinzu, er hat gewiß keinen tröstlichen Eindruck mit fortgenommen. Ich weiß noch nicht, was ich mit dem Winter anfange, ich bin aller Dinge so müde. Vielleicht daß ich doch noch im September zu Dir komme. Ich habe das viele Spaziergehen (ich bin 8 Stunden täglich im Freien!) so satt, meine Augen wollen Halbdunkel, und dann recht viel Vorlesen, damit ich nicht immer nachdenke – meine einzige Beschäftigung außer meinen ewigen Schmerzen. Lesen kann ich nicht, mit Menschen verkehren kann ich nicht, die Natur hier kenne ich auswendig, sie zieht mich nicht ab. Die Luft ist aber gar zu gut, mir graut davor, sie zu verlassen.

KSB 5, 438

Onderaan de brief schrijft hij nog: Schmerzen, Schmerzen, Schmerzen. (KSB 5, 439) Wellicht bracht een brief uit Sigmaringen van de onbekende Alfons Bilharz hem wat troost: Hochgeehrter Herr! Gestatten Sie einem Unbekannten, daß er sich für den Genuß, den ihm die Lektüre Ihrer wondervollen 'Unzeitgemäßen Betrachtungen' verschafft had, bedanke (Chronik, 459). Bilharz had zelf dat jaar Der heliozentrische Standpunkt der Weltbetrachtung gepubliceerd en een exemplaar bevond zich in de bibliotheek van Nietzsche.

Op 10 september 1879 stuurt Nietzsche twee schriften met zijn St. Moritzer Aufzeichnungen naar zijn goede vriend Heinrich Köselitz in Venetië. De immer behulpzame Köselitz zal er een netschift van maken om het naar de drukker te kunnen sturen. Uiteindelijk zullen deze aantekeningen als Der Wanderer und sein Schatten een tweede aanvulling vormen bij Menschliches, Allzumenschliches. De brief die Nietzsche erna aan Köselitz stuurt, geeft waarschijnlijk goed weer wat de stemming van Nietzsche was in deze periode.

Lieber lieber Freund, wenn Sie diese Zeilen lesen, ist mein Manuscript in Ihren Händen; es mag seine Bitte an Sie selber vortragen, ich habe nicht den Muth dazu. – Aber ein paar Augenblicke des Glücks sollen Sie auch mit mir theilen, die ich jetzt beim Gedanken an mein nunmehr vollendetes Werk habe. Ich bin am Ende des 35sten Lebensjahres; die "Mitte des Lebens", sagte man anderthalb Jahrtausende lang von dieser Zeit; Dante hatte da seine Vision und spricht in den ersten Worten seines Gedichts davon. Nun bin ich in der Mitte des Lebens so "vom Tod umgeben", daß er mich stündlich fassen kann; bei der Art meines Leidens muß ich an einen plötzlichen Tod, durch Krämpfe, denken (obwohl ich einen langsamen klarsinnigen, bei dem man noch mit seinen Freunden reden kann, hundertmal vorziehen würde, selbst wenn er schmerzhafter wäre) Insofern fühle ich mich jetzt dem ältesten Manne gleich; aber auch darin, daß ich mein Lebenswerk gethan habe. Ein guter Tropfen Oeles ist durch mich ausgegossen worden, das weiß ich, und man wird es mir nicht vergessen. Im Grunde habe ich die Probe zu meiner Betrachtung des Lebens schon gemacht: viele werden sie noch machen. Mein Gemüth ist durch die anhaltenden und peinlichen Leiden bis diesen Augenblick noch nicht niedergedrückt, mitunter scheint es mir sogar als ob ich heiterer und wohlwollender empfände als in meinem ganzen früheren Leben: wem habe ich diese stärkende und verbessernde Wirkung zuzumessen? Den Menschen nicht, denn, ganz Wenige ausgenommen, haben sich in den letzten Jahren Alle "an mir geärgert" und sich auch nicht gescheut, es mir merken zu lassen. Lesen Sie, lieber Freund, dieses Manuscript durch und fragen Sie sich dabei immer, ob Spuren des Leidens und des Druckes zu finden sind; ich glaube nicht daran, und schon dieser Glaube ist ein Zeichen, daß in diesen Ansichten Kräfte verborgen sein müssen und nicht Ohnmachten und Ermüdungen, nach denen die mir Abgeneigten suchen werden.
Nun werde ich nicht eher ruhig, als bis ich die Blätter, von der Hand des aufopferndsten Freundes geschrieben und durch mich revidirt, nach Chemnitz absenden kann. Ich selber werde nicht zu Ihnen kommen – so eifrig mir auch Overbeck's und meine Schwester dazu zureden; es giebt einen Zustand, wo es mir schlicklicher zu sein scheint, in die Nähe der Mutter, der Heimat und der Kindes-Erinnerungen sich zu begeben Doch nehmen Sie alles dies nicht als etwas Letztes und Unwiderrufliches. Je nachdem die Hoffnungen steigen oder fallen, muß ein Kranker seine Pläne machen und ändern dürfen. Mein Sommer-Programm ist ausgeführt: 3 Wochen Mittelhöhe (in Wiesen), 3 Monate Engadin, und der letzte Monat davon die eigentliche St. Moritzer Trink-kur, deren beste Wirkung man erst im Winter spüren soll. Dieses Durchführen eines Programms thut mir wohl: leicht war es nicht! Die Entsagung in Allem (– es fehlten Freunde und jeder Verkehr, ich konnte keine Bücher lesen; alle Kunst war ferne von mir; ein Kämmerchen mit Bett, die Speise eines Asketen (die übrigens mir gut gethan hat: kein Magenbeschwerden den ganzen Sommer!) – diese Entsagung war vollständig, bis auf Einen Punkt: ich hieng meinen Gedanken nach – was sollte ich auch thun! – Dies ist aber gewiß meinem Kopfe das Allerschädlichste – aber noch weiß ich nicht, wie ich's hätte vermeiden können. Genug, für diesen Winter heiß das Programm: Erholung von mir selber, Ausruhen von meinen Gedanken – dies kenne ich seit Jahren nicht mehr. Vielleicht bringe ich in Naumb[urg] eine Tagesordnung zu Stande, bei der diese Ruhe mir zu Theil wird. – Aber erst der "Nachtrag"! "Der Wanderer und sein Schatten."! –
Ihr letzter Gedanken-brief war Overbeck und mir eine solche Freude, daß ich ihm erlaubte, denselben mit nach Zürich zu nehmen, um ihn den Frauen dort vorzulesen. Verzeihung dafür!
Und Verzeihung für Größeres!

Ihr Freund N.
Adr.: St. Moritz-Dorf, poste restante

KSB 5, 441-443

Woensdag 17 september 1879 vertrekt Nietzsche naar het noorden. In Chur is hij nog een paar dagen samen met zijn zus Elisabeth, maar daarna reist hij verder over Rorschach, Lindau en Leipzig naar zijn moeder in Naumburg. Daar zal hij enige maanden blijven.

Das beste Heilmittel. – Etwas Gesundheit ab und zu ist das beste Heilmittel des Kranken.

KSA 2, 696

15.6.2015

1413

Begin maart 1861 laat Nietzsche zich fotograferen en het is nu het oudste beeld dat we van hem hebben. Hij is zestien jaar en bevindt zich al enige jaren op Schulpforta, een school die zich nog het beste laat omschrijven als een elitaire kostschool. Daar krijgt hij onder meer een degelijke opleiding in de klassieke talen. Hij maakt er vrienden, vrienden die we nu nog vooral kennen van de briefwisselingen. Hij bouwt er zelfdiscipline op, een eigenschap die hem in zijn latere leven van pas zal komen. Het is geen ongelukkige tijd en hij schrijft én componeert veel. In deze tijd beginnen echter ook zijn langdurige hoofdpijnen, een kwaal die als een rode draad door zijn verdere leven zal lopen.

Wanneer ik naar de foto kijk zie ik een onhandige poserende, slungelige jongeman. De gekromde houding, de hand in zijn jas gestopt, het komt allemaal nogal geforceerd over. Nog niets verraadt de latere filosoof met de grote snor. Of het moeten zijn ogen zijn, zijn bijziende ogen. Er war auf der Schule außerordentlich kurzsichtig und seine tiefliegenden Augen hatten einen eigenthümlichen Glanz, zo herinnert zijn toenmalige vriend Raimund Granier zich later.

Aan zijn moeder schrijft Nietzsche: Die Photographie gefällt mir ganz gut, wenn auch die Stellung etwas bucklig, die Füße etwas krumm sind, und die Hand eine Art Kloß ist (KSB 1, 150).

14.6.2015

1412   zonder context (37)

En waarover we dachten en zwegen, zal niemand weten.
Conrad Aiken Preludes voor Memnon, 102

Het eenvoudige was zo moeilijk, dat verre wegen moesten worden bewandeld voordat men tot zichzelf kwam.
Rüdiger Safranski Arthur Schopenhauer, 161

Wij spiegelen ons en zijn tevens de achterkant van de spiegel.
Rüdiger Safranski Arthur Schopenhauer, 165

Het zijn dingen die zich slecht tot opschrijven lenen, omdat ik niet op de bodem ervan kan komen.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 215

Het zijn de breuken in de continuïteit die ouder maken.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 220

13.6.2015

1409

Wohl bin ich ein Wald und eine Nacht dunkler Bäume: doch wer sich vor meinem Dunkel nicht scheut, der findet auch Rosenhänge unter meinen Cypressen.
Friedrich Nietzsche Also sprach Zarathuastra
KSA 4, 139

Wel ben ik een bos en een nacht van donkere bomen: maar wie niet schuw is voor mijn donkerte, die vindt ook rozengaarden onder mijn cipressen.
Friedrich Nietzsche Aldus sprak Zarathoestra
vertaling Wilfred Oranje
Amsterdam 2006, 111

Wel ben ik een bos en een nacht van donkere bomen: maar wie niet bang is voor mijn duisternis, die vindt ook rozenhellingen onder mijn cypressen.
Friedrich Nietzsche Zo sprak Zarathoestra
vertaling Ria van Hengel
Amsterdam 2013, 100

3.6.2015

1408

Er is altijd wel iemand die tijdens zo'n gesprek opkijkt van zijn smartphone en me vertelt dat het allemaal wel meevalt. Wordt er niet meer dan ooit boeken gepubliceerd, boeken gekocht, boeken gelezen? Gaan er tegenwoordig niet veel meer mensen naar musea, concerten en voorstellingen dan vroeger? Filmhuizen doen het beter dan ooit! Zijn we niet beter opgeleid dan vroeger? Wat vroeger alleen toegankelijk was voor de elite, is dat nu niet algemener toegankelijk?

Het is ongetwijfeld allemaal waar, maar toch knaagt er iets. Ja, we consumeren literatuur en kunst meer dan ooit, maar wat is de kwaliteit van al dat lezen, kijken en luisteren?

Het woord kwaliteit: glad ijs.

Het onuitroeibare idee dat kwaliteit verbonden is met economische waarde. Altijd maar weer proberen uit te leggen dat verkoopcijfers of gemeten belangstelling niets zegt over kwaliteit.

Dan komt dat andere woord, dat woord waarover niet valt te twisten: smaak.

Alsof je een kunstwerk beoordeelt met je tong! Natuurlijk valt er over smaak te twisten. Er moet juist over smaak getwist worden, want een goed twistgesprek scherpt je beoordelingsvermogen. Ik vind het verrijkend om erachter te komen waarom iemand iets wel of niet mooi vindt, omdat ik via de ander leer kijken en luisteren, hetgeen mij nieuwe inzichten en perspectieven kan opleveren.

Soms probeer ik met enige aarzeling uit te leggen wat dat dan is, kwaliteit van kijken, lezen en luisteren. Dat het te maken heeft met vragen stellen: wat zie ik, wat hoor ik en wat lees ik nu eigenlijk? Dat betekent: tijd nemen, concentratie opbrengen, nadenken wellicht, openstaan voor en signaleren van gevoelens. Het is een paradoxale combinatie van afstand bewaren en in het kunstwerk kruipen. Dat een afbeelding van een schilderij op internet wat anders is, dan voor het fysieke werk zelf staan. Dat luisteren in een concertzaal wat anders is dan luisteren tijdens het afwassen. Dat een tekst geheimen prijs geeft, wanneer je niet alleen je ogen over de bladzijden laat gaan, maar bewust woord voor woord, zin voor zin leest.

Met open zinnen luisteren, lezen en kijken. Iemand vond het waardevol om iets te maken, omdat het mooi was of juist niet, omdat iemand een verhaal wilde vertellen. Een verhaal met een boodschap wellicht of een verhaal om het verhaal zelf. Diegene koos daarvoor woorden, beelden en klanken uit en probeerde deze in een vorm te gieten. Er is gezocht naar de juiste samenstelling van woorden, klanken en kleuren om tot het gewenste eindresultaat te komen. Dat vereist kennis, ervaring, traditie of een goede leermeester. Zoals het gieten van een klok kennis vereist over het juiste materiaal, de juiste samenstelling, de gietvorm, kennis van de exacte temperatuur en als het af is de juiste afstemming. Of juist niet en komt er een fantastisch resultaat tot stand door onkunde of door toeval. Er is gelukkig geen vaststaand recept om tot een kunstwerk te komen en zelfs de kunstenaar die gebaande paden betreed, komt maar al te vaak op een punt dat hij ook niet weet waarom die ene noot of dat ene woord daar moet staan. Het kunstwerk neemt het over van de kunstenaar.

Zou daarin iets liggen van de kwaliteit van een tekst, een muziekwerk, beeldende kunst? Het vermogen om het over te nemen van de kijker, luisteraar, lezer? Het vermogen om ogen en oren te strelen of te tergen, om ongedachte gedachten te veroorzaken of bestaande gedachten aan het twijfelen te brengen. Het evenwicht doen verliezen, zodat het wankelen maakt dat er nieuw houvast gezocht moet worden. Zou dat het zijn?

2.6.2015

1407

Er zijn jaren geweest dat ik nauwelijks notities maakte in mijn dagboek. Soms maar een paar maal per jaar en dan ging het meestal over de geboorte van een kind of de dood van een familielid. Wel maakte ik aantekeningen in een ander schrift, over wat ik las of wat ik niet wilde vergeten, geheugensteuntjes. Na de verhuizing naar B. ben ik opnieuw begonnen mijn dagboek bij te houden en ik koos ervaar om daar ook meteen mijn aantekeningen te maken. Zo werd het een notitieboek en een journaal. Het eerste schrift van dit dagboek nieuwe stijl is nu vol.

De eerste aantekening dateert van maandag 31 augustus 2009 met een citaat uit het NRC: Kinderboeken gaan altijd over de lezer, volwassen boeken over de schrijver. De laatste aantekening is van zondag 24 mei 2015: Met veel twijfel 1406 geplaatst. Daartussen dagboekfragmenten en allerlei aantekeningen. Een titel van een boek, een adres, een telefoonnummer, weer een citaat, een uitvoering van een muziekstuk die ik op de radio hoorde en niet wilde vergeten, het weer, een genoten maaltijd, emotionele ontboezemingen, euforische uitroepen, beschrijvingen van dromen, enzovoort. Al bladerend komt er van alles boven, maar soms kan ik een opmerking niet meer plaatsen. Zoals deze: maandag, 23 mei 2011 Zag de duivel op het station. Geen idee waarom ik dat opgeschreven heb, de uitleg ontbreekt.

Wanneer ik door ruim 250 bladzijden met priegelhandschrift blader, valt me op dat het deel notities en aantekeningen steeds kleiner wordt en de dagboekfragmenten steeds groter. Er is in deze jaren veel, heel veel gebeurd, waarbij de reorganisaties op mijn oude werk en het uiteindelijke verlies van mijn baan bepaald niet de heftigste waren. Eén van de hoofdthema's in mijn dagboeken – en dat was het ook al in vroeger tijden – is mijn gebrek aan discipline daar waar het nodig is (genoteerd op dinsdag, 11 maart 2014: Wie niet voorelkaar kan krijgen wat hij zich voornam moet keer op keer opnieuw beginnen, Sloterdijk 355). In het verlengde daarvan: gebrek aan moed om zaken aan te pakken, altijd maar weer uitstellen. Een ander terugkerend thema is het gevoel niet thuis te horen in deze wereld en de vele verzuchtingen om stilte en rust. Ook mijn dagboeken geven geen volledig beeld van hun schrijver, het is allemaal selectief en maar al te vaak slechts een momenopname.

Ik ben geen vanzelfsprekende dagboekschrijver, ik moet me er vaak toe aanzetten. Het schrift gaat vaak mee als ik lang onderweg ben. Het ligt vaak open naast het boek dat ik aan het lezen ben. Mijn notities hebben naast de datering geen structuur, er heerst anarchie. Er wordt geschreven wat op dat moment geschreven dient te worden. Het heeft voor niemand enige waarde behalve voor mezelf en die waarde ligt meer in het schrijven dan in het resultaat. Het bevat geen fantastische inzichten à la Nolens en het literair verhalende van Vogels ontbreekt evenzeer.

Na mijn dood zullen de schriften in handen vallen van mijn kinderen, zij moeten maar zien wat ze ermee doen. Ze mogen het dan lezen, als ze mijn handschrift kunnen ontcijferen tenminste. Wat voor beeld uit deze fragmentarische documentatie tevoorschijn zal komen, dat weet ik niet. Ik weet alleen dat ik voort moet zolang er nog tijd is, het nieuwe schrift ligt al te wachten.

 

NB. Ondertussen is het muntje gevallen en weet ik weer wat (of beter: wie) ik met die duivel bedoelde. De constatering dat ik het vergeten was, doet me glimlachen. Ik schreef het in alle ernst en met veel bitterheid en nu was het me aanvankelijk een raadsel. Wat toen zo belangrijk leek, was nu een vraagteken. Lezen en schrijven in je eigen dagboek relativeert de tijd.

27.5.2015

1406

Archiefmedewerker of bibliothecaris, dat waren de resultaten van tests die ik ongeveer een jaar geleden maakte. Het verbaasde me niet en ik zou graag in een omgeving met boeken werken, maar de realiteit is dat het met de wereld van het boek niet goed gaat. Omzetten lopen terug, uitgeverijen krimpen, bibliotheken moeten zichzelf steeds maar weer bewijzen nog een maatschappelijke functie te hebben om te overleven met subsidies.

Maar misschien ben ik al een archiefmedewerker. Tot die conclusie kwam ik in gedachten tijdens een gesprek. Ik probeerde uit te leggen dat ik geen bezwaren heb tegen e-readers, smartphones, tablets, i-pods en hoe al die vindingen maar mogen heten. Integendeel, er zitten onmiskenbaar praktische voordelen aan al die nieuwe mogelijkheden. Dat ik vaak de aanschaf van dergelijke apparaten uitstel heeft alles te maken met beperkte financiële middelen, met de afwezigheid van een behoefte, maar ook met zelfkennis. Ik weet uit ervaring dat al die nieuwe dingen een plek in mijn leven veroveren die altijd groter is dan ik op voorhand zou wensen.

Nee, geen doorslaggevende bezwaren, maar ik signaleer vaak wel, dat er ook veel verloren gaat en ik kan het niet laten om daar op te wijzen. Misschien is het daarom wel dat ik schilderijen van lezende mensen op mijn website plaats, omdat ik vrees dat de wereld van het boek en de leescultuur verloren gaat. Misschien dat ik daarom schilderijen van musicerende mensen plaats, omdat mensen nauwelijks nog alleen of samen met anderen thuis muziek maken. Ik veerde op toen violiste Janine Jansen in een documentaire vertelde dat er thuis altijd samen muziek gemaakt werd en hoeveel plezier ze daaraan beleefden. Ik herinner me een docent die ooit vertelde dat hij de symfonieën van Beethoven op de piano leerde kennen en dat dat een veel betere manier is om Beethoven te ontdekken dan eindeloos naar de meest sublieme uitvoeringen op lp of cd te luisteren. En zo kan ik doorgaan: wat gaat er verloren als niemand meer een brief schrijft op papier? Wie leert er überhaupt nog schrijven? Wat gaat er verloren als niemand zich meer laat portretteren door een schilder of fotograaf als er alleen nog maar pasfoto's en selfies gemaakt worden? Nogmaals: ik ben niet tegen vernieuwing, maar ik vind het jammer dat het ten koste gaat van veel vaardigheden die waardevol zijn. Daarom voel ik me soms een archivaris als ik hier weer een afbeelding uit vroeger tijden plaats.

Ik kan het nog niet eens een achterhoedegevecht noemen, het is op voorhand een verloren zaak. Veel zal uitzondering worden, zoals bijvoorbeeld de boekdrukkunst, dat nog maar door enkelen beoefend wordt. Veel oude beroepen houden nog iets vast: een vak, een ambacht, een kunst. Ik denk aan instrumentenbouwers. Ik denk aan initiatieven om met oude gereedschappen en technieken een schip uit de zeventiende eeuw na te bouwen. Ik denk aan een initiatief om op een historische bouwplaats de Domkerk van Utrecht in oude glorie te herstellen. Misschien zijn dit soort iniatieven voldoende, ik weet het niet.

Soms vrees ik in een pessimistische bui, dat als het ooit helemaal mis gaat met deze wereld, dat wanneer elektriciteit en andere energiebronnen niet meer vanzelfsprekend zijn, we weer terug moeten naar een wereld die al verloren gegaan is. Dan zullen we moeten revalideren, onze handen weer leren gebruiken. Gelukkig zijn er musea, bibliotheken, archieven, waar veel van waarde terug te vinden is. Althans, zolang we de waarde van fysiek bewaren (in tegenstelling tot digitaal in de virtuele wereld) nog willen zien.

24.5.2015

1405

Wie ben ik wanneer ik geen zoon of broer ben, geen echtgenoot of vader, geen vriend, geen collega of werknemer? Wat rest wanneer ik het boek dichtsla, de muziek laat zwijgen en mijn ogen sluit? Waar komen dan de gedachten vandaan in de ontstane stilte? Wie is de bron van woorden en beelden die opgeschreven willen worden?

19.5.2015

1403

XXXIII

Toen bereikte ik de kustloze kust van de stilte.
Waar het nooit zomer was, en geen boom zijn schaduw kende,
Water stroomde er geruisloos, zacht zonlicht was er niet,
Helemaal niets, en dáár de kustlijn van,
Daarboven, daaronder, rondom en in mijn hart:

Waar geen dag was, geen nacht, geen ruimte, geen tijd,
Waar geen vogel zong, behalve die uit de herinnering,
Noch voetsporen in het mergel van mijn aarzelende
Voetstappen begeleidden; en ik werd door angst overmand,
En zocht vergeefs de Poolster van mijn denken;

Waar die tussen vormloze wolken was opgelost,
En zodra waargenomen nog nauwelijks door mij
Herkend werd, haar beeld uitgedoofd, en ik stuurloos:
Alleen op de bruine trieste rand van de chaos,
In de fletse avond zoals elke avond flets was;

Ik sloot mijn ogen voor deze kust van niks terwijl
In herinnering een stralender zee naar voren kwam,
Met lange, lange golven van licht en een kwikzilveren zon,
En meegaande bomen die bogen in de wind;
Net zolang totdat het mij duizelde in die droom;

Eén beeld, het dierbaarste, het helderste,
Eén gezicht, één ster, één madeliefje, één verrukking,
Eén uur met gezwinde goddelijke vleugels,
Een hand, de lieflijkste, op mijn hart,
Zocht ik in de vreugde van al het zich herinnerde.

Conrad Aiken Preludes voor Memnon, 65

16.5.2015

1402   zonder context (36)

Ik wist ook niet dat isolement nog geen vrijheid is en afzijdigheid nog geen zuiverheid.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 6

(…) want weet / Dat niets is voordat herinnering er was.
Conrad Aiken Preludes voor Memnon, 22

Het is het antwoord waarnaar geen vraag vraagt.
Conrad Aiken Preludes voor Memnon, 30

(…) onbelangrijke verschillen voortkomend uit opvoeding en milieu worden opgeblazen tot persoonlijke kwesties, of juister, tot normen waar men geen afstand van wil of kan doen, omdat diezelfde au fond onbelangrijke verschillen de echte, persoonlijke verschillen (en overeenkomsten) vertroebelen.
Frida Vogels Dagboek 1958-1959, 50

Men dient het individu, in zoverre het op zijn geluk uit is, geen voorschriften te geven wat de weg naar het geluk betreft: want het individuele geluk ontspringt aan eigen, voor iedereen onbekende wetten, het kan met voorschriften van buitenaf slechts verhinderd, afgeremd worden.
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 101

13.5.2015

1400

Ik zou iedereen wel willen voorlezen uit Morgenrood van Nietzsche en daarbij willen spreken over de gedachten die het lezen ervan bij me oproept en de associaties die ik voortdurend heb. Zoals bij §66, waar het kort gaat over mensen met visioenen in de Middeleeuwen. Nietzsche vindt het hebben van visioenen getuigen van een ernstige geestesstoornis. Daar zou hij wel eens gelijk in kunnen hebben, maar het heeft fascinerende verhalen en teksten opgeleverd. Ik denk daarbij aan Hildegard von Bingen waarover ik kort geleden een mooie film zag (Vision – Aus dem Leben der Hildegard von Bingen van Margarethe von Trotta, waarin Barbara Sukowa de hoofdrol speelt). En ik lees niet voor niets zo nu en dan de liederen van Hadewijch. Weliswaar geen visioenen, maar toch ook vol met mooie beelden. Ik geloof in de oprechtheid van Hadewijch en ik geloof haar als ik haar teksten lees. Is het boek dichtgeslagen dan geniet ik na van haar mooie stijl en van het prachtige oude Nederlands. Daarnaast probeer ik me in te leven in de twijfel en de strijd die ze met zichzelf gevoerd moet hebben. Maar aan haar christelijk fanatisme, aan haar getuigenis van en pleidooi voor de minne heb ik verder geen boodschap. Nietzsche haalt nog even lekker uit naar zijn tijdgenoten, maar zijn woorden gelden, vrees ik, nog steeds: Is het een wonder dat nog tot in onze tijd toe de overschatting van halfgestoorde, fantastische, fanatieke, zogenaamde geniale personen aanhield; 'zij hebben dingen gezien die anderen niet zien', – zeker! en dit zou ons jegens hen voorzichtig moeten stemmen, maar niet gelovig! Lachend beloof ik Nietzsche dat ik voorzichtig zal zijn.

Hoewel §68 over de eerste christen Paulus gaat, moest ik bij de eerste zin aan iemand anders denken: De hele wereld gelooft nog altijd aan het schrijverschap van de 'heilige geest' of wordt beïnvloed door dit geloof: wanneer men de bijbel opent, dan gebeurt dit om zich te laten 'stichten', om in zijn eigen, persoonlijke grote of kleine nood een vingerwijzing van troost te vinden, – kortom, men leest zichzelf erin en eruit. Ik weet niet of Nietzsche Augustinus gelezen heeft. Op z'n minst kende hij de naam, want in De antichrist §59 schrijft hij: Men hoeft slechts een willekeurige agitator te lezen, de heilige Augustinus bijvoorbeeld, om te begrijpen, om te ruiken wat voor onzindelijke klanten aldus aan de macht zijn gekomen. Augustinus beschrijft in zijn Belijdenissen zijn bekering na een zeer losbandig leven. Die bekering vindt pas plaats na veel tranen, twijfel en wanhoop. Maar dan (Boek 8, 29) hoort hij een stem van een kind: Neem en lees, neem en lees. Hij begrijpt het als een opdracht van God: Vlug holde ik dus terug naar de plek waar Alypius zat, want daar had ik het boek van de apostel laten liggen toen ik was opgestaan. Ik pakte het, sloeg het open en las stil de eerste tekst waar mijn oog op viel: 'Geen bras- en slemppartijen, geen ontucht en losbandigheid, geen tweespalt en jaloezie. Bekleed u met de Heer Jezus Christus en geef niet toe aan uw eigen wil die begeerten in u opwekt.' (Rom. 13:13-14)

§78 De straffende gerechtigheid gaat over ongeluk en schuld die, zo betoogt Nietzsche, door het christendom aanelkaar gekoppeld zijn: Maar pas aan het christendom was het voorbehouden te zeggen: 'Hier hebben we een zwaar ongeluk en daarachter moet een zware, even zware schuld verborgen liggen, ofschoon wij die niet duidelijk zien! (…) Daarnaast bestond er in de oudheid werkelijk nog ongeluk, zuiver, onschuldig ongeluk; pas in het christendom wordt alles straf, welverdiende straf: het maakt de fantasie van de lijdende ook nog lijdend, zodat hij bij alle tegenslag zich moreel verwerpelijk en verworpen voelt. Ondanks het feit dat steeds meer mensen zich van de kerk en het geloof afwenden, heb ik de indruk dat deze band tussen ongeluk en schuld nog steeds voortleeft. Met het loslaten van een oud geloof, verliest men nog niet de gewoonten die daarbij horen en zeker niet onbewuste, ingesleten denkwijzen. Vooral ongelovigen van protestantse afkomst hoor ik nog vaak over dat gevoel schuldig te zijn. Soms denk ik wel eens dat deze protestantse ethiek ook in het liberalisme ingebakken zit: heb je geen werk, dan zal het wel je eigen schuld zijn. Misschien is het liberalisme eenvoudigweg een seculier calvinisme. Toch maar eens De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme van Max Weber lezen.

Het was Nietzsche ongetwijfeld allemaal bittere ernst. Soms lijken deze pagina's van Morgenrood wel één grote aanval van woede en een persoonlijke afrekening met het christendom. Ik moet echter vaak gniffelen en grinniken om al die vileine boosheid. Zelf ben ik los van het christendom als geloofsovertuiging, maar ik ken veel mensen die op vergelijkbare wijze tekeer gaan tegen elk willekeurig geloof. Vaak herkennen ze echter niet hoezeer ze nog doordrongen zijn van een christelijke ethiek en Nietzsche wijst ons daarop.

89

Twijfel als zonde. – Het christendom heeft het uiterste gedaan om de cirkel te sluiten, en de twijfel al tot zonde verklaard. Men moet zonder rede, door een wonder, in het geloof geworpen worden om er vervolgens als in het helderste en ondubbelzinnigste element in rond te zwemmen: reeds het spieden naar vasteland, reeds de gedachte dat men misschien enkel op de wereld is om rond te zwemmen, reeds de nauw merkbare opwelling van onze amfibische natuur – is zonde! Men merke op dat hiermee de fundering van het geloof en alle nadenken over de herkomst ervan eveneens al als zondig zijn uitgesloten. Men wil blindheid en vervoering en een eeuwig gezang boven de golven, waarin de rede verdronken is!

Friedrich Nietzsche Morgenrood, 87

8.5.2015

1399   zonder context (35)

Wie vrij wil zijn moet de eenzaamheid kennen.
Jan-Hendrik Bakker In stilte, 37

Hoe meer we kunnen beschikken over tijdbesparende apparaten, hoe meer we mopperen dat we tijd te weinig hebben.

Uiteindelijk moeten we niet alleen maar een alternatief stel beleidsvoorstellen formuleren, maar een alternatief wereldbeeld neerzetten, dat het kan opnemen tegen het wereldbeeld waardoor de ecologische crisis is veroorzaakt.
Naomi Klein No Time, 513

Met het inzicht in de oorsprong neemt de betekenisloosheid van de oorsprong toe: terwijl het dichtstbijzijnde, wat om-ons-heen en in-ons is, langzamerhand kleuren en schoonheden en raadsels en rijkdommen van betekenis begint te vertonen (…).
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 54

Hoe kan iemand zijn eigen mening over de dingen ervaren als een openbaring?
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 64

6.5.2015

1394

Terwijl ik laat in de avond door mijn woonplaats wandel, gaan mijn gedachten terug naar de zomer van 1988. Ik probeer beelden en namen uit het labyrint van mijn geheugen te bevrijden met als resultaat een aanzwellend verlangen naar die tijd. Ja, ik herinner mij hoe ik samen met een paar reisgenoten bij aankomst in Taizé bij de ingang zat te kletsen. Ik herinner mij de verbazing over mijn rookgedrag en ik werd gewezen op de tabaksaanslag aan mijn vingers. Altijd is mij bijgebleven, hoe banaal ook, dat B. zo'n strakke broek droeg dat iemand opmerkte dat je bijna kon liplezen door die broek. Maar de belangrijkste oorzaak dat ik die scène onthouden heb, is de herinnering aan het begin van een relatie met een boek. Hoe het ter sprake kwam, dat weet ik niet meer, maar het was B. die me het boek tipte. Waarschijnlijk reageerde ik terughoudend, ik had in die tijd een hekel aan mensen die de volwassen literatuur afwezen en de kinderliteratuur ophemelden. B. had het boek bij zich, ik mocht het lenen en las het die week in Taizé. Het moet me gegrepen hebben, want op vrijdag 15 juli 1988 noteer ik schrijver, titel, uitgever en ISBN-nummer in mijn dagboek en op 16 juli staat vermeld, dat ik het boek uitgelezen en teruggegeven heb aan B. In mijn eigen exemplaar noteerde ik de datum en plaats van aankooop: Leeuwarden, za. 23 juli 1988. Verder vind ik er niets over terug in mijn dagboek. Toch moet ik het meerdere keren gelezen hebben, want vanaf die tijd noemde ik het half schertsend, half ernstig, mijn Bijbel en ik raadde het iedereen aan en gaf het velen cadeau.

De laatste tijd begin ik me te realiseren hoe belangrijk dat boek voor mij geweest is. Het is altijd een stille en geruststellende aanwezigheid geweest in mijn boekenkast. Ik heb het al heel lang niet meer volledig gelezen, maar zo nu en dan pak ik het uit de kast, blader het door, lees hier en daar een paar regels en zet het weer terug. Op mijn website heb ik er geregeld naar verwezen, al was het maar, omdat een klein fragment uit het boek nog steeds mag gelden als motief voor deze website. Al is het niet altijd even duidelijk, deze website is steeds meer een zoektocht geworden, een zoektocht via allerlei wegen en omwegen, kromme en slinkse wegen, een zoektocht naar mezelf. Het fragment herinnert mij er aan, dat wie zichzelf zoekt zichzelf niet zal vinden, maar wie de wereld zoekt wellicht iets zal vinden dat hij niet zocht, maar tegelijkertijd toch ook iets wat hij wel zocht. Misschien staat deze paradox wel aan de basis van mijn leesverslaving, aan de basis van mijn pogingen tot schrijven.

Sinds mijn adolescentie heb ik voor vele onderwerpen belangstelling gehad. Twee onderwerpen zijn altijd gebleven: de filosofie van Nietzsche en sinds die zomer van 1988 het taoïsme. Twee verschillende denkwerelden die soms heel dicht bijelkaar komen. Ik ben niet de eerste die dat heeft opgemerkt en er zullen ongetwijfeld studies over bestaan. Eén overeenkomstig aspect vind ik altijd weer inspirerend en dat is wat Nietzsche 'amor fati' noemde, heb je lot lief. In het verlengde daarvan: probeer zo te leven, dat je dat leven elke keer opnieuw zou kunnen leven, tot in eeuwigheid (amen). Als alle stelsels van zingeving zijn ontmaskerd en alle surrogaten van transcendentie of immanentie ook niet meer kunnen overtuigen, blijft alleen het leven over dat eenvoudigweg voor je ligt. Dan kun je het leven bitter vinden, omdat het zoveel lijden bevat. Dan kun je het leven zuur vinden, omdat het verre van perfect is. Maar je kunt het leven ook aanvaarden en omarmen omdat het nu eenmaal is zoals het altijd geweest is, met alle verdriet en ellende, met alle schoonheid en plezier. Zoals de zon elke avond weer onder gaat en de volgende ochtend weer opkomt. Maar ook steeds in het volle besef, dat ik nog altijd in relatief luxueuze omstandigheden leef en dus gemakkelijk praten heb en maar beter kan zwijgen.

'Wel,' zei Poeh, 'we zoeken nu almaar naar ons huis en we vinden het maar niet, en nou dacht ik, als we nou eens naar deze Kuil zochten, dan vonden we die vast ook wel niet en dat zou al een Mooi Ding zijn, want dan konden we misschien wel eens iets vinden waar we niet naar zochten en dat was dan misschien juist iets waar we wel naar zochten.'

Benjamin Hoff Tao van Poeh, 23

21.4.2015

1391   zonder context (34)

Hoe komt het toch dat alle filosofische bouwmeesters in Europa, te beginnen bij Plato, voor niets hebben gebouwd?
Friedrich Nietzsche Morgenrood, 11

Volgens mij is een gesprek een ontmoeting van twee mensen, die elkaar met woorden aftasten en aanvaarden of verwerpen.
Frida Vogels Dagboek 1954-1957, 114

Veranderen is niet erg als je je precies rekenschap kunt geven waarin je verandert en waardoor, omdat je dan immers in de grond dezelfde blijft.
Frida Vogels Dagboek 1954-1957, 159-160

Het authentieke wandelen is een activiteit die tegelijk de kunst van de passiviteit is: het zich lichamelijk-zintuiglijk laten verrassen door de wereld, een zich openstellen in belangeloze aandacht, in een 'nutteloze' interesse voor de eigen aard van de dingen, een vermogen tot geduldig en in stilte verwijlen bij de wereld, vanuit liefde voor zijn woongebied – of dat van een ander – met gevoel voor de betekenis van plaatsen en plekken, en dit alles in het dankbare besef van een zekere harmonie tuusen mens en wereld, tussen geest en kosmos.
Ton Lemaire Wandelenderwijs, 117

Het verhevene en lachwekkende waren hier letterlijk maar één stap van elkaar verwijderd.
Alfred Russel Wallace Het Maleise eilandenrijk, 270

9.4.2015

1389

Na een aantal dagen hard werken kon ik zeggen dat het er fantastisch uitzag. De bol was redelijk rond geworden en ik had voor voldoende licht en duisternis gezorgd. Daarna had ik in het water hopen aarde gemaakt. Toen deze aarde droog was geworden (maar niet te droog, want anders zou er niets groeien) had ik zaadjes geplant. Ik liet de dieren komen: vogels, insecten, het vee, maar ook wilde dieren. Ik kon niet zeggen dat het goed was, ook niet dat het slecht was, maar ik genoot van de bossen en de woestijnen, de dieren die er leefden en al die kleurrijke planten. De zee met de getijden en het leven erin, groot en klein. De afwisseling van dag en nacht, de zon, de sterren aan de hemel, de maan. Storm en regen, hitte en droogte, het werkte allemaal goed samen. Er waren weliswaar verstoringen en haperingen, toch kwam alles weer terug in een mooi evenwicht. De dieren deden instinctmatig wat nodig was, spontaan, zonder daar verder moeilijk over te doen. Natuurlijk, naast alle schoonheid was er ook wreedheid, maar het leek wel alsof niemand daar een probleem van maakte, het hoorde er nu eenmaal bij. Mijn creatie leefde in al zijn complexe eenvoud, een prachtig uit zichzelf voortrollende wereld die, zo leek het mij, volstrekt uniek was in zijn afwisseling, er was geen dag hetzelfde. Ik kon me al niet meer voorstellen dat het er ooit niet geweest was.

Hoe ik dit nu allemaal voorelkaar gekregen had en waarom het zo goed uitpakte, dat weet ik niet. Misschien zat er wel een wiskundige formule achter, daar moet ik nog eens over nadenken. Ondanks alle dynamiek, was er een voortdurende aanwezige en voelbare kern van evenwicht, zonder dat dit leidde tot een statische harmonie. Misschien kwam het door het cyclische spel van aantrekken en afstoten, van weggaan en terugkeer, van geboren worden en weer sterven. Misschien kwam het wel doordat alles ook meteen de schaduw van zijn eigen spiegelbeeld in zich droeg.

Om dit alles niet te ontregelen, had ik er wel voor gezorgd, dat al dat krioelende leven zich niet teveel ging afvragen. Ze leefden en aten wanneer ze honger hadden, maakten zich mooi en indrukwekkend als er gepaard moest worden en gingen dood wanneer het zover was. Het leek me beter dat ze niet de vraag gingen stellen naar het waarom van dit alles. Stel je voor zeg, voordat je het weet gaan ze dan net als ik op zoek naar antwoorden, gaan ze de aarde waarop ze leven onderzoeken, gaan ze denken en ontdekken hoe alles werkt, gaan ze vervolgens zelf hun wereld scheppen. Nee, ik kon ze beter laten in hun zalige onwetendheid, ze almaar laten voortgaan. Het was beter zo.

Ja, het was perfect zo, maar ook vreselijk saai. Laat ik er maar niet omheen draaien, ik miste het drama. Als alles zich maar herhaalt in een eeuwige wederkeer, jaar in en jaar uit, dan wordt voorspelbaarheid slaapverwekkend. Aan de perfectie ontbrak nog iets, ik moest iets vergeten zijn, iets wat zou ontregelen en wat spanning zou geven. Iets wat imperfect zou zijn, zodat de perfectie beter uit zou komen. Iets met een eigen willetje. Ik besloot dat ik zelf onderdeel moest worden van mijn wereld, dan zou het mijn verhaal worden. Op de zesde dag werd ik mens.

27.3.2015

1386

Het moet wel zestig jaar geleden zijn geweest, dat mijn moeder daar met de kinderwagen liep. Voor mijn tijd, ik heb de jaren in Den Helder niet meegemaakt. Toen liep ze ongetwijfeld vlotter, nu leunt ze op mijn arm en lijkt ze na een paar stappen al buiten adem te zijn. Kijk, zegt ze, dat café-restaurant was er toen ook al. Nogal wiedes heet het. Niet dat ik daar ooit ging zitten hoor, daar had ik het geld niet voor. Ik moest toen rondkomen met vijfenzestig gulden in de maand. Guldens!

Ik luister geduldig naar haar herinneringen. Ondertussen laat de koude wind uit het noordoosten zich voelen. Op deze gunstige wind hadden we gewacht. De golven van de Waddenzee zijn niet vreselijk onstuimig, het is eb en geen enkel schip vaart voorbij. In gedachten vraag ik me af of papa daar ooit gevaren heeft toen hij nog bij de marine werkte. En zou hij hier wel eens gelopen hebben met zijn vrouw en kind? Mijn moeder weet het niet meer. Ook niet of ze hier wel eens uitgezwaaid hebben als er weer eens een schip vertrok.

Nee, ze wil niet mee de dijk af naar de waterkant, ze blijft wel boven staan kijken. Ik loop naar mijn zus, zwager en neef die al beneden staan. Zullen we het bij deze pier doen? Goed, maar laten we nog even wachten tot er wat minder mensen in de buurt zijn. Een echtpaar met twee jonge kinderen blijft bij de pier rondhangen, maar met de rug naar ons toe. We besluiten het niet langer uit te stellen en lopen verder over de glibberige basaltblokken. Daar waar de zee op de pier klotst, waar het water een vlucht naar voren maakt en zich weer langzaam terugtrekt, haalt mijn zus de strooikoker te voorschijn. Jij doen of ik? Doe jij het maar, jij bent de oudste. Een argument van niets. Zus maakt de bovenzijde open en strooit de as met een vloeiende beweging over het zeewater uit. Wat weinig eigenlijk, denk ik nog. Ik probeer de grijze wolk te volgen terwijl het langzaam uitwaaiert in het water. Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.

Om weer warm te worden gaan we koffie drinken bij Nogal wiedes. Met gebak, nu is het geld er wel. Eén stoel blijft leeg en toch heb ik het gevoel dat hij op één of andere manier aanwezig is. We spreken alweer over alledaagse zaken en we vertellen over de kinderen.

Wanneer we teruglopen naar de auto, zien we een onderzeeboot varen.

16.3.2015

1383

Zo schrijven dat elke zin ertoe doet. Dat als de lezer te snel leest, hij het gevoel krijgt iets gemist te hebben. Zorgen dat de lezer langzaam moet lezen, dat hij opkijkt en zijn gedachten laat gaan, dat er deuren geopend worden, dat hij stil en langzaam wordt. Moet men om dat te bereiken ook langzaam schrijven? Niet met tien vingers een cursor achterna jagen, maar met potlood tussen duim, wijs- en middelvinger de woorden tevoorschijn toveren op het wit van gelinieerd papier? En zou ik dat kunnen? Zo'n boek schrijven in een wereld van haastige spoed en gedane arbeid, in een wereld van maar snel achter de rug hebben en het boek moet uit? Wellicht zal ik het proberen, proberen zo'n boek te schrijven dat ik zelf zou willen lezen. Maar … largo, largo e mesto.

Youtube: Martha Argerich Beethoven Piano Sonata No. 7 (Op.10-3) Mvt II

8.3.2015

1381

Hij keek scheel, was protestants en had veel belangstelling voor heiligen en kloosters. Hij kwam op het juiste moment, het schooljaar waarin ik vijftien zou worden, de tijd waarin ik in toenemende mate het christelijke geloof ernstig nam. De tijd waarin de andere scholieren bezig waren met uiterlijk, kleding, de juiste popmuziek, uitgaan, terwijl ik die eenling was die naar klassieke muziek luisterde, Bach speelde en moeilijke boeken las. Maar toen kwam hij, die man die altijd naar mijn buurman keek als hij mij bedoelde. Een docent die stimuleerde (verder) te denken, open van geest was, de juiste vragen stelde, niet oordeelde, maar de leerlingen uitdaagde om te formuleren, hoe onhandig soms ook, wat ze dachten en hoopten. Het waren lessen in reflectie en ik ging er graag naar toe.

Mijn godsdienstleraar van weleer. Ik begin te beseffen hoeveel sporen hij heeft nagelaten. Hij organiseerde weekenden naar kloosters, hij organiseerde de reizen naar Taizé. Alhoewel het nooit zijn intentie geweest zal zijn, maar door Taizé ben ik mijn geloofsovertuiging kwijt geraakt. Desondanks ben ik nog steeds gefascineerd door kloosters, monniken en kluizenaars. In het verlengde daarvan is ook mijn belangstelling voor iets anders op hem terug te voeren. Hij was de eerste in mijn leven die daar op zijn eigen eenvoudige wijze op wees: de waarde van stilte. Misschien dat hij hoopte daar in het diepst van zijn gedachten op God te stuiten, ik koester daar de leegte en de ruimte.

Maar het allerbelangrijkste was dat hij mijn sensitiviteit erkende en begreep, mijn sensitiviteit voor muziek, literatuur, religie en mijn gedachten die daaruit voortvloeiden. In die zin was hij de oase in mijn woestijn. Bij hem kon ik vrijuit spreken zonder het gevoel te krijgen een vreemde te zijn. Hij was de eerste van vele enkelingen die ik na hem nog zou ontmoeten.

Na elke groepsreis naar Taizé verbleven we een aantal dagen op een camping in Cormatin. Vaak maakten hij en ik dan een wandeling om de week na te bespreken. De laatste keer was in 1988, ik studeerde toen al een paar jaar. We waren ergens in een berm van een weg gaan zitten. We zwegen. Hij stopte zijn pijp zoals ik hem dat zo vaak had zien doen en hij glimlachte. Er was iets veranderd. Zoals altijd probeerde hij door te dringen tot mijn gedachten en gevoelens, maar ik had een muur om mij heen gebouwd. De leerling was geen leerling meer, ik begon zijn gesprekstechniek te doorzien en te ontregelen. Ik probeerde de rollen om te draaien. Ik was bezig vadermoord te plegen. Het was tijd om los te laten en te laten gaan.

Ik ben nog bij zijn intrede als predikant geweest, maar ik herkende hem nauwelijks. Ik heb zelfs nog als organist een kerkdienst die hij voorging begeleid. Na afloop nodigde hij me uit om eens langs te komen om bij te kletsen. Dat heb ik gedaan, maar het liep uit op een teleurstelling, ik had hem niets meer te vertellen. De magie was voorbij. Hij gaf me nog een Bijbel die ik ooit bij hem had laten liggen, mijn naam stond voorin. Toen ik later wegging vergat ik opnieuw het boek mee te nemen. Nu zie ik de symboliek ervan in.

Twee jaar geleden vond ik zijn e-mailadres op een website en zond hem een berichtje met de groeten. Een dag later vond ik een antwoord, hij wist nog precies wie ik was. Hij zou binnenkort met pensioen gaan en weer terug verhuizen naar Friesland. Wellicht had ik zin om langs te komen om weer eens van gedachten te wisselen over het leven, over onszelf, zoals we dat eertijds deden. Nog steeds weet ik niet wat ik moet antwoorden.

4.3.2015

1379

Het licht trekt zich terug en het rumoer van de virtuele wereld verstomt. Stilte. Ik draai de stoel naar mijn bureau, sla een boek open en ga lezen. Maar nu dienen de vergeten geluiden zich aan. De vogels op het dak, het ruisen van regen, het snuiven van de wind. De wereld krijgt diepte door deze geluiden, een diepte waarin mijn stem weer kan fluisteren van vervlogen tijden. Dan pak ik mijn dagboek en schrijf voordat de zachte echo's van mijn herinneringen voor altijd onhoorbaar in het duister van de nacht verdwenen zijn.

2.3.2015

1377

Het boek van Naomi Klein over de ecologische ramp die ons staat te wachten. Verander nu, voor het klimaat alles verandert. Het interview met Joris Luyendijk over de financiële markten die in 2008 op instorten stonden en bijna een mondiale ramp hadden veroorzaakt. Het politieke onvermogen om deze markten te beheersen om herhaling te voorkomen. Eén van de laatste boeken van Peter Sloterdijk heet Je moet je leven veranderen. Niet alleen in boeken, ook in bedrijven worden reorganisaties vaak begeleid met redenen die beginnen met als we niets doen, dan …, redenen die enige tijd later opnieuw van stal gehaald worden als er alweer een vermeende noodzaak tot reorganiseren blijkt te zijn. Maar ook in de reclamewereld, vooral in de ideële reclame worden aanbevelingen begeleid met zinsneden als u nu niets doet, dan … en dan moeten we geld storten, meer bewegen, gezonder eten, bewuster leven, afval scheiden … vult u maar aan. In mijn leventje hoor ik ook maar al te vaak Ja, het zou nu wel verstandig zijn om …. Je moet nu wel iets doen, hoor, want anders…. Ja, want anders?

Soms kan ik het gevoel niet onderdrukken dat ik in een middeleeuwse tijd met overal opdoemende onheilsprofeten leef. Het einde der tijden nadert. We moeten anders gaan leven, hervormen, de maatschappij anders inrichten, want anders staan ons grote rampen te wachten. Tegelijkertijd worden de profeten niet moe om te signaleren dát er niets verandert en dat de stoomlocomotief in volle vaart op het ravijn afstevent. Het moge duidelijk zijn, Hij zal ditmaal niet komen als een dief in de nacht. Ditmaal zal er ook geen Zoon zitten aan de rechterhand van de Vader vanwaar Hij zal oordelen over de levenden en de doden. Er zijn niet veel mensen meer die daar nog in geloven, tenzij men voor de Vader de liberale markteconomie invult, dan blijken er nog veel mensen met een geloofsovertuiging te bestaan. Als ik meneer Luyendijk mag geloven zijn de financiële markten net zo ongrijpbaar als God de Vader in de middeleeuwen. Waar de middeleeuwer nog vreesde voor zijn zieleheil, daar vreest de moderne burger voor een lege pinpas.

Het vervelende is, dat sommige onheilsprofeten gelijk hebben. We moeten inderdaad veranderen. Het is al vaker gezegd: de urgentie is groot, maar wordt nauwelijks gevoeld. Voor wie er gevoelig voor is, zijn overal de alarmerende signalen duidelijk, maar zoals het alarm om twaalf uur op de eerste maandag van de maand: het is maar een test, niets aan de hand, gewoon doorgaan. Onwillekeurig stel ik mezelf vaak de vraag maar wat doe je er dan zelf aan? en dan moet ik eerlijk toegeven dat naast lippendienst bewijzen aan de noodzaak tot veranderen, ook ik steeds maar weer hoop dat er geld uit de muur komt. Papa, je wist toch dat die ecologische ramp eraan zat te komen, waarom heb je niets gedaan? Mond vol tanden. Misschien had Heidegger gelijk toen hij in een interview met Der Spiegel zei: Alleen nog een God kan ons redden. En juist die God hebben we ten grave gedragen, op klaarlichte dag. Wat rest is een oorverdovende stilte met zo nu en dan een roepende in de woestijn. Ik sluit me aan.

25.2.2015

1376

Als ik als een monnik zou willen leven en de wereld zou mijn klooster zonder muren zijn, dan zou dat een kloosterorde zonder orde zijn. De monnik als anarchist. Maar ik leef niet in een kloostercel, maar in een Sloterdijkse bel en vorm met de mensheid het schuim der aarde. Gescheiden door kwetsbare, doorzichtige en kleurrijke wanden leven we samen in onze eigen kleine bolvormige ruimten. Heeft schuim zijn eigen wetmatigheden, zijn eigen orde? Dan zou dit een voortdurende dynamische orde zijn, een chaotische orde wellicht?

23.2.2015

1375

Zou ik mezelf kunnen lezen als een boek? Als een filoloog die bladzijde na bladzijde al die vergeten beelden, al die vergeten herinneringen en ervaringen aan het licht brengt? Zou het een goed geschreven verhaal zijn? Op hoeveel betekenislagen zou ik stuiten? Hoe diep zou ik kunnen gaan? Wellicht valt er na de laatste geologische laag, daar waar voorbij wordt gegaan aan de betekenis van de taal, helemaal niets meer te begrijpen! Is een spiegeling aan de oppervlakte dan niet meer dan genoeg?

22.2.2015

1373

De aanwezigen keken bedrukt, niemand leek hier voor zijn plezier te zijn. Iedereen keek naar een plek die er niet was, de ander werd niet opgemerkt. Het waren wachtenden, wachtenden op een medewerker die tevoorschijn zou komen en hun naam zou noemen. Dan werden er handen geschud en even vriendelijk geknikt. Vervolgens werd e.2.r plaats genomen in een afgescheiden ruimte met een nummer erboven. De wachtenden werden zoekenden.

Ook mijn naam zou straks genoemd worden. Iemand moest mij belasterd hebben. Ik dacht aan Josef K. Of was ik schuldig, omdat ik niets gedaan had? En bij welk nummer zou ik plaats mogen nemen en welk oordeel zou ik mogen verwachten? Ik keek naar de bollen die uit het plafond staken, iemand kon alles zien wat ik deed, dat was wel zo veilig.

Toen klonk mijn naam, onwillekeurig keek ik op, een vriendelijke jongeman liep op mij af. Meneer L.? Ik ontkende maar niet, dat zou ongetwijfeld in mijn voordeel werken. Of ik nog iets wilde drinken? Nee, dank u, ik heb net koffie gehad. We gingen zitten. De ondervraging kon beginnen. Ik glimlachte beleefd, verzet had geen zin, ik wist dat ik geen kans maakte.

15.2.2015

1370   zonder context (33)

Wij begrijpen dit: waar het verstand zich op de werkelijkheid richt, daar vermeit het gevoel zich vooral in mogelijkheden, speelt met illusies, en ziet naast de dingen zoals ze zijn de dingen zoals ze zouden kúnnen zijn.
Simon Vestdijk De glanzende kiemcel, 223

Filosofische overdracht bestaat niet in het doceren van stellingen maar in het uitzenden van prikkelingen die zelfs de gedaante van een raadsel kunnen aannemen.
Ben Schomakers Oog voor het ene, 11

In landen waar uitsluitend de geest van de handel heerst, wordt ook met alle menselijke activiteiten en morele deugden handelgedreven: de kleinste dingen, die gewoon een kwestie van menselijkheid zijn, worden er alleen gedaan of gegeven voor geld.
Charles de Montesquieu Over de geest van de wetten, 420

Voor de eenheden van deze tijd, waarin andere tijden binnendringen, bestaat geen maat, en er is geen maat voor de immense tijden waarin wat nooit tot de tijd behoorde, meespeelt.
Ingeborg Bachmann Malina, 159

Juist het bezorgen van brieven zou gepaard moeten gaan met een latente angst, een seismografisch opvangen van schokken waar anders alleen de hogere en hoogste beroepen recht op hebben, alsof er niet ook een crisis van de post zou mogen zijn; voor haar geen Denken–Willen–Zijn, geen scrupuleuze en verheven distantie die verder toch aan alle mogelijke mensen wordt toegestaan die, beter betaald en op leerstoelen zittend, over de Godsbewijzen mogen nadenken, mogen peinzen over het ontos on, de aletheia of voor mijn part het ontstaan van de aarde en het heelal!
Ingeborg Bachmann Malina, 221

7.2.2015

1368

Ongegeneerd kijk ik hem in zijn bruine ogen en zonder te knipperen kijkt hij terug. Spreekt er verwondering uit zijn blik of wordt hij gestoord in zijn overpeinzingen? Hoe lang moet ik nog wachten, lijken zijn ogen te zeggen, ik moet nog schrijven! Ik bestudeer zijn grijze haren die wild boven zijn oren vanonder het kalotje tevoorschijn komen. Wat zou zijn leeftijd zijn? Hij moet het wel koud hebben gezien de met bont gevoerde mantel die hij omgeslagen heeft. Ik heb de neiging om het te aaien, om te voelen hoe zacht het is. Of wil hij met zijn kleding op gepaste wijze pronken met zijn rijkdom? Of hoort de kleding bij zijn professie, net als de zwarte hoed op tafel en de handschoenen in zijn hand? Ook moet ik de neiging onderdrukken een hand uit te steken, ik weet dat hij mijn gebaar niet zal beantwoorden.

Is niet elk museum een tijdcapsule? Telkens wanneer ik voor een schilderij uit de Gouden Eeuw sta, betrap ik me op het verlangen in het schilderij te stappen, om er achter te kijken wat er nog meer te zien is. Ik weet dat die schilderijen vaak een geïdealiseerde voorstelling geven, maar toch, die wereld lijkt zo aantrekkelijk. Ik weet wel beter, het leven was toen niet aangenamer, maar de landschappen zijn ongerepter, de interieurs van huizen zijn zo prachtig en bovenal, alles lijkt stiller en langzamer. Het is maar de vraag of ik zou kunnen overleven in die tijd, een harde tijd van pijn, honger, dorst, de stank in de steden, de criminaliteit, de ziektes, het voortdurend bezig zijn met het redden van je hachje. Tenzij je centjes hebt om je te laten portretteren door Rembrandt natuurlijk.

In gedachten vraag ik het aan Johannes Uyttenbogaert. Bevalt het wat je ziet? Ik zou hem uit de lijst van het schilderij willen laten komen en hem deze wereld tonen. Maar hoe kan ik hem behoeden voor de schok? Niet alleen de goddeloosheid zal hem beangstigen, maar vooral ook al die machines die deze tijd teisteren. Nog voor ik hem de straat kan tonen die in Utrecht naar hem genoemd is, zal hij alweer in zijn eigen wereld gevlucht zijn. We kijken elkaar aan vanuit dezelfde, maar tegelijkertijd vanuit een totaal andere wereld. Een ogenblik. Ga maar weer verder met peinzen en schrijven, waarde Johannes.

26.1.2015

1365

Ergens tussen het ene en het andere dorp, langs een weg waar auto's elkaar nauwelijks kunnen passeren, staat het huisje waar de vrouw woonde die me lezen en schrijven leerde. Ik kan me haar nog goed voor de geest halen: ovalen hoofd, lang bruin naar achteren gekamd haar, scheiding in het midden, zoals een juf behoorde te zijn. Daar staat ze, achterste rij in het midden, op de klassenfoto, een trotse lach tussen de kleine versies van mensen die nu allemaal de vijftig naderen. Ik sta er ook op, verlegen glimlachend in een witte trui, peentjesoranje haar. Mijn moeder en ik fietsten wel eens langs dat huisje als we bij de boerderij honderd meter verderop moesten zijn. Altijd even kijken of juf thuis was en zwaaien. Woonde ze daar alleen? Ben ik er ooit binnen geweest?

In het nachtelijke duister zie ik in het binnenvallende maanlicht kasten met boeken, oude fauteuils en een tafel waarop opengeslagen boeken, een asbak met een rokende sigaret, beschreven papier en een pen die zojuist lijkt te zijn neergelegd. In het zwijgende interieur hoor ik een langzame, zware tiktak van een oude klok. Er hangt een schimmelige lucht, vocht trekt door het plafond en de muren en mengt zich in het stof. Ben ik hier eerder geweest? Hoe lang sta ik daar al? Ik proef eenzaamheid, paniek en wanhoop… Ik ben daar waar ik lezen en schrijven heb geleerd.

14.1.2015

1364   dagboekzinnen

Hoe nu verder?
Bosch en Duin, dinsdag 29 september 1987

Daar is genoeg discussie over te verzinnen, vooral als je paradoxaal wil gaan doen, wat ik graag doe.
Bosch en Duin, woensdag 30 september 1987

"My friend Ivan Lapshin" was zeker een boeiende film en zeer, zeer goed gespeeld, maar ik zat me constant af te vragen waar het nou eigenlijk over ging.
Bosch en Duin, zondag 4 oktober 1987

A(…) en P(…) probeerden misschien wel me op andere gedachten te brengen, door constant over andere leuke meisjes te praten.
Bosch en Duin, maandag 5 oktober 1987

Zelden heb ik zo'n gezellige verjaardag gehad.
Bosch en Duin, donderdag 8 oktober 1987

Ik denk dat ik in het vervolg maar naar de stad fiets, dat is ook beter voor mijn lichamelijke conditie en bovendien goedkoper.
Bosch en Duin, zondag 11 oktober 1987

Ondertussen lees ik in een boek, "Richard Wagner" van Housten Stewart Chamberlain, wat ik afgelopen maandag bij Aleph op de kop tikte.
Menaldum, zondag 18 oktober 1987

14.1.2015