Jan-Willem Lubbers
2018
⛩
1702
Hoe ga jij dan met die gasten om? Die ongenode gasten die ineens bij je binnen staan en waarbij je je niet kan herinneren dat je ze binnen gelaten hebt? Nou, zeg ik, nou, ik bied ze vrolijk koffie en taart aan en ik stel ze voor om samen wat te gaan doen: film kijken, een wandeling en vaak lees ik ze voor. Daarna ga ik met ze in gesprek, waarbij ik glimlachend naar hun verhalen luister. Wanneer je dat allemaal goedgemutst doet, dan verdwijnen ze weer net zo onverwacht als ze binnen gekomen zijn. Alhoewel, er is altijd wel één bij die niet wil vertrekken, die hardnekkig blijft. Die omhels ik dan en verleid haar in bed. Laten we de liefde bedrijven, zeg ik dan, want jij hoort bij mij. De volgende ochtend maak ik een lekker ontbijtje en als ze er dan nog niet vandoor is, dan ga ik achter mijn bureau zitten en schrijf haar op.
23.12.2018
1701
Hieronder staat een alinea die na de eerste witregel van 1698 stond, maar die ik er uit heb gehaald, omdat het het verhaal teveel ophield. Toch kon ik het niet weggooien, daarom plaats ik het hier.
Het schilderij van Polenov (1700 [verwijderd]) resoneerde mee – alhoewel niet letterlijk – bij het schrijven van de passage rond de ijzeren poort in 1698.
Hij heeft zich er altijd over verbaasd dat hij als herfstmens juist van de ochtend houdt om te wandelen. In de ochtend ontwaakt de wereld immers uit een slaap en dat associeerde hij eerder met de lente, het seizoen waarin de natuur opbloeit vanuit de kale en bevroren aard van de winter. Als de dag een weerspiegeling is van de seizoenen, dan zou hij verwachten dat hij liever in het invallende duister van de avond zou lopen. Zeker tegenwoordig, nu hij als vijftigjarige langzamerhand in de herfst van zijn leven komt. Maar misschien was het juist wel daarom, misschien wilde hij zich laven aan de jeugd van de dag. Het liefste koos hij het tijdstip waarop het duister van de nacht overging in het aarzelende licht van de ochtend, het tijdstip waarop het lawaai van de menselijke activiteiten nog grotendeels afwezig is, het tijdstip waarop de dauw de wereld nog fris houdt, het tijdstip waarop de laatst roep van de uil verstomd en de eerste vogels voorzichtig hun aanwezigheid kenbaar maken.
17.12.2018
1699 zonder context (82)
Een gedachte is dus een verzinsel dat waar kan zijn, zonder dat ik dat zeker weet.
Guus Kuijer De Bijbel voor ongelovigen, 23
Ik begreep dat ik de man aan het spelen was waarnaar zij had verlangd, een man die haar aankon, die haar de mond kon snoeren, het soort man dat ik niet wilde zijn.
Guus Kuijer De Bijbel voor ongelovigen, 94
Als niemand iets snapt, kun je de mensen een boel wijsmaken door zelf te doen alsof je het wel doorgrond.
Roman Helinski 'Steeds gladder' in: Hollands Maandblad 2018/11, 22
Wanneer je een minderheid bent in een vreemd land wordt vriendschap duur betaald.
Guus Kuijer De Bijbel voor ongelovigen, 181
(…) want alle ellende in het leven komt voort uit een 'een visie op het leven'.
Cioran Een kleine filosofie van verval, 15
16.12.2018
1698 De avondwandeling
I
De schemering was vroeg ingevallen voor de tijd van het jaar, maar dat merkte hij pas laat op, zozeer was hij in gedachten geweest. De hemel was oranjerood tussen de zwarte wolken, als gloeiend lava tussen basalt. Hij hoopte dat de volle maan tevoorschijn zou komen om de terugweg nog enigszins te verlichten.
Hij werd er onrustig van, dit was dus de reden waarom hij nooit avondwandelingen maakte. Nu moest hij zich haasten om op tijd het bos uit te komen. Natuurlijk had hij een kortere route kunnen nemen, maar zijn benen hadden als vanzelf een andere weg gekozen.
Hij dacht terug aan de ochtend van deze late zomerdag. Toen hij klaar stond om de wandeling te beginnen stond er ineens politie voor de deur. Of ze hem even konden spreken. Hij had ze binnen gelaten.
Er bleek in de wijk een verwarde man te zijn die in de vroege uren nogal wat rumoer had veroorzaakt. Toen de politie was gearriveerd had de man zich uit de voeten gemaakt en ze hadden hem niet kunnen achterhalen. Omstanders hadden de man echter herkend en naar zijn adres verwezen.
Nee, hij was de hele ochtend thuis geweest, hij had zo zijn vaste rituelen afgewerkt en stond nu klaar om te gaan wandelen in het bos. Ja, hij woonde alleen. Hij wist wel van een verwarde man, maar die woonde elders. Nee, hij wist het adres niet.
De agenten hadden nieuwsgierig rondgekeken in zijn flat, ze leken het niet te vertrouwen, maar vonden ook geen aanknopingspunten. Bovendien hadden de omstanders van een bejaarde man gesproken en zo oud was de bewoner op dit adres nu ook weer niet.
Of hij de komende uren thuis bereikbaar was. Ja, dat was hij, al moest hij zijn ochtendwandeling dan uitstellen. Geen nood, hij had wel vaker een wandeling overgeslagen, als het slecht weer was bijvoorbeeld. Dus was hij binnen gebleven, had nog wat gelezen en geschreven, maar had 's avonds ineens een onrust gevoeld, de behoefte om er nog even uit te gaan. Hij was een avondwandeling gaan maken.
Het was zeker nog een uur lopen tot aan de rand van het bos. Hij merkte dat zijn ogen zich aanpasten aan het duister, zo kon hij vaag de contouren van het pad zien. Hij was bekend met de weg.
Bij een smal paadje dat het dichte bos inliep, zag hij in de verte tussen de bomen een licht bewegen. Iemand met een zaklantaarn, dacht hij, iemand die zo slim geweest is. Hij wist dat het paadje in een halve cirkel weer bij zijn weg uit zou komen, dus liep hij door in de hoop de persoon tegen te komen. Inderdaad kwam er verderop het silhouet van iemand tussen de bomen tevoorschijn, maar toen hij groette schrok de man of vrouw en rende het bos in. Verrast bleef hij staan. Was het wel een man of een vrouw? Het had een kind geleken.
‘Hé, je hoeft niet bang voor me te zijn, ik kan je helpen,’ riep hij, maar er kwam geen reactie. Wat doet een kind zo laat alleen in het bos? Waarom was het weggerend?
Alhoewel hij doorgaans geen daadkrachtige persoonlijkheid was, aarzelde hij niet en besloot hij er snel achteraan te gaan. Het ging hier uiteindelijk waarschijnlijk om een kind.
Hij volgde op afstand het dansende licht, dat steeds dieper het bos in leek te verdwijnen. Hij kwam op paadjes waar hij nooit eerder gelopen had. Met oplettende haast bleef hij het schijnsel in het vizier houden. Voorzichtig met zijn armen voor zich uit als een slaapwandelaar, baande hij zich een weg, struikelend over boomwortels, bukkend voor overhangende takken. Het bos werd steeds dichter begroeit en leek zich achter hem te sluiten.
Hij had geen idee hoe lang hij daar al liep en welke afstand hij had afgelegd toen hij bij een ijzeren poort kwam, zo'n toegangspoort dat hij kende van oude begraafplaatsen. De verroeste deuren hingen uit het lood aan de stenen pilaren. De grond was begroeid, er was duidelijk lange tijd niemand meer geweest. Door de spijlen zag hij dat het pad achter de poort verder ging en op een open ruimte uitkwam.
Juist op dit moment kwam de volle maan tevoorschijn en bescheen aan de andere kant van het open veld een huis, glimmend zwart in het licht. Een deur in het midden en rood geschilderde luiken voor de ramen. Het huis deed hem denken aan een slapend gezicht.
Maar wat hij ook zag verraste hem zo, dat hij onwillekeurig een stap terug deed: er lag sneeuw rondom het huis.
Wat voor een eigenaardig natuurfenomeen speelt hier, vroeg hij zich af, dat er op een nazomeravond sneeuw kan liggen in het bos?
Voorzichtig duwde hij de hekdeuren verder open, zodat hij erdoor kon. Meteen voelde hij een koude bries, zijn adem condenseerde en vormde wolkjes.
Op zijn hoede liep hij het kronkelige pad af richting het huis. Brandlucht voegde zich bij de kou. Er kwam rook uit de schoorsteen, er moest wel iemand thuis zijn. Zou het kind hier wonen?
Naarmate hij dichter bij het huis kwam werd het steeds kouder en er vormde zich een nevel vlak boven de grond. Hij had het gevoel los te komen van de aarde en hij leek zijn voeten niet meer te voelen. Wel hoorde hij het kraken van de sneeuw en hij bukte om te voelen of de sneeuw echt was.
Het was echt!
Hoe is het mogelijk, mompelde hij, in deze tijd van het jaar?
Voortgedreven door zijn verwondering liep hij naar de deur. Door de kieren van de gesloten luiken scheen een helder, warm licht.
De deur was niet afgesloten en gaf eenvoudig mee. Alsof hij verwacht werd. Hij betrad een enorme, helverlichte gang.
II
‘Ha, daar bent u dan eindelijk, had hij u dan toch gevonden?’ klonk het aan de andere kant van de ruimte. Een jonge vrouw, gekleed in het wit als een zuster, met een engelachtige glimlach. ‘Gaat u maar naar de bibliotheek, uw thee staat klaar, de haard brand al.’
‘Nee, nee, ik kwam alleen maar … ik zag een kind, ik dacht …’
‘Ach, was u de weg weer kwijt? Gelukkig heeft Tycho u gevonden, Tycho vindt u altijd.’
‘Tycho?’
‘U kent uw kleinkind toch wel? Kom, laat de thee niet koud worden, uw dochter komt zo.’
‘Kleinkind? Dochter? Zeg, ik woon hier niet, ik was alleen maar … het moet een misverstand zijn, ik denk dat ik maar weer eens ga.’
De vrouw was op hem afgelopen en pakte hem bij de arm.
‘Kom nou maar, uw vergeetachtigheid wordt elke dag erger, u kunt beter niet meer alleen wandelen. Trek uw jas lekker uit, ga lekker bij de haard zitten. Kom nou maar, uw dochter komt zo.’
Verbijsterd keek hij haar aan. Eerst wilde hij zich verzetten, maar toen besloot hij mee te gaan. Hij zou het wel aan die dochter uitleggen, die de vergissing natuurlijk ogenblikkelijk zou inzien. Bovendien zou het buiten nu te donker zijn om de weg terug te vinden, misschien konden ze hem daarbij helpen.
Zijn hart begon sneller te kloppen toen hij de bibliotheek betrad. Het was een grote, vierkante ruimte met overal boekenkasten langs de muren. Een haard brandde fel en veroorzaakte dansende schaduwen.
Onder een groot raam stond een ouderwets bureau met stapels boeken. Hij knipte de tafellamp aan en keek met een glimlach rond, van zo'n bibliotheek had hij zijn hele leven gedroomd. Hij voelde zich altijd thuis tussen zoveel boeken.
Terwijl hij zijn blik langs de boeken liet gaan, viel het hem op dat er wel erg veel boeken waren die hijzelf ook bezat. Hij ontdekte dat in de enige boekenkast met glazen deuren de complete wetenschappelijke editie van zijn favoriete auteur en filosoof stond. Hoe was het mogelijk! Het leek wel alsof deze bibliotheek voor hem op maat gemaakt was.
Een onbestemd gevoel begon zich van hem meester te maken, hij voelde zijn benen slap worden, lichte trillingen gingen door zijn lijf. Hij zocht steun aan de bureaustoel en toen viel zijn blik op het bureaublad waar een aantekenboekje opengeslagen lag. Het was zijn handschrift! Hij wilde schreeuwen van schrik, maar er kwam niet meer dan een verstikkende kreun.
Hij moest hier weg en liep wankelend naar de deur, maar die bleek op slot! Vloekend bonsde hij op de deur en probeerde het met grote kracht open te trekken, maar het gaf geen krimp. Hij luisterde, maar hoorde niets, geen enkel teken van leven.
Nu pas viel het hem op hoe stil het was geworden. Het knappen van het haardvuur accentueerde deze diepe stilte. De boeken keken hem zwijgend aan.
Droom ik, mompelde hij voor zich uit. Of is dit een slechte grap?
Hij keek rond of hij verborgen camera's zag, maar zijn blik bleef hangen in de enorme spiegel die boven de haard hing. Met open mond liep hij op zijn spiegelbeeld af. Dit was toch niet mogelijk, hij herkende zichzelf niet of toch wel! Hoe oud was hij geworden!?
Een misselijkmakend gevoel borrelde op uit zijn buik en veroorzaakte een draaierig, licht gevoel in zijn hoofd. Diep ademend ging hij in de stoel zitten naast de haard met zijn hoofd tussen zijn benen. Koude rillingen en zweetdruppels tegelijkertijd. Wat gebeurde er toch met hem?
Hoe lang hij in deze houding gezeten heeft wist hij niet, maar toen hij opkeek leek de kamer als een boot heen en weer te deinen op de golven. Hij leunde achterover en sloot zijn ogen.
In wat voor een slecht verhaal was hij terecht gekomen? Hoe kon hij zo oud geworden zijn? Wie was hij nu? Waar was hij überhaupt?
Hij moest bij zinnen komen, niet in slaap vallen en sperde zijn ogen wijd open om zo goed mogelijk te kunnen focussen. Onwillekeurig pakte hij het kopje thee dat voor hem klaar gezet was en dronk het op. Het was koud en bitter. Zijn ogen werden opnieuw zwaar, hij vocht er tegen, maar hij kon ze niet meer open houden. Hij pakte nog het boek op dat naast het theekopje lag, maar hij kon niet meer zien dat hij de auteur was van het boek dat hij in handen hield. Het boek dat hij altijd al had willen schrijven.
Lang smeulde het haardvuur na totdat ook de laatste rook uit het zwart geblakerde hout opsteeg in de schoorsteen.
III
In de vroege ochtend van een dag in december, terwijl er een sneeuwstorm over het land raasde, forceerden enkele agenten de toegang tot een flat. De buren hadden geklaagd over stank en buurman was al een tijd niet meer gezien. Ze vonden hem, of althans wat er van hem over was, zittend in een stoel. Een glazen beker hing aan de wijsvinger van de rechterhand. Een boek was open op de grond gevallen.
14.12.2018
1696 zonder context (81)
Wat is het leven anders dan je ogen dichtdoen voor de dood?
Basje Boer 'Alleen ik kan genade schenken' in: De Groene Amsterdammer 2018/29–30, 117
Zoals zo vaak blijken tegenstellingen innerlijk met elkaar samen te hangen.
Ton Lemaire Claude Lévi-Strauss, 140-141
The more things change, the more they remain insane.
Henry Petroski The Book on the Bookshelf, 222
Ja, bij onszelf is het precies zo: wat we als ons grootste belang decreteren, leeft ten koste van andere belangen van onszelf.
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 322
Het was me langzamerhand wel duidelijk dat je God de mond kon snoeren door zelf na te denken.
Guus Kuijer De Bijbel voor ongelovigen, 19
28.11.2018
1695 zonder context (80)
Een schrijver die werkelijk iets te vertellen heeft, streeft naar eenvoud en helderheid, onder het mom: het moeilijkste is iets eenvoudigs te zeggen.
Robbert Welagen 'Een pleidooi voor de novelle' in: Hollands Maandblad 2018/8–9, 4
In iedere voormalige roker sluimert, onder de gore asbak vol harde feiten, een hardnekkige hunkering.
Ester Naomi Perquin 'Hosanna' in: De Groene Amsterdammer 2018/38, 65
Heel onze industriële maatschappij kan worden begrepen als één grote thermodynamische machine die haar enorme productiviteit heeft gebouwd op permanente destructie van materie en dus roofbouw op de natuur.
Ton Lemaire Claude Lévi-Strauss, 52
De mens is een eigenaardige soort, want hij bezit de diepgewortelde neiging om de zintuiglijke werkelijkheid minder waar en waardevol te vinden dan een verborgen, niet-empirisch waarneembare werkelijkheid erachter of eronder.
Ton Lemaire Met open zinnen, 254
Als het waar is dat de evolutie zich voltrekt via 'trial and error', dan betekenen de moderne maatschappij en de natuurwetenschappen een evolutionaire impasse.
Ton Lemaire Met open zinnen, 302
7.11.2018
1693 er is geen weg (7)
Toen hij de bocht omliep zag hij achter de bomen de stad verschijnen. Daar lag het, de stad met de kathedraal, de stad waar hij al drie maanden naartoe liep. Meer dan tweeduizend kilometer had hij afgelegd en nu was het einde in zicht.
Niets bijzonders eigenlijk, een grote plaats als alle andere. Als die kathedraal daar niet had gestaan met de laatste rustplaat van Sint Jacob, was het een stad geweest als zovele andere. Het was goed zichtbaar in het felle zonlicht tegen de grijsblauwe achtergrond. De lucht zinderde. De linkertoren stond in de stijgers.
Hij liet de rugzak van zich af glijden en zocht een plekje tegen de heuvel om te gaan zitten. Onder een boom was een mooie plek, maar de verdorde bladeren gaven nauwelijks beschutting tegen de zon en de hitte van de oostenwind.
Vanaf deze plek zou hij een goede foto kunnen maken van het uitzicht en op facebook kunnen zetten, zoals hij elke dag de gebeurtenissen deelde. Maar nu niet. De laatste drie dagen had hij stug doorgelopen en hij voelde nu de enorme vermoeidheid. Alsof hij schipbreuk had geleden en uitgespuugd was op het land. Half liggend tegen zijn rugzak keek hij vechtend tegen de slaap in de verte.
De hele reis had hij de steden ontweken, hij verkoos de omwegen in plaats van de massale drukte van een stad. Mierenhopen waren het. Mensen als werkmieren, bouwmieren, voedselverzamelaars, kinderverzorgsters en beveiligers en allemaal maar één doel dienend: het welzijn van koningin economie. Iedereen volgde de wil van de mierenhoop en terwijl iedereen opging in het grotere geheel wilde iedereen tegelijkertijd iemand zijn. Daarin onderscheiden de mensen zich van mieren: iedereen wil uniek zijn in zijn uniek-zijn.
Wanneer hij door een stad liep zag hij zo vaak ontevreden gezichten, mensen zeulend met gekochte spulletjes en jengelende kinderen. De haast, de herrie, de onbeleefdheid, hij moest het zo nu en dan ondergaan als hij echt weer eens in de stad moest zijn. Dan voelde hij zich een dwaas onder de krankzinnigen. De stad was voor hem als een open inrichting.
Zij had hem gezegd dat hij een wel heel beperkte blik had op de stad. Toen zij naar de grote stad verhuisde, had zij eens gezegd: ik hoef hier maar de deur uit te lopen om midden in het leven te staan. Zij had behoefte aan die energie, zij zoog het op. Vaak had hij haar daar opgezocht en genoten van haar levenslust. Maar altijd kwam weer het moment dat hij weg moest en dan werd hij verscheurd tussen het verlangen naar haar en de opluchting weg te zijn uit de broeinest die haar woonplaats was.
Wanneer hij dan in de trein zat die hem terugbracht naar zijn kamer in het bos, dan verlangde hij weer naar het landschap uit zijn jeugd, het landschap met een horizon. Het was ook niet voor niets dat hij geïntrigeerd was geraakt door verhalen over kluizenaars, mensen die de afzondering zochten. Niet dat hij zelf een kluizenaar wilde zijn, integendeel, maar hij kon zich verplaatsen in de behoefte het leven in zichzelf en in de natuur te zoeken. Bovendien zag hij stilte en afzondering als een protest tegen het consumentisme en het hyperleven van de moderne samenleving, een protest waarvan hij overigens dacht dat het volstrekt zinloos was.
Als hij nu door zou lopen dan zou hij over een paar uur op het plein voor die kerk staan. Op de plek waar iedereen breed lachend, juichend, kijk mij, ik heb het gehaald, een selfie maakt. Hij wist nu dat hij dat niet ging doen. Zijn reis zou niet eindigen bij een gigantische graftombe.
Een aaneenschakeling van onafgemaakte projecten, dat was zijn leven. Hij wist het eigenlijk al toen hij zijn huis verliet en op pad ging. Toch was hij vertrokken ondanks alle twijfels en onzekerheden en hij had niet meer de moed gehad om op zijn schreden terug te keren. Soms was hij die mogelijkheid eenvoudigweg vergeten, want hij had ervaren wat zo vele anderen ook ervaren hadden op zo'n tocht. Het gesprek met jezelf, de gesprekken met de anderen. De behulpzaamheid, de bemoedigende woorden van welwillende mensen. De prachtige natuur en al die prachtige bouwwerken die hij gezien en bezocht had. De schoonheid van dit alles had hem doen voortgaan. Moest hij deze reis dan niet afmaken en voor één keer iets voltooien in zijn leven?
Oog in oog met zijn eindbestemming kwamen alle twijfels weer boven en nu kon hij er niet meer omheen, hij kon niet meer ontkennen. Hij was vertrokken om achter te laten, niet om iets te bereiken. Als hij door zou gaan en daar op het plein voor die kerk terecht zou komen, dan was het te laat.
Hij ging rechtop zitten, pakte de waterzak uit zijn rugzak en zette het aan zijn mond alsof hij zichzelf moed moest indrinken. Het water klokte door zijn keel. Verfrist haalde hij diep adem en keek nog eens naar die stad. 'Wat ga je doen?' vroeg hij zichzelf luidop af. De beslissing was al genomen, hij moest alleen zijn aarzeling negeren. Hij stond op, stopte de waterzak terug, hing de rugzak over zijn linkerschouder en begon te lopen, stopte en liep terug naar de plek waar hij gezeten had. Toch een foto, dacht hij, van deze plek, voor facebook, de laatste.
Hij keek nog eens goed naar de foto op het beeldscherm en prompt was er een eerste like. Hij sloot alles af, deed de telefoon uit, legde het op een steen en stampte met de hak van zijn wandelschoen op de telefoon totdat het onherstelbaar kapot was. Tevreden keek hij naar de scherven en verborg ze in de grond onder de steen. Nu zou hij de weg moeten vinden zonder hulpmiddelen, zonder verbinding. Hij draaide zich om en begon opnieuw te lopen.
27.10.2018
1692
De flat baadde in de zon, maar erboven kwam een grote donkere regenwolk opzetten. Ik hoorde in de ongewone stilte de klank van een instrument uit de flat komen. Eerst dacht ik dat het een viool was, maar ik twijfelde. Was het een duduk of een zink? Hoorde ik alle muziek of alleen maar het instrument dat er bovenuit klonk? Terwijl ik luisterde aan de rand van het bos naar de klanken uit een openstaande deur en me verbaasde over het surreële van de hele scène, liet een bries de takken boven mij op en neer gaan alsof ze me wilden zegenen.
22.10.2018
1690
Ze stond er al enige tijd en ik begon me af te vragen wat ze daar deed. Leeftijd middelbare school, uitgezakte eastpak op de rug, waarbij haar donkerblonde paardenstaart over de rugzak hing. Ik vond haar mooi, maar ik kon haar vader zijn. Loslaten.
Stond ze op iemand te wachten? Ze liet haar fiets met het zadel tegen haar heup leunen en ze was ergens in verdiept, maar omdat ze met haar rug naar me toe stond, kon ik niet zien waarin. Was het ochtend geweest, dan wachtte ze wellicht op een vriendin om samen mee op te fietsen naar school. Maar het was halverwege de middag en ze stond daar al zo lang. Misschien was ze aan het whatsappen, maar ik stelde me zo voor dat je daar twee handen bij gebruikt en haar ene hand hield het stuur vast.
Net toen ik het wilde opgeven om een verklaring te vinden, kwam ze in beweging. Ze bracht een voorwerp van haar ene hand naar de andere en begon met de fiets te lopen, terwijl ze nog steeds verdiept was in het voorwerp. Geen smartphone, maar een boek. Ze hield het open terwijl ze op de fiets sprong. Helaas kon ik niet zien welk boek het was, maar één ding wist ik wel: er wordt nog gelezen, er is nog hoop. Bezorgd keek ik haar na, fietsen en lezen, als ze dat maar overleeft!
20.9.2018
1689
Het pand had een enorme ontvangsthal. Het bevatte een receptie met erachter een kantine, een gigantische hoge en brede trap was in het midden gedrappeerd met kussens (waar ik nooit iemand op heb zien zitten), een werk- en overlegruimte in de vorm van een wigwam en een winkeltje. In het winkeltje zag ik overhemden, colbertjes, stropdassen, allerlei kaarten met kleuren. Luxe kantooruniformen. Achter een bureau een goedgeklede meneer op leeftijd die als een bewegende etalagepop moest uitstralen wat de klant automatisch bij de koop van een maatpak meekrijgt: vermeend gezag en respect. Op een luxe rolkoffer stond de naam van de winkel: Ameda Tailoring. Ik probeerde het laatste woord een paar maal te fluisteren, maar mijn tong bleef erover struikelen. Even moest ik de neiging onderdrukken om naar binnen te gaan en frivool te vragen 'dus u bent de kleermaker?', al was het maar om te kijken of hij de vraag met de nodige zelfspot zou beantwoorden.
Nee, de verkoper zag er werkelijk tiptop uit, alles klopte. Het grijswitte haar was netjes in een scheiding gekamt en het zou me niet verbazen dat hij zijn handen had laten manicuren. Hij was in gesprek met een jongeman – eerder een medewerker dan een klant vermoedde ik – en het was tijdens dit gesprek dat de oudere meneer door de mand viel. Want wie zich beschaafd kleedt, hoort zich ook beschaafd te gedragen anders wordt het schone schijn, louter pretentie en narcisme. Ik zag en hoorde ze vaak in de trein, de gladgeschoren gezichten, maatpak en glimmende lederen schoenen, onderuit gezeten een taalgebruik hanterend die allerminst verzorgd was. De tailor was geanimeerd in gesprek met zijn vermoedelijke collega terwijl hij tegelijkertijd druk kauwend zijn twaalfuurtje aan het wegwerken was. Had hij dan niet van zijn vader en moeder geleerd niet met volle mond te praten?
Morgen is het Prinsjesdag.
17.9.2018
1688
Toen ik door de draaideur het grote kantoorgebouw binnen ging, werd ik tegemoet gevaren door een meneer in een lichtblauw pak met stropdas in een uitgeholde boomstam. Schijnbaar moeiteloos wist hij zijn weg te peddelen in het groen van een tropisch regenwoud. De krokodil in het water en de slang op een overhangende tak leken hem geen vrees aan te jagen. Onder de frons glimlachte hij me bemoedigend toe. De Eric-Wiebes-blik, verplicht optimisme als deugd. Just another day at the office. Tribes. Inspiring workplaces. Kantoorruimtes waar je als in een bootje de grote gevaren van de werkende wereld zelfverzekerd kunt trotseren. Geruststellend. In welke wereld was ik terecht gekomen, vroeg ik me zuchtend af. Ik ging met verwachtingsvolle spanning zitten in de mij toegewezen designer zithoek en bestudeerde de roofdieren.
14.9.2018
1687
De onbevangenheid waarmee hij literatuur las. Hij begreep niet alles, maar hij was onder de indruk en hij vermoedde dat het belangrijk was. Hij zou willen dat hij dat nog steeds op deze wijze kon. Wegdromen op de oneindige melodieën van de verhalen van Verne, Dickens, Balzac, Toergenjev en al die anderen. De tijd uitrekken tot eindeloze uren, meeleven met de personages, natuurlijk het liefste met personages die zo tragisch waren als maar kon. Het huiswerk en de slaap moesten maar wachten.
Leeservaringen stapelden zich op. Ik ging me afvragen waarom het ene boek niet en het andere boek wel. Ik werd kritisch en leerde te benoemen waarom wel en waarom niet en dat het zo vaak ambivalent was. (Met dank aan Jeroen Brouwers.) Mijn lezen werd wellicht volwassen, mijn levenservaringen begonnen het lezen te kleuren. Waar ik in mijn jeugd droomde van grootse mogelijkheden en verre verten, daar keek ik nu vaak terug op dromen die bedrog bleken en verten die altijd achter de horizon zouden blijven. Niet langer liet ik me zomaar in een verhaal sleuren.
Maar soms overkomt het hem weer en dan weet hij: dit is een mooi boek.
(Gedachten bij van het lezen van de vroege verhalen van I.A. Boenin.)
12.9.2018
1686
Ogenblikkelijk doemt vanuit de catacomben van mijn geheugen een rijzige gestalte op. Beelden en indrukken buitelen over elkaar heen. Ja, het was toch een lange, magere man geweest? Rossig haar, snorretje, een met sproeten bedekte huid? Vooral die handen, wanneer ik ze leunend op mijn tafeltje zag, die lange vingers, grote nagels en de verkleuringen van tabak op de wijs- en middelvinger? Daarnaast had hij in zijn motoriek iets eigenaardigs, ik kan het nu niet beter omschrijven als vloeiend en slungelig tegelijk. Ik had me altijd ongemakkelijk geweten bij deze man, ik had hem lelijk gevonden en me er schuldig over gevoeld dat ik hem lelijk vond.
Hoezeer kan ik mijn herinneringen vertrouwen? Komen ze niet uit mijn kindertijd? Pijnlijk eerlijk zijn ze, ik voel nu de behoefte om ze te verzachten. Want was het ook niet een aardige man geweest, gevoelig en emotioneel? Als hij boos werd dan hadden we het er wel naar gemaakt, dan hadden we hem tot het uiterste getergd. Misschien herkende ik iets in hem, want was ik zelf niet rossig geweest? En was het groeiende ongemak met mijn eigen uiterlijk toen al niet in volle gang?
Mijn moeder had op een dag in een middagpauze aan de keukentafel iets over hem verteld waar ik nog nooit van gehoord had. Dat hij homoseksueel was. Dat mannen op mannen konden vallen. Dat hij daarom alleen woonde. Mijn moeder had het zonder vooroordeel gezegd, ik kreeg zelfs de indruk dat ze medelijden met hem had. Het was duidelijk een publiek geheim geweest.
Bijna veertig jaar later belt mijn moeder me op: meester Molenhuis is dood, jij hebt toch bij hem in de klas gezeten? Ze hebben hem gevonden, de buren hadden hem al enige tijd niet meer gezien, de politie heeft de deur opengebroken en toen hebben ze hem gevonden. Mijn moeder herinnert zich dat meester Molenhuis ooit een vriend had die bij hem woonde en dat het zo'n ophef had gegeven in het dorp. Een meester op een christelijke school met een vriend, dat kon toch niet? O, dat bekrompen dorp waarin ik ben opgegroeid! Ik slik mijn woede in.
Meester Molenhuis. Eigenaardig, ik besef ineens dat ik zijn voornaam niet weet. Net zo min van de andere meesters en juffen. Het is altijd meester Molenhuis gebleven, ook toen ik al lang van school was. Wat weet ik van hem? Eigenlijk helemaal niets en ineens word ik nieuwsgierig. Hoe is het verder met hem gegaan? Wie was hij? Wat deed hij buiten zijn werk? Was hij gelukkig? Hield hij misschien van literatuur, lezen, muziek?
In een fotoalbum vind ik een klassenfoto. Vijfde klas, 1978-1979. Daar staat hij, achter zijn klas, een jaar lang zijn kinderen, lachend met de mondhoeken naar beneden. Zo was hij ook. Daar zit ik, rechtsonder, ietwat terzijde, alsof ik me toen al breed lachend aan de groep wilde onttrekken.
11.9.2018
1685 zonder context (79)
Ik vertrouw vrouwen op hoge hakken niet.
I.A. Boenin Verzamelde werken. Deel 1, 196
Het is mythologie te geloven dat we ons eigenlijke zelf zullen vinden nadat we dit en dat gelaten of vergeten hebben.
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 275
Overal waar onze driften het woord voeren, is het 'doel' gewichtigdoenerij.
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 276
Eerst de zonde verzinnen en vervolgens de staat van verlossing, dat is een ongeëvenaarde prestatie van de mensheid.
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 281
maar waarom moeten de dagen / altijd opnieuw beginnen
Jan Geerts 'brieven aan de tijd' in: Poëziekrant 2018/4, 102
10.9.2018
1684
Als er geen mensen waren om waarde toe te kennen aan goud, zou het dan ook meer waarde hebben dan ijzer? Er zou geen haan naar kraaien.
Is het niet net zo met diepere lagen die mensen aanbrengen in kunstwerken, filosofieën en godsdiensten? We spreken van diepere betekenissen en vergeten dat we die zelf aangebracht hebben. Toch hebben we bij het opdelven de ervaring dat we iets unieks en waardevols in handen hebben. We zouden zelfs kunnen denken dat we dichter bij de waarheid raken. Maar waarheid is als de waarde van goud.
Blijft over, de schoonheid ervan.
9.9.2018
1683
8.9.2018
Ik keek uit over het golvende heideveld. De lucht was tingrijs met flarden laaghangende wolken vol van neerslag. Ik groette mijn vriend de gespleten boom en hij knikte terug.
Dit is het, dacht ik, zo moet het zijn. De grote stilte. Alleen met de verborgen verhalen van planten en dieren en de taal van de wind. Alles volstrekt vanzelf gaand, spontaan zonder spontaniteit. Geen diepere betekenissen, alleen zo-zijn.
Als het mogelijk zou zijn tijd en ruimte te bevriezen in een ondeelbaar moment, dan nu
1682
Het bos heeft vele gezichten.
Gisteren nog, de windstilte en het licht waren zwanger van onweer, maar het bleef rommelend ver weg. Soms hoorde ik druppels langs de bladeren naar beneden vallen en dan keek ik bezorgd op naar de hemel. Het was een boom die de draak met me stak en anderen deden hem na.
Vanochtend was het vochtig van de nachtelijke regen. De bodem veerde mee met mijn voetstappen, een heel verschil met het knisperende stof van de de zomerse droogte. De bladeren glansden weer, opgefrist, tot leven gekomen.
Nooit loopt iemand tweemaal in hetzelfde bos.
7.9.2018
1681
We zagen in de verte uit donkere wolken de regen naar beneden storten. Achter ons scheen de zon die de wolken versierde met heldere regenbogen. We reden door het landschap van mijn jeugd, het landschap met de lage horizon en de verre schaduwen van boerderijen en bomen, kerken op terpen, het vee in de weilanden omgeven door vervallen hekken en drassige sloten.
Ergens moest een pot met goud staan.
Nu kijk ik over mijn laptop door de luxaflex naar de rand van een bos. Ik prijs mij gelukkig met dit uitzicht. Toch verlang ik naar een verte en een verwachtingsvolle leegte.
27.8.2018
1680 zonder context (78)
In een maatschappij die door doelmatigheid en calculatie wordt beheerst, is er slechts een plaats aan de marge voor wat niet ten nutte en te gelde kan worden gemaakt.
Ton Lemaire Met open zinnen, 123
This model of readers as consumers – one I have abetted in many a book review myself – nearly omits what I consider the heart of reading: not whether we wish to purchase a new book but how we maintain our connections with our old books, the ones we have lived with for years, the ones whose textures and colors and smells have become as familiar to us as our children's skin.
Anne Fadiman Ex Libris, ix-x
Het enige middel dat ik heb om me van mijn machteloosheid te bevrijden, is schrijven.
Frida Vogels Dagboek 1970-1971, 585
Hij hield zichzelf voortdurend voor de gek met zijn verwachtingen voor de toekomst: hij moest deze tijd even zien door te komen, zei hij tegen zichzelf, maar dan… dan zou het allemaal prachtig worden.
I.A. Boenin Verzamelde werken. Deel 1, 48
(…) een terugkeer naar een natuurlijke ervaring van het leven zelf, voorbij een door de moraal van goed en kwaad, het medelijden en de onbaatzuchtigheid gedomineerd perspectief op de werkelijkheid.
Martine Prange Lof der Méditerranée, 128
18.8.2018
1678
Ik voel een noodzaak, een behoefte, een drang, een obsessie, hoe je het maar noemen wilt, om alles wat me overkomt precies zo als het is te boek te stellen, en mijn onvermogen, onmacht, tekortschieten, in gebreke blijven om dat te doen, alweer hoe je het maar noemen wilt, versterkt die behoefte alleen maar. Het resultaat is een even opzwepend als verlammend gevoel van iets te moeten en niet te kunnen: leegte in mijn hoofd of op mijn papier, of chaos in mijn hoofd en op mijn papier. Evenwicht als uitkomst van een zich in woorden ontladende spanning bereik ik haast nooit meer. Toch zit er nu en hier meer leven in me dan in Bologna.
Het regent. Lekkere regen.
Frida Vogels Dagboek 1970-1971, 417
24.7.2018
1676 zonder context (77)
Om het aan te durven jezelf te zijn, moet je als axioma aannemen dat je een behoorlijk mens bent.
Frida Vogels Dagboek 1970-1971, 72
Let me admonish you, first of all, to go alone (…).
Ralph Waldo Emerson 'An Address' in: Essays & Lectures, 88
Daaruit bestaat het leven, ben ik bang: uitwissen en uitgewist worden.
Alejandro Zambra Begrijpend lezen, 94
De moderne tijd produceert dermate veel grote woorden dat men nauwelijks te (sic!) tijd krijgt erom te glimlachen.
Bastiaan Bommeljé 'Deze maand – bijna 60' in: Hollands Maandblad 2018/5, 4
And just as we may wonder if a tree makes a sound when it falls out of earshot, so we may ask, Is an empty bookshelf an oxymoron?
Henry Petroski The Book on the Bookshelf, 22
8.7.2018
1675
Het is niet gezegd dat je zo moet leven dat je jezelf aangenaam bent. Maar er moet wel een kern zijn waarop je bouwt. Zolang dat zo is, kun je de rotzooi aanvaarden zoals die komt.
Frida Vogels Dagboek 1970-1971, 183
30.6.2018
1673
So long
toen onze tijd nog ging liggen
in zijn groene schaduw, zich warmde
in het bos, toen hij achteruit
tot waar je was, waar je op me
wachtte in dat onverzettelijk wit
van mijn pad en dat zijn kleuren
niet de kleuren zijn maar het licht
dat door de geuren en het
belegen stof zo mimzaam, zo los
tussen de takjes en het mos dwarrelde
over onze gedachten aan ons,
zo dichtbij en toch zo ver, tot
waar ik ben en jij nog bij me
stond om tijd te wissen met
open blik en stilte in de mond.
(…)
Marleen de Crée 'So long' in: Poëziekrant 2018/3, 86
25.6.2018
1672 brieven aan A. (11)
Lieve A.,
Je had gelijk en ik wil je bedanken voor je advies. Ik weet niet waarom ik het steeds vergeet en waarom ik mezelf steeds moet overtuigen. Dan is het goed dat iemand mij eraan herinnert en mij de vraag stelt: wat heb je nodig als je weer als een Sisyphus met de rotsblok langzaam naar beneden schuift?
Dan moet ik gaan lopen, was mijn antwoord en vanochtend heb ik je advies opgevolgd en ben gaan wandelen, dat had ik al weken niet meer gedaan. Wanneer ik omringd word door het groen en bruin van het bos, de geluiden van de vogels, het koele briesje dat er vanochtend was – dan zeg ik het opnieuw tegen mezelf: dit moet ik vaker doen, eigenlijk elke dag na het opstaan en het ontbijten. Toch doe ik het niet, het is alsof ik het ontwijk.
Ik zou willen dat ik je de magie kon uitleggen, dat ik het je kon laten voelen wat er gebeurd als ik door het bos loop. Eigenlijk let ik helemaal niet zo op de natuur, ik ben niet iemand die voortdurend om zich heen kijkt, ik let meer op de boomwortels in het pad. Bij mij gaat de blik op een gegeven moment naar binnen, ik raak in gesprek met mezelf. Waarom ik daarvoor moet lopen in een omgeving zonder mensen waar ik vooral de bomen, de vogels en de kikkers hoor, dat weet ik niet. Misschien dat het fysieke lopen iets teweeg brengt in mijn hersenen. Zeker wanneer ik langer dan een uur loop, dan kan ik in een dagdroom terecht komen, een trance bijna. Ken je dat effect, dat je zo in gedachten vezonken kan raken dat je achteraf verbaasd bent dat je niet gestruikeld bent, geen ongelukken hebt gemaakt in het verkeer en dat je zelfs even om je heen moet kijken waar je bent? Schijnbaar is er toch een deel dat altijd op één of andere manier waakzaam blijft, terwijl het andere deel in een droomwereld vertoefd. Het is een gewaarwording die ik alleen maar achteraf kan constateren, nooit tijdens.
Vorige week had ik zo'n ervaring. Ik werd afgeleid door een vallende dennenappel die op de grond plofte. De vraag kwam bij me op of een boom de behoefte zou hebben om de val van een dennenappel in een formule te vatten, zoals Newton dat deed. Ik moest glimlachen om die gedachte en prompt bedacht ik verhaal waarin die vraag aan de orde zou kunnen komen. Ik zag het helemaal voor me, ik zag de omgeving waarin het speelde, ik kende de personages, ik wist wat er gezegd ging worden. Heel langzaam maar zeker ontvouwde zich een scène voor mijn roman (je weet, ik schrijf geen roman, ik zal ook nooit een roman schrijven, maar ik gun mezelf zo nu en dan de illusie). Het was alsof het bos mij het verhaal influisterde, ik hoefde het alleen nog maar op te schrijven. Ik vraag me af hoeveel kilometer ik zou moeten lopen om op deze wijze een heel boek te bedenken.
Vandaag overkwam het me weer. Ik liep nagenoeg dezelfde route en na een uur kwam ik bij het paadje dat een dichtbegroeid gedeelte van het bos inliep. Het paadje was duidelijk door mensen gemaakt, want al liep het niet recht het was overal even breed en randen waren overal kaarsrecht. Ditmaal besloot ik het maar eens in te lopen om te kijken waar het naartoe ging. Dat was een teleurstelling, het pad liep in een halve cirkel weer terug naar de weg dat ik net verlaten had. Maar ik had halverwege een afslag gezien die wellicht ooit op dezelfe manier gemaakt was, maar alweer begroeid was. Dat was genoeg om mijn fantasie in werking te stellen en voordat ik het wist had ik een gothic story bedacht. Ook hier was het alsof ik maar in het verhaal hoefde te stappen, het diende zich vanzelf aan. Het maakte zelfs dat ik me ongemakkelijk begon te voelen in het bos alsof er een onzichtbare macht aanwezig was dat mij inkapselde. Zelfs de schapen die ik tegen kwam renden voor me weg, terwijl ze me bij andere wandelingen stoïcijns negeerden.
Het is me een raadsel hoe dit allemaal kan. Schijnbaar creëer ik tijdens lange wandelingen langzaam maar zeker de voorwaarden in mijn hoofd om dergelijke verhalen en gevoelens boven te laten komen. Ik heb dan alleen nog maar een aanleiding nodig. Zijn het de synapsen en neurotransmitters in mijn hersenen die dan ineens allerlei verbindingen aangaan? Geen erg romantisch beeld natuurlijk. Toch zou het me niet moeten verbazen, gericht als ik ben op lezen, schrijven, denken, muziek, films kijken, het doorvoelen en overdenken van dit alles. Dan is het niet verwonderlijk dat er op een onvoorspelbaar moment iets in de hersenen gebeurd, die bij de geringste aanleiding een nieuwe rangschikking veroorzaakt waardoor iets begint te werken aan iets nieuws, alsof vele puzzelstukjes als vanzelf in elkaar schuiven. Nietzsche schrijft in Morgenrood §552 over iets vergelijkbaars, maar dan vanuit een actievere houding: Alles wat men doet, te doen in het stille geloof dat het hoe dan ook het wordende in ons ten goede moet komen!
Hij noemt dat een vorm van zwangerschap. Verderop in deze tekst: Alles is versluierd, vol voorgevoel, men weet van niets hoe het toegaat, men wacht af en probeert bereid te zijn
.
Nu zit mijn hoofd vol gesprekken, zinnen, verhalen en ze moeten er uit, ze willen een vorm krijgen. Zelfs deze brief zat er tussen. Ik voel weer een noodzaak om te gaan schrijven, een urgentie zelfs. Ik heb dat wel eens eerder gehad, een roes, je kunt dan niet meer anders. Alsof er iets voldragen is en er nu echt uit moet. Als ik het resultaat goed genoeg vind, zul je het hier lezen. Nou ja, 'goed', eigenlijk interesseert het me niet meer of mijn stukjes goed zijn of niet. Ik wil het schrijven en ik wil anderen de gelegenheid geven om het te lezen, meer is het niet. Soms valt het schrijven niet te ontwijken en zolang het voor mij betekenis heeft bestaat de mogelijkheid dat het voor een ander ook betekenis kan hebben. Dus, aan de slag, het roezemoest weer in mijn hoofd!
Nogmaals mijn grote dank! Laat snel wat van je horen, ik zie uit naar je volgende brief!
Vaert wel ende levet scone,
jwl
22.6.2018
1671
'Zijn wij niet geheel vrij in onze dromen?'
'Jawel, maar het ontwaken is triest…'
'De goede dromer wordt niet wakker.'
Fernando Pessoa Het uur van de Duivel, 11
15.6.2018
1670 zonder context (76)
If utterance is denied, the thought lies like a burden on the man.
Ralph Waldo Emerson 'An Address' in: Essays & Lectures, 83
It shows that there is a commanding attraction in the moral sentiment, that can lend a faint tint of light to dulness and ignorance, coming in its name and place.
Ralph Waldo Emerson 'An Address' in: Essays & Lectures, 85
Ik zie alles wat me overkomt in de eerste plaats als typerend voor mijzelf; ik eigen me mijn ervaringen toe, kun je zeggen.
Frida Vogels Dagboek 1970-1971, 44
Dat wat je schrijft op anderen kan overkomen als echt en waar, terwijl het voor jezelf niets betekent, is een beklemmende gedachte.
Frida Vogels Dagboek 1970-1971, 50
Het is mijn ijver en mijn lediggang, mijn overwinning en mijn overgave, mijn dapperheid en mijn beven, het is mijn zonlicht en mijn bliksem uit donkere wolkenpartijen, het is mijn ziel en ook mijn geest, mijn zware ernstige granieten ik, dat echter weer tegen zichzelf kan zeggen: 'wat doe ik ertoe!'
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 259
12.6.2018
1668
Het was te lang geleden dat ik bij hem langs gegaan was. Druk vertellend liep hij om me heen. 'Nee, dat is niks, altijd maar thuis zitten. Weet je, ik doe dit werk al tientallen jaren, ik ben het gewend om vroeg op te staan en dan hier om een uur of acht te zijn en dan kom je nog wat onder de mensen, nietwaar? En als ik het zat ben, ga ik om een uur of half twee weer naar huis. Thuis verveel ik me kapot, ik kan me slecht vermaken. Natuurlijk, ik kan met een vriend naar Amsterdam gaan, maar dan zit je om elf uur 's ochtends al aan het bier. Dat is voor één keer leuk, maar niet iets om elke dag te doen.'
Ik keek hem nog eens aan in de spiegel. We waren ongeveer even oud. Terwijl ik altijd voor de vorm zat te mopperen over de kalende plekken op mijn hoofd, was hij nog trots op zijn bos haar. 'Ja man, daar doe je niets aan', zei hij dan op z'n Amsterdams. Maar nu was hij kaal. Lymfeklierkanker. 'Na een dag chemo kon ik zo de plukken haar eraf trekken' en hij bewoog zijn hand vanaf zijn glimmende schedel om het te illustreren. Toen hij mijn wenkbrauwen bijwerkte met de tondeuse sloot ik even mijn ogen. Het had mij kunnen overkomen, dacht ik, en ik heb weinig haar te verliezen.
Hij maakte het schort los en depte de haartjes met een handdoek weg uit mijn nek. 'Zo doe je dat, deppen, niets vegen met een handdoek of wegblazen met een föhn, dat moet je deppen, ik heb klanten die komen na twee uurtjes terug en die zeggen dan, wat heb jij dat toch goed gedept!' 'Je bent de Rembrandt onder de kappers,' lachte ik. Met een zwaai haalde hij het schort bij me weg, ik zag de plukken haar op de grond vallen. Hij matste me bij het afrekenen, hij had te weinig wisselgeld. ''t Is goed man.' Ik gaf hem een hand. 'Tot de volgende keer.'
9.6.2018
1666 zonder context (75)
Met mensen kunnen praten: dat is de sleutel tot de wereld.
Sara Baume Zevenduizend eiken, 119
De elegantie van zijn woorden verbaast me, waardoor ik me ineens afvraag of leven onder tragische omstandigheden onvermijdelijk poëzie in iemands zinnen laat sijpelen.
Sara Baume Zevenduizend eiken, 137
(…) misschien is eenzaamheid niets anders dan je nutteloos voelen.
Sara Baume Zevenduizend eiken, 160
Het is tijd om te accepteren dat ik middelmatig ben en om de acceptatie van mijn middelmatigheid niet langer als een groot verlies te beschouwen.
Sara Baume Zevenduizend eiken, 205
Life is comic or pitiful, as soon as the high ends of being fade out of sight, and man becomes nearsighted, and can only attend to what addresses the senses.
Ralph Waldo Emerson 'An Address' in: Essays & Lectures, 79
6.6.2018
1665
'Er is eigenlijk weinig mis met me,' zeg ik. 'Het is gewoon dat ik niet, zeg maar, niet ben zoals alle anderen – ik wil niet dezelfde dingen. En dat hoort niet, ik bedoel, in hun ogen, en het voelt alsof zij denken dat ze verplicht zijn om me normaal te maken, dat het niet acceptabel is dat ik gewoon iets anders wil, snapt u?'
Ik besef dat ik voorover leun. Ik leun achterover. 'Dus het is alsof ik prima in mijn vel zit,' zeg ik, 'maar mijn vel niet voldoet aan het beeld dat andere mensen van het leven hebben, en dat voelt als een enorme druk, als ik eerlijk ben, en dan weet ik niet meer hoe ik die twee dingen met elkaar moet rijmen: geaccepteerd worden door de maatschappij, maar tegelijkertijd ook in mijn eigen vel blijven.'
Een onderbreking die zich uitrekt tot een ongemakkelijke stilte. Dan eindelijk zegt de dokter iets. Ze vraagt: 'Heb je baan op moment?'
'Nee,' zeg ik. 'Ik heb geen baan.'
'Zou jij beter voelen als jij baan had?'
Ik leun weer wat verder achterover. Ik probeer te verbergen hoe teleurgesteld ik ben in haar reactie.
'Zou jij je beter voelen als jij een baan had,' corrigeer ik haar. 'U vergeet de tussenwoordjes die alles bij elkaar houden.'
Sara Baume Zevenduizend eiken, 129
4.6.2018
1663 zonder context (74)
de verte opent naar een stilte / die ons aanstaart
Frans Budé in: Poëziekrant 2018/2, 34
De foto's die we van onszelf laten zien, onthullen vaak meer over onze verlangens dan over onze werkelijkheid.
Niña Weijers 'Gaatje', in: De Groene Amsterdammer 2018/15, 57
Helaas behoort het lezen van (verloren gegane) gedachten niet tot de mogelijkheden van de tekstediteur.
Zacht Lawijd 2018/1 Omtrent Hugo Claus, 125
Ik denk dat ik minder bang ben om alleen te zijn dan om niet alleen te kúnnen zijn.
Sara Baume Zevenduizend eiken, 51
Ik probeerde iets te bedenken dat ik kon opofferen, maar kwam tot de conclusie dat ik mijn slechte gewoontes heel hard nodig heb, gewoon om de dag door te komen.
Sara Baume Zevenduizend eiken, 116
27.5.2018
1662
Boven mijn kinderbed had mijn vader een boekenplankje opgehangen. Daar stonden de boeken waaruit mijn moeder me voorlas voor het slapen gaan. Hoe oud ik was, dat weet ik niet meer, maar op een dag moet ik staand in mijn bedje de boeken geordend hebben. Van links naar rechts, van groot naar klein en later ook van rechts naar links, van groot naar klein. Misschien op een dag de kleinste boeken in het midden en naar links en rechts oplopend in grootte. Vanaf die tijd moest er orde zijn in mijn boekenverzameling.
Toen ik van mijn zakgeld boeken begon te kopen – zo aan het einde van de lagere school en het begin van de middelbare school – had ik een voorkeur voor seriewerken. Seriewerken stonden immers mooi in de kast, het gaf rust. Deeltjes uit de reeks Prisma Klassieken, maar ook de blauwe banden met de verhalen van Jules Verne en de rode met Paul d'Ivoi. Het waren boeken waarin ik me als jongeling kon verliezen.
Langzaam maar zeker verschoof echter mijn belangstelling van boeken naar muziek. Ik begon langspeelplaten te kopen en kopieerde geleende lp's van de bibliotheek op cassettebandjes. Die collectie breidde zich in rap tempo uit en om het overzicht te bewaren begon ik een kaartsysteem. Elke lp en cassette kreeg een kaart, alfabetisch gesorteerd op naam van de componist. Het voordeel was onder andere dat ik niet alle informatie op de beperkte ruimte van een cassettebandje kwijt hoefde, die informatie kwam nu op het kaartje. Elk onderdeel kreeg een nummer, gebaseerd op de geboortedag van de componist. Zo kreeg Mozart het nummer 17560127 gevolgd door een serienummer 001, 002, 003 enzovoort. Aan de hand van die nummers kon ik dan mijn collectie historisch rangschikken, met als bijkomend voordeel dat ik zo de geboortedatums van de componisten me als vanzelf eigen maakte.
Na mijn studie, in de tijd van verkering, huwelijk, werk en vaderschap, raakte mijn kaartsysteem langzaam maar zeker in onbruik. Eigenlijk wist ik heel goed wat ik in huis had. Cd's kwamen in de plaats van lp's en toen de cassetterecorder het opgaf, de computer zijn intrede deed, besloot ik op een dag alle lp's en cassettebandjes weg te doen. Daarmee was ook het kaartsysteem overbodig geworden en verdween in een vuilniszak.
Ondertussen begon het zwaartepunt weer te verschuiven, ditmaal van muziek naar lezen en boeken. Mijn boekencollectie breidde zich gestaag uit en daarmee het probleem van het ordenen. Ik wist wel hoe ik het wilde hebben, maar dat zou een tijdrovende klus worden, dus bleef ik bij de thematische ordening: Nederlandse literatuur, vertaalde literatuur, religieuze werken, filosofische werken, geschiedkundige werken enzovoort en binnen elk thema een alfabetische ordening op naam van de auteur. Zoals elke boekenverzamelaar weet, een perfecte rangorde in je kast bestaat niet. Altijd zijn er boeken die op verschillende plekken thuis horen en altijd zijn er weer boeken die een uitzondering vormen. Gek kun je ervan worden.
Sinds ik weer alleen woon en mijn eigen ruimte kan inrichten, staan orde en rust weer centraal. Alleen de kinderen mogen dat doorkruisen. Ook had ik de tijd om mijn boekencollectie nu eens zo in te richten zoals ik dat al zo lang had willen doen. Daartoe had ik eerst een lijst gemaakt van alle boeken die in aanmerking kwamen (dus niet encyclopedieën, woordenboeken en dergelijke; en ook niet het rijtje schaakboeken). Als uitgangspunt nam ik het oude kaartsysteem in gedachten. Alle primaire werken zouden worden geordend op geboortejaar van de auteur (al was het maar bij benadering, zoals bij de werken uit de klassieke oudheid) en, indien bekend, de geboortedatum. Bij meerdere boeken van een auteur worden de boeken op jaar van publicatie gerangschikt. Alle secundaire literatuur wordt geplaatst bij het onderwerp. Boeken over de Middeleeuwen tussen de Romeinen en de auteurs uit de Middeleeuwen. Boeken over een auteur achter de primaire werken van die auteur, boeken over een boek achter het betreffende werk. Het werkte perfect en het aantal twijfelgevallen viel te overzien. Ook het aantal auteurs waarvan ik geen geboortejaar heb kunnen vinden viel mee. Eindelijk had ik de ordening die ik wilde, als ik nu mijn oog over mijn boekenkast laat gaan, heb ik het gevoel een reis door de tijd te maken. Wat ik ooit als kleuter begonnen was, had nu zijn perfectie gevonden.
Waarom die behoefte aan orde en rust in mijn boekenkast? Waarom überhaupt die behoefte aan orde en rust? Menigeen zou mij om die behoefte ergens in het autistisch spectrum willen indelen (schijnbaar is de behoefte aan orde en rust heden ten dage een afwijkende behoefe). Een vriend bracht mij een ander antwoord toen hij terugkwam van een rondreis door Japan. Hij vermoedde achter het gedisciplineerde en ordentelijke uiterlijke leven in Japan een zeer onrustige innerlijke wereld. Ik herkende dat. Een opgeruimd huis is een teken van een opgeruimde geest, zegt men wel eens, maar in mijn geval gaat dat niet op. Ik beschrijf mijn gedachtenwereld als een flipperkast waarbij ik manmoedig probeer zeven balletjes hoog te houden en niet op tilt te slaan. Schrijven is ordenen, dat geldt voor veel schrijvers en zijn boeken daar niet bij uitstek het resultaat van? Wanneer ik naar mijn boekenkast kijk weet ik, ik ben niet de enige. Al die boeken, al die verhalen en gedichten, al die filosofieën en levensbeschouwingen, zijn die niet ook het resultaat van een rusteloos zoeken naar een juist en mooi formuleren van vragen en antwoorden? Ooit hoop ik daar mijn eigen versie aan toe te voegen en ik weet nu al de plek waar dat boek eventueel zal komen te staan.
26.5.2018
1660
'Wat heb ik daaraan, ik ben hier nog altijd gestrand,' zuchtte Welsend nadat er een uur voorbij was gegaan zonder dat zich iemand had gemeld. Hij bekeek het briefje met Ariëlles routebeschrijving zonder er wijs uit te kunnen worden. Nieuwsgierig vroeg hij zich af hoe hij vroeger zou hebben gereageerd, wanneer hem zoiets als dit zou zijn overkomen. Zou hij geïrriteerd zijn geweest? Fay Lastage had hem verteld dat hij voor zijn operatie met een 'eeuwige ironische grijns' op zijn gezicht had rondgelopen, misschien wel uit angst dat de wereld hem te na zou komen. Maar als de wereld dat niet deed, was het ook weer niet goed – dus was hij in melancholie weggezonken en besluiteloos geworden en was zijn zwaarmoedigheid af en toe afgegleden naar neerslachtigheid en was er weinig meer uit zijn hoofd en handen gekomen.
Hoe ze dat wist.
Ze wist het.
Hij vroeg zich af of het waar was, maar had erom gelachen. Opgelucht. Hij was gewoon geweest.
Allard Schröder Sebastiaans neus, 218-219
16.5.2018
1659
Elke toekomst heeft het in zich geschiedenis te worden.
Een troostrijke gedachte.
14.5.2018
1658
Er is een officiële kant aan de nationale dodenherdenking en er is protest tegen onderdelen van die officiële kant. Zo noemde iemand de soldaten die bij de zogenaamde politionele acties in Indonesië hebben gevochten en zijn omgekomen. Die acties blijken, anders dan ik op school heb geleerd, minder zuiver verlopen te zijn. Hij vindt dat die slachtoffers geen onderdeel zouden mogen zijn van de nationale dodenherdenking.
Ik begrijp dat bezwaar, maar je kunt er ook anders tegenaan kijken. Hoe fout die acties ook geweest mogen zijn, elke gesneuvelde soldaat was een zoon, een broer, een vriend, een geliefde en al waren die soldaten onderdeel van wat we achteraf afkeuren, ik kan me voorstellen dat voor familieleden en vrienden het gemis nog steeds telt en zij toch willen herdenken. Voor hen was die soldaat meer dan die gesneuvelde soldaat. Daarmee keur je de aard van de politionele acties niet goed, je denkt alleen aan diegene die je verloren hebt.
Dodenherdenking is geen goedkeuring aan wat er gebeurd is, misschien kan dat officieel eens benadrukt worden. Dodenherdenking is terugdenken (her-denken) aan al die mensen die zijn omgekomen in de meest extreme omstandigheden waarin een mens terecht kan komen, oorlog, waarbij mensen niet meer vanzelfsprekend de juiste morele en ethische keuzes maken. Wat blijft is dat we allemaal menselijk zijn en allemaal in staat zijn de verkeerde keuzes te maken. In ieder van ons schuilen de schaduwen die in extreme omstandigheden naar boven kunnen komen. Het is het ontkennen van die tweeslachtigheid van de mens die pas echt gevaarlijk is en het streven naar zuiverheid is het grootste gevaar en de grootste ontkenning. Laten we bij het herdenken van de doden niet vergeten dat we allemaal menselijk, al te menselijk zijn en dat het maar al te vaak een kwestie van toeval en geluk was wanneer we aan de zogenaamde juiste kant van de geschiedenis stonden en staan.
4.5.2018
1657
Aan de tentoonstelling lag het niet, die was prachtig. Een ieder die wil kennis maken met topstukken uit de handgeschreven wereld zou deze tentoonstelling moeten bezoeken. Toch werd de verwachtingsvolle spanning die ik vooraf had niet ingelost. Weliswaar bewonderde ik de kleurrijke wereld die van de getoonde bladzijden afspatten, de miniaturen, de details, de humor soms, maar ik voelde geen vlinders in mijn buik. Had ik te hoge verwachtingen gehad? Nee, zeker niet, want ik verbaasde me toch over de rijke details in veel afbeeldingen, de gezichtsuitdrukkingen, het ontstaan van perspectief, de levendigheid. Maar vooral: de kleuren, de prachtig bewaarde kleuren. Waarom voelde ik desondanks toch reserves?
Misschien had ik een verkeerd tijdstip uitgekozen, een zaterdagmiddag. Niet dat het zeer druk was, maar waar je bij een tentoonstelling met schilderijen met meerdere mensen tegelijkertijd voor een schilderij kunt staan, was het hier praktisch slechts één persoon per vitrine mogelijk. Om de miniaturen goed te kunnen bekijken moest je je over het boek buigen en de meeste bezoekers namen daar terecht de tijd voor. Dat betekende zo nu en dan geduldig wachten, vooral als twee bezoekers met elkaar in gesprek gingen bij een boek. Als ik dan zelf eens de tijd nam, voelde ik het wachten achter mij.
Het boek aanraken was onmogelijk en daar sta je dan als lezer en liefhebber van boeken: je wil zo'n boek in je hand nemen en bladeren, maar dat mag natuurlijk niet, daarvoor zijn ze te waardevol. Dus moet je het doen met de bladzijden die anderen gekozen hebben. Ik twijfel niet aan de keuzes mede gezien het onderwerp van de tentoonstelling, het gaat om de afbeeldingen, niet zozeer om de tekst. Maar na verloop van tijd begonnen al die rijkversierde bladzijden me te duizelen. Prachtig hoor al die ornamentiek in de kantlijnen, al die slingerende takken met blaadjes en bloemen, met vogels en haasjes, de honden en in spiegels kijkende apen (vanitas!), maar het was mij soms teveel van het goede. Ik was blij als ik weer een bladzijde mocht zien met eenvoudigweg een mooie afbeelding die tot zijn recht kwam, zonder al dat effectbejag eromheen. Ik merkte dat ik niet alleen meer het vakmanschap van de middeleeuwer bewonderde, maar me ook stoorde aan het doel van al die versieringen: het imponeneren met rijkdom. Hier was niet alleen sprake van de geduldige monnik die een Bijbel overschreef of versierde, hier kreeg je ook een beeld van wat de rijke opdrachtgever beoogde, dat als er werd voorgedragen uit het boek, de luisteraars konden zien hoeveel de eigenaar had uitgegeven. Hoe kunstig ook, sommige bladzijden waren duidelijk te overdadig, te theatraal. Ik begon te verlangen naar tekst op een verder lege bladzijde, duidelijk niet het onderwerp van deze tentoonstelling.
Maar misschien was de belangrijkste oorzaak van mijn ongemak het onvermijdelijke religieuze karakter van de tentoonstelling. Natuurlijk hoorde dat bij die tijd en ook bij het museum, het kan niet als punt van kritiek gelden, het is hooguit een persoonlijk ongemak. Ik denk dat ik zo langzamerhand wel genoeg heb van al die annunciaties, Maria's met kind, piëta's, kruisigingen en afnames en zo voort en zo verder. Variaties op een thema kunnen heel boeiend zijn, maar met de christelijke iconografie heb ik het wel gehad. De historiografische boeken met epische verhalen waren een verademing.
Natuurlijk zijn dit allemaal maar kanttekeningen – of zoals u wilt: gemopper en gezeur –, het doet niets af aan de kwaliteit van de tentoonstelling. Er is voldoende variatie met informatieve filmpjes en interactiviteit. Je kunt zelfs ergens ontdekken hoe een middeleeuws boek ruikt (soms denk ik dat ik de enige boekenliefhebber ben die niets heeft met het ruiken aan boeken). Ik werd nog het meest geboeid door een film waarin getoond werd wat er allemaal nodig was voor zo'n handgeschreven boek, hoe het perkament werd gemaakt, de pennen en de inkt, hoe al die bladzijden dan werden samen gebonden en hoe er soms een zeer kostbare omslag werd gemaakt. Zo worden ze niet meer gemaakt, dacht ik nog en ergens was ik daar ook wel blij om.
1.5.2018
1656
Het is je mindset, zei ze, terwijl ze lachend achterover leunde in haar bureaustoel en de papieren een paar maal op het bureau liet stuiteren als een heuse Arjen Lubach.
Mijn wat? vroeg ik.
Je mindset, de manier waarop je naar de wereld kijkt. Of misschien beter, de instelling waarmee je naar de wereld kijkt, hoe je de wereld en de mensen benadert. Het is heel belangrijk om je daar bewust van te zijn. Het beïnvloedt je emoties, je gedrag en in die zin beïnvloed je daarmee ook je omgeving. Als je je mindset verandert – je weet wel, van halfleeg naar halfvol –, als je positief naar de wereld kunt kijken, maakt je dat tot een prettiger mens en heb je sneller succes.
Ik probeerde erover na te denken, er was iets in die redenering dat niet klopte, iets dat me jeuk bezorgde op een plek op mijn rug waar ik met mijn handen niet bij kon. Soms kwam ik mensen tegen, veel te enthousiaste postieve mensen, die elke ochtend voor de spiegel een glimlach op hun gezicht toveren en pas 's avonds voor het slapen gaan hun gezicht weer ontspannen. Voor hen was het glas niet halfvol, voor hen stroomde het glas altijd over. Het beeld van de heilsoldaat, dansend en zingend rammelend met een tamboerijn getuigend van de liefde van Jezus. Ik was ze tegengekomen als manager, dansend en zingend met de produktie- en winstcijfers. Gruwel!
Bovendien had ik zo langzamerhand wel genoeg gekregen van dat beeld van het halfvolle of halflege glas. Alsof je daarin een keuze maakt en het niet mogelijk is dat je het glas als halfvol én halfleeg ziet. Zo eenzijdig ben ik toch niet, dat ik niet beide kanten van het leven zie? En dan nog, alsof het een kwestie is van even je mindset resetten, alsof ik vandaag een beslissing kan nemen en dat het vanaf dat moment altijd goed zal komen. Nou ja, dat bedoelde ze misschien niet, ze bedoelde waarschijnlijk eerder dat je gefocust moet blijven op de goede afloop en dat je dan veel beter al die tegenslagen kunt handelen. Helemaal ongelijk had ze natuurlijk niet, ze ging alleen te gemakkelijk voorbij aan de complexiteit van zoiets als een geesteshouding. Hoe moest ik haar uitleggen dat ik moeite had met deze simplificering?
Maar ik wil helemaal geen succes, zei ik. Ik wil gewoon een baantje en mijn centjes verdienen, meer niet. Geen stress, geen deadlines, geen hijgende managers in mijn nek. Ik heb geen ambitie, ik hoef geen carrièremogelijkheden. Mijn geluk vind ik wel in mijn vrije tijd, dat lukt me tot nu toe aardig.
Nu was het haar beurt om even stil te zijn. Het leek erop dat ze na deze onverwachte wending in het gesprek even haar mindset moest resetten.
Ok. Prima. Dat kan ook, zei ze bijna zuchtend met een blik alsof het glas ineens halfleeg was. Ze herschikte haar papieren.
30.4.2018
1655
Vijftien jaar jwl.
"Nostalghia : the candle
24.4.2018
1653
Ongetwijfeld had ik die zin eerder gelezen, maar was het me niet opgevallen. Ditmaal struikelde ik erover. Daar was een eerste teken van verandering. Er waren er meer geweest, maar die waren toch altijd impliciet. Hier kon ik er niet omheen, er was duidelijk iets veranderd, maar wat dat 'iets' precies was, dat was en is moeilijk te achterhalen.
Het was me al eerder opgevallen dat sinds de breuk met Lou Salomé en Paul Rée en de ruzie met zijn zuster zijn toon veranderd was, assertiever. Zijn boeken hadden altijd wel een ondertoon van boosaardigheid gehad, maar het was langzaam maar zeker ook in zijn correspondentie doorgedrongen. Getuigenissen van tijdgenoten hebben zich er altijd over verbaasd dat de man van die immorele, boosaardige boeken in de omgang juist het tegenovergestelde was. Friedrich Nietzsche moet een vriendelijke, voorkomende, charmante, bescheiden en attente man geweest zijn. Maar in de maanden voor zijn krankzinnigheid (de Duitsers noemen dat zo mooi Umnachtung, een verduistering van de geest) krijgt hij iets manisch, een grootheidswaan, zijn persoonlijkheid veranderd. Vlak voor zijn vierenveertigste verjaardag schrijft hij een eigenaardige brief aan Hans von Bülow.
Turin, 9. Oktober 1888.
Verehrter Herr!
Sie haben meinen Brief nicht geantwortet. Sie sollen ein für alle Mal vor mir Ruhe haben, das verspreche ich Ihnen. Ich denke, Sie haben einen Begriff davon, daß der erste Geist des Zeitalters Ihnen einen Wunsch ausgedrückt hatte.
Friedrich Nietzsche.
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1887—Januar 1889, 449
Der erste Geist des Zeitalters
? Dat is de zin waarover ik struikelde, het is een zeer merkwaardige kwalificatie van zichzelf. Maar schijnbaar had hij er zelf geen moeite mee, want een aantal dagen later schrijft hij aan zijn goede vriend Heinrich Köselitz:
In Sachen des "Löwen" hat Bülow nicht geantwortet: was ihm slecht bekommen ist. Denn dies Mal war ich's, der ihm einen groben und vollkommen berechtigten Brief geschrieben hat, um ein für alle Mal mit ihm zu Ende zu sein. Ich habe ihm zu verstehn gegeben, daß "ihm der erste Geist des Zeitalters einen Wunsch ausgedrückt habe": ich erlaube mir jetzt dergleichen.
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1887—Januar 1889, 450
Ik lees zijn brieven en documenten uit zijn laatste jaar van geestelijke aanwezigheid. Het is moeilijk om ze niet lezen in het licht van zijn geestelijke ineenstorting in de eerste dagen van 1889. Zelf had hij daar natuurlijk nog geen weet van en dat maakt dat al die teksten tragisch worden. Onwillekeurig ben ik op zoek naar een kantelmoment, tot waar Nietzsche nog zichzelf was, vanaf wanneer niet meer. Op de achtergrond speelt de vraag mee tot waar je hem nog serieus kunt nemen en vanaf welk moment niet meer.
Ik ben natuurlijk niet de eerste lezer van Nietzsche die deze vraag stelt, vele echte kenners zijn me voorgegaan. Ook is er een hele reeks medici, psychologen en psychiaters die gezocht hebben naar de aard van Nietzsches kwalen en wat er nu met hem gebeurde in januari 1889. Had hij syfilis opgelopen in zijn studententijd in Bonn? Leed hij aan dezelfde kwaal als zijn vader, die stierf aan de gevolgen van hersenverweking? Of een combinatie? Kwam het door zijn medicijngebruik tegen zijn migraines en slapeloosheid? Speelde zijn experimenten met diëten een rol, had hij een tekort aan allerlei stoffen? Of zat er domweg sinds zijn geboorte ergens een steekje los? Om maar niet te zwijgen over de gelovigen die beweren dat het een straf van God was. Zover ik weet is er geen enkele sluitende theorie, we weten het eenvoudigweg niet en misschien moet het ook maar een raadsel blijven.
Zeker is dat vanaf zijn aankomt in Turijn eind september 1888 zijn aandoening (wat dat dan ook was) versneld zijn slopende werking doet. Hij begint vrienden in onverbloemde taal de waarheid te zeggen, hij wordt grof. Aan Malwida van Meysenbug (20 oktober):
ich habe allmählich fast alle meine menschlichen Beziehungen abgeschafft, aus Ekel darüber, daß man mich für etwas Andres nimmt als ich bin. Jetzt sind Sie an der Reihe (…) Sie hebben nie ein Wort von mir verstanden, nie einen Schritt von mir verstanden: es hilft nichts; darüber müssen wir unter uns Klarheit schaffen (…).
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1887—Januar 1889, 457, 459
Een aantal weken later, op 5 november voegt hij er aan toe:
(…) ich habe Ihnen Unrecht gethan: aber da ich diesen Herbst an einem Überfluß von Rechtschaffenheit leide, so ist es mir eine wahre Wohltat, Unrecht zu thun (…).
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1887—Januar 1889, 463
In deze tijd werkt hij aan zijn boek Ecce Homo met hoofdstuktitels als Warum ich so weise bin, Warum ich so klug bin, maar ook vooral Warum ich ein Schicksal bin en Kriegserklärung. Aan de bewonderaar Georg Brandes schrijft hij daarover:
Ich habe jetzt mit einem Cynismus, der welthistorisch werden wird, mich selbst erzählt. Das Buch heißt 'Ecce homo' und ist ein Attentat ohne die geringste Rücksicht auf den Gekreuzigten (…) ich schwöre Ihnen zu, daß wir in zwei Jahren die ganze Erde in Convulsionen haben werden. Ich bin ein Verhängniß.
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1887—Januar 1889, 482
Naast Ecce Homo werkt hij aan Der Wille zur Macht waarvan hij zijn uitgever voorspelt Es ist möglich, daß es die Zeitrechnung verändert
(491).
Het zijn kleine fragmenten, maar ze komen steeds vaker voor en de intensiteit neemt toe. Eind november aan Köselitz: Ich denke, mit einem solchen Zustand ist man reif zum 'Welt-Erlöser'?
(489) Begin december in een niet verzonden brief aan Brandes:
Ich bereite ein Ereigniß vor, welches höchst wahrscheinlich die Geschichte in zwei Hälften spaltet, bis zu dem Punkte, daß wir eine neue Zeitrechnung haben werden: von 1888 als Jahre Eins an. (…) Mein Buch ist ein Vulkan (…) es ist wirklich ein Weltgericht.
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1887—Januar 1889, 500-502
Aan Heinrich Köselitz:
Es geht dermaßen über den Begriff 'Literatur' hinaus, daß eigentlich selbst in der Natur das Glechniß fehlt: es sprengt, wörtlich, die Geschichte der Menschheit in zwei Stücke – höchster Superlativ von Dynamit ….
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1887—Januar 1889, 513
Nietzsche begint zijn brieven ook steeds vaker met andere namen en aanduidingen te ondertekenen, zoals Ihr Nietzsche, jetzt Unthier (483) of Es grüßt Sie der Phönix (515). Veel brieven zijn niet verzonden of de versies die wel verzonden zijn bestaan niet meer. Er zitten brieven bij aan Kaiser Wilhelm II en Otto von Bismarck.
Soms schrijft hij dat hij met een grote glimlach door Turijn loopt, dan weer voelt hij zich bedreigt en vraagt om bescherming. Carl Fuchs (11 december) voorspelt hij: Die nächsten Jahre steht die Welt auf dem Kopf: nachdem der alte Gott abgedankt ist, werde ich von nun an die Welt regieren
(522). Het zijn zinnen die vaak in een heel aanvaardbare context staan, ik heb de neiging er met een goedmoedige glimlach overheen te lezen. Ook zijn vrienden en bewonderaars die deze brieven ontvangen lijken er geen aanstoot aan te nemen, deze solitaire man was toch al een beetje vreemd, niemand slaat alarm. Het was zijn kamerverhuurder Davide Fino en zijn gezin die als eersten merkten dat er iets goed mis was. Fino ziet na het incident met het paard op een plein in Turijn zijn huurder afgevoerd worden door twee politieagenten. Nadat hij Nietzsche thuis gebracht heeft, schakelt hij een psychiater in. De moeder van Nietzsche heeft ondertussen een brief ontvangen waarin ze haar zoon niet meer herkent (de brief bestaat helaas niet meer) en schrijft hem (30 december): Dein letzter Brief hat mich etwas erschreckt, weil mir darin vorkam, als ob Du recht angegriffen wärst, solchen Ton bin ich bei Dir jetzt gar nicht mehr gewöhnt
(407). Ze heeft nog geen idee wat haar te wachten staat. Op 31 december schrijft Nietzsche aan Köselitz: Meine Adresse weiß ich nicht mehr
(567). De aanvallen van waanzin worden frequenter en heviger. De vrouw van de huisbaas ziet hem op een dag naakt zingend en dansend in zijn kamer.
Op 3 januari 1889 schrijft Nietzsche de zogenaamde Wahnsinnszettel die hij afwisselend ondertekend met Dionysos
of Der Gekreuzigte
. Hij schrijft niet alleen aan vrienden en bekenden, maar ook aan de kardinaal van Rome: Meinem geliebten Sohn Mariani.. / Mein Friede sie mit dir! Ich komme Dienstag nach Rom, um seiner Heiligkeit meine Ehrfurcht zu erweisen … / Der Gekreuzigte
(577). Twee dagen later schrijft hij nog een lange brief aan Jacob Burckhardt die ogenblikkelijk alarm slaat bij één van de trouwste vrienden van Nietzsche, Franz Overbeck. Overbeck reist onmiddelijk naar Turijn. Ondertussen spreekt Nietzsche mensen op straat aan met Ich bin Gott, ich habe mich so verkleidet, um mich den Menschen zu nähern
.
In die laatste maanden heeft de produktie van Nietzsche bepaalt niet stilgestaan, alsof hij wist dat hij door waanzin op de hielen gezeten werd. Of het was juist omdat hij in de waan verkeerde een omwenteling in de wereldgeschiedenis te veroorzaken. De laatste publicatie die hij nog bewust meemaakte was Der Fall Wagner, eind september 1888. Ondertussen had hij Götzen-Dämerung al voltooid, er werd al aan de drukproeven gewerkt (het zou pas eind januari 1889 op de markt komen). Ook Der Antichrist was al af, dat het eerste deel van de Der Wille zur Macht had moeten worden, maar die aanduiding streept hij door en in plaats daarvan schrijft hij de woorden Fluch auf das Christenthum
. Hij werkt de laatste maanden vooral tot op het laatst aan Nietzsche contra Wagner en de Dionysos-Dithyramben, ontstaan tijdens de sluipende voortgang van zijn krankzinnigheid. Aan de druk van deze boeken heeft hij niet meer kunnen meewerken.
Wat is de waarde van die boeken? Kunnen we ze nog serieus nemen? Het is moeilijk die vragen te beantwoorden, want ondanks de zich voortzettende wanen, functioneerde Nietzsche in deze tijd nog tamelijk gewoon, al veranderde zijn persoonlijkheid langzaam maar zeker en werd zijn toon agressiever. Pas in de eerste dagen van januari was hij volledig de weg kwijt, hij wist niet meer wie hij was, waar hij was, waar hij woonde. Hoe bepalen we wat in de laatste maanden nog bij vol gezond bewustzijn geschreven is en wat niet?
3.4.2018
1652 zonder context (73)
Au fond was mislukking niet van succes te onderscheiden.
Willem du Gardijn Bevrijding, 48
als geluk je overspoelt over wat er allemaal verloren gaat
Hannah van Wieringen hier kijken we naar, 29
Mensen konden het bij het rechte eind hebben, ook al leek het volstrekte tegendeel meer te stroken met de wetten van onze beschaving.
Willem du Gardijn Bevrijding, 208
als je weet dat wat voor de een geluk is / voor de ander een molensteen is
Hannah van Wieringen hier kijken we naar, 29
De uiteindelijke levensles van ieder mens was de vernedering te accepteren, niet de angst maar de vernedering, als je je durfde te vernederen verdween de angst, vernederen was omlaag gaan, dichter bij de grond, gekleineerd, samengebald, gecomprimeerd, in elkaar gedrukt, in elkaar geperst onder iets wat groter en machtiger was dan jij, vernedering was ontslag van alle verplichting en verantwoordelijkheid, die te accepteren was pure bevrijding.
Willem du Gardijn Bevrijding, 212
26.3.2018
1651
Het geluid maakte de akoestiek van het bos hoorbaar, het kwam uit drie verschillende richtingen. Waren hier stoere ego's aan het werk op zoek naar een liefje om mee voort te planten? Of waren ze alleen maar hun territorium aan het afbakenen? Ik heb me wel eens laten vertellen dat mensen in het tropisch regenwoud gebruik maken van de akoestiek om op grotere afstanden met elkaar te kunnen communiceren. Het bos als sociaal medium. Het bos als twitter voor spechten: luister, kijk, hoor mij nou eens, schenk aandacht aan mij! Ik vroeg me af of spechten allemaal hun eigen unieke register hebben om hun boodschap over te brengen. Of daarbij elke boomsoort anders klinkt en of de dikte van de boom invloed heeft op de hoogte van de klank. Zou elke specht zo zijn voorkeuren hebben en te herkennen zijn aan de klank en de snelheid van hun roffel? Wat weet ik van spechten, ik weet helemaal niets van spechten. Wanneer ik omhoog kijk om ze te betrappen op een stam van een boom zie ik ze nooit, soms wel als ze wegvliegen. Hun getamboereer op takken en boomstammen kreeg ineens iets menselijks. Maar het geluid vangen in een fles, dat lukte me niet.
20.3.2018
1649 zonder context (72)
Dat is alles wat we kunnen doen, dromen, en dan wakker worden en onder ogen zien wat er werkelijk is.
Donal Ryan Een stand van de zon, 153
(…) de eeuwigheid een scharnierpunt tussen hoop en overdrijven.
Marieke Lucas Rijneveld Kalfsvlies, 15
Elke dag sta ik versteld: ik ken mezelf niet!
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 249
Er komt in de werkelijkheid niets voor dat strikt aan de logica beantwoordt.
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 251
De Duitsers zijn gemakzuchtig en hebben daarom graag een ideaalbeeld, dan hoeven ze niet na te denken.
Friedrich Nietzsche Nagelaten fragmenten. Deel 3, 257
15.3.2018
1648 er is geen weg (6)
I need an island, somewhere to sink a stone
I need an island, somewhere to bury you,
Somewhere to go.
Heather Nova
Ben jij gelukkig?
vroeg ze terwijl ze een kopje thee naar haar mond bracht en haar linkerhand haar rechterarm bij de elleboog ondersteunde.
Hij legde de vraag op tafel als een opengevouwen wegenkaart, zo'n kaart uit vroeger tijden toen er nog geen google maps was. Hij herinnerde zich de zondagmiddagen waarop hij uren boven zo'n kaart kon hangen om de kortste, snelste of in ieder geval de mooiste route naar de vakantiebestemming in Oostenrijk te vinden.
Was hij toen gelukkig?
Hij had dat altijd een impertinente vraag gevonden, een ongemakkelijke vraag ook, want wat moest je daar nu op antwoorden? En zat in zijn aarzeling om direct volmondig ja
of nee
te zeggen niet al een antwoord besloten?
Eerder had hij het gevoel in een soort niemandsland te verkeren, ergens tussen geluk en ongeluk in. De mensen kenden hem toch als een rustig en tamelijk gelijkmatig persoon? Natuurlijk had hij momenten en periodes in zijn leven gehad, dat hij zich ongelukkig had gevoeld, het waren soms tijden van diepe ellende geweest. De laatste jaren op de middelbare school, de eenzaamheid tijdens zijn studie als hij H. miste en bovenal toen bleek dat zijn huwelijk op drijfzand gebouwd was. Maar dan had hij zich intens ongelukkig gevoeld
, maar hij had nooit het gevoel gehad dat hij ongelukkig was
. Het waren eilandjes en eilanden van wanhoop geweest, maar altijd temidden van een zee van hoop en geluk. Ook al kon hij verdwalen op zo'n eiland en soms zelfs het ruisen van de zee niet meer horen, hij had altijd geweten dat als hij maar bleef lopen hij vanzelf weer op het strand terecht zou komen. Alles komt goed, ook als het niet goed komt
, zei hij vaak ironisch, alhoewel het eigenlijk een diepgeworteld vertrouwen was.
Waar kwam dat vertrouwen vandaan? Toch zeker niet uit zijn opvoeding. Zijn moeder zag altijd beren op de weg, zag altijd het negatieve en je wist dat de frase ik wil niet klagen hoor, maar …
de frase van haar leven was. Vader was ergens onderweg het vertrouwen kwijtgeraakt, al proefde hij soms bij hem de aanwezigheid van gelatenheid, humor zelfs. Of was het zijn protestantse opvoeding geweest, het idee dat er altijd iemand over je waakt? Zou het kunnen dat dat vertrouwen een laatste restant was van een gekoesterde illusie, terwijl de basis allang weggeslagen was? Of was het gewoon toeval, had hij bij zijn geboorte eenvoudigweg een gunstige chemische samenstelling meegekregen, voldoende goede stofjes in zijn hersenen, waardoor hij gevrijwaard werd van een al te persistent gevoel van ongeluk? Misschien was het beter het antwoord niet te weten.
Nee, hij zat graag aan de vloedlijn, liet het water zijn voeten kriebelen. Soms trok hij de broekspijpen omhoog en ging hij pootje baden en als het hem te heet onder de voeten werd, zwom hij in zee, maar nooit te ver, want je moest het geluk ook niet tergen. Maar hij kwam ze wel tegen op het strand, mensen die altijd met de rug naar de zee zaten. Hij begreep ze niet, ze hoefden zich maar om te draaien. Dat er ook mensen waren die alleen maar eb zagen, die het water steeds vaker en verder zagen terugtrekken totdat de zee helemaal verdwenen was, die mensen kende hij alleen van horen zeggen, het waren mensen die uiteindelijk de laatste deur namen. Met hen had hij compassie, dat zij niet het vermogen (meer) hadden om de zee te kunnen zien, zij moesten werkelijk ongelukkig zijn, zij konden zelfs niet kiezen voor geluk. Niet dat hij dacht dat geluk een keuze was, dat was voor mensen die er een soort calvinistisch genoegen in schiepen om anderen het gevoel te geven dat hun ongeluk altijd hun eigen schuld was. Nee, er is geen weg naar geluk, daarvan was hij ondertussen ook wel overtuigd geraakt, maar om een gelukkige weg te vinden, daarvoor moest je ook wel een beetje geluk hebben.
Hij had een pauze laten vallen en bracht zijn kopje thee naar zijn mond. Hij hield niet van thee – gekookt water met een smaakje, blèh –, vooral niet van rooibos. Toch dronk hij er goedmoedig van en terwijl hij het kopje weer neerzette, keek hij haar aan in die mooie bruine verbaasde ogen en zei glimlachend: natuurlijk, ben ik gelukkig!
Natuurlijk.
11.3.2018
1647
Een boomblaadje, een uitgedroogd, bruin boomblaadje, wiegde op de golven van een stevige bries. Het danste een dans van een onbekende op de klanken van een krassende kraai en een roffelende specht. Slechts even maar een eeuwigheid.
5.3.2018
1645 zonder context (71)
Voor mij zit het mystieke in het omgekeerde, in het afdalen in de krochten van het lichaam, tot een voortalig brein, waar de sprakeloosheid toeslaat.
Peter Verhelst in Poëziekrant 2018/1, 8-9
Een metafoor is voor mij een mogelijkheid om te spreken over iets waarover je niet kunt spreken.
Peter Verhelst in Poëziekrant 2018/1, 9
De vraag is of ik het leven dat ik leid, een leven zonder basis, nog kan rechtvaardigen.
Frida Vogels Dagboek 1968-1969, 608
Deze weg is net zo goed als elke andere, of net zo slecht.
Donal Ryan Een stand van de zon, 65
Het universum was ooit een stipje, geladen met het gewicht van alles wat ooit zou bestaan.
Donal Ryan Een stand van de zon, 97
27.2.2018
1643
Hij is dood. Mijn ouders hadden me naar mijn grootvader willen noemen, maar die heette Adolf en dat riep nare associaties op. Dus wilden ze er Rudolf van maken, hetgeen in praktijk natuurlijk Ruud was geworden. Het is me bespaard gebleven.
Hij is dood, de man waardoor ik altijd de vraag kreeg: ben je familie? Ik was vijftien toen hij minister-president werd en hij domineerde in mijn adolescente jaren de politiek, de jaren waarin iemand politiek bewust kan worden. Ik mag hem dankbaar zijn, want mede door mijn aversie tegen hem ben ik links geworden, in mijn jonge jaren in gedachten op het anarchistische af.
Hij is dood en nu wordt hij de hemel in geprezen, altijd fijn voor een CDA'er. Misschien dat hij de hemel ook uit een diepe crisis kan halen. Voor mij was hij niet de man die het land uit een vermeende diepte haalde, voor mij was hij de crisis zelf.
Laat hem rusten in vrede.
15.2.2018
1642
Ik zag haar juichen, ik zag haar lachen, ik zag haar volledig uit haar dak gaan, een sterk staaltje van euforie.
De vraag: wat gaat er nu door je heen?
Het antwoord: het is alsof er een droom uitgekomen is.
Alsof.
Ik moest aan al die andere sporters denken. Hun droom was niet uitgekomen, omdat de heldin van de dag een paar tienden van een seconde sneller was geweest. Hadden zij nu gefaald?
Een paar tienden van een seconde! (Hoe lang duurt een knipper van je ogen?) Jarenlang had zij getraind, haar hele leven ingesteld op het bereiken van het hoogst haalbare. Alles moest ervoor wijken, zelfs vrienden en familie moesten maar begrijpen dat zij werkte aan het uitkomen van haar droom, de droom een paar tienden van een seconde sneller te zijn dan de anderen. Zodat zij en niet de andere dromers op het erepodium kon gaan staan.
Het publiek juicht, de journalisten prijzen haar, het is ongekend. Misschien was hun droom nu ook uitgekomen, hun droom om ooit hun heldin te zien winnen. Daarvoor hadden ze veel uitgegeven om met het vliegtuig de halve wereld over te reizen. Om haar te zien juichen, om haar te zien lachen, om haar volledig uit haar dak te zien gaan. Om zelf te juichen en te lachen. Nu was iedereen gelukkig, er was immers een droom uitgekomen.
14.2.2018
1641
De ochtendzon verlicht het duister achter de bomen. Later worden de takken en de stammen zichtbaar in een langzame dans van licht en schaduw. Natte bladeren glinsteren, de randen van bemoste takken iriseren groen. Dan schijnt de zon door de toppen van de bomen mijn woonkamer binnen, recht in mijn gezicht. Vlakken licht worden zichtbaar in mijn kamer en verschuiven in de tijd. De rand van de fruitschaal weerkaatst het felle zonlicht, het reliëf van de muur krijgt diepte. Het wordt me pijnlijk duidelijk dat ik nodig de ramen moet lappen.
13.2.2018
1640
393. An Franz Overbeck in Basel
<Genua, 22. März 1883>
Mein lieber Freund, mir ist zu Muthe, als hättest Du mir lange nicht geschrieben. Aber vielleicht täusche ich mich, die Tage sind so lang, ich weiß gar nicht mehr, was ich mit einem Tage anfangen soll: es fehlen mir alle „Interessen“. Im tiefsten Grunde eine unbewegliche schwarze Melancholie. Im Übrigen Müdigkeit. Zumeist zu Bett; auch ist das Vernünftigste für die Gesundheit. Ich war recht mager geworden, man wunderte sich; jetzt habe ich eine gute trattoria und will mich schon wieder herausfüttern. Aber das Schlimmste ist: ich begreife gar nicht mehr, wozu ich auch nur ein halbes Jahr leben soll, Alles ist langweilig schmerzhaft degoutant. Ich entbehre und leide zu viel und habe einen Begriff von der Unvollkommenheit, den Fehlgriffen und den eigentlichen Unglücksfällen meiner ganzen geistigen Vergangenheit, der über alle Begriffe ist. Es ist Nichts mehr gut zu machen; ich werde nichts Gutes mehr machen. Wozu noch etwas machen! —
Das erinnert mich an meine letzte Thorheit, ich meine den „Zarathustra“ (Ist es jetzt deutlich zu lesen? Ich schreibe wie ein Schwein) Es passirt mir alle Paar Tage, daß ich es vergesse; ich bin neugierig, ob es irgend einen Werth hat — ich selber bin in diesem Winter unfähig des Urtheils und könnte mich im allergröbsten Sinne über Werth und Unwerth täuschen. Übrigens höre und sehe ich Nichts davon: äußerste Schnelligkeit war meine Bedingung des Drucks. Nur meine allgemeine Müdigkeit hat mich Tag für Tag verhindert, den ganzen Druck abzutelegraphiren; ich warte mehr als 4 Wochen auf Correcturbogen, es ist unanständig, mich so zu behandeln. Aber wer ist denn noch anständig gegen mich! So nehme ich's denn hin. —
Der Winter verzögert sich dies Jahr um ein, zwei Monate. Sonst würde ich dran denken können, bald etwas in die Berge zu gehen und Höhenluft zu versuchen. Genua ist nicht das Rechte für mich; so findet Dr. Breiting.
Ich bin auch noch keinen Schritt spazieren gewesen. Die Nächte schwitze ich. Der tägliche Kopfschmerz ist milder geworden, aber immer noch regelmäßig.
Ich habe neulich Liebermeister's im Hôtel de Gênes besucht; sie sind jetzt in Santa Margherita.
Hoffentlich bist Du mit Deiner lieben Frau in guter Stimmung, das Leben ist Euch wahrlich nicht mißrathen, ich denke mit Vergnügen daran.
Dein Freund
F N.
Friedrich Nietzsche Briefe. Januar 1880—Dezember 1884, 348-349
1.2.2018
1638
Het was al laat in de avond toen hij het gevoel kreeg niet langer alleen te zijn. Hij durfde niet om te kijken, maar iemand had plaatsgenomen in de stoel tussen de piano en de boekenkast. Het kostte hem geen moeite om zich voor te stellen wie het was, daarvoor hoefde hij die cynische, wellicht sarcastische grijns niet te zien, die voelde hij. Het liefste had hij hem bij de kladden gepakt en hem het huis uitgetrapt, maar hij wist dat dat niet zou gaan, hij moest het gesprek aangaan.
Wat kom je doen?
Stoor je niet aan mij, ga gerust verder met schrijven, misschien wordt het nog eens wat.
Fijn, dank je, maar ik geloof niet dat je hier bent om mij te stimuleren, om mij wat zelfvertrouwen te schenken.
Hij hoorde hem met heel zijn lijf grinniken, de stoel kraakte ervan.
Niet zo negatief, ik wilde gewoon eens zien hoe het met je gaat, wat er van je geworden is.
Hij draaide zich om.
Onzin, maak dat jezelf wijs! Nooit heb je echt belangstelling gehad. Voor de vorm ja, maar je vroeg nooit door, het interesseerde je niet echt. Vaak heb ik getwijfeld of jij wel wilde dat ik er was, of je niet heftig teleurgesteld was, dat je je zoon anders had voorgesteld. Waarom kon je niet eenvoudigweg trots op me zijn, waarom moest je altijd kritiek hebben, waarom kon jij het uiteindelijk altijd beter. Laat mij het maar doen, dan komt het tenminste goed. Ja, je zorgde ervoor dat het allemaal goed geregeld was, dat ik niets tekort kwam, dat je deed wat je behoorde te doen. Het kacheltje brandde, maar er was geen warmte. Heb je me ooit aangeraakt sinds ik geen kleuter meer was? Een schouderklopje, een aai over mijn bol? Heb je ooit gezegd dat je me leuk vond, dat je van mij hield? En waarom niet? Wat deed ik dan verkeerd? Was ik te onhandig? Hield ik van de verkeerde muziek? Las ik te moeilijke boeken? Was ik niet sportief genoeg? Was ik te weinig mannelijk?
Stilte. De man in de stoel keek weg. Chagrijnig. Zijn handen werden onrustig. Hij wist wel wat hij wilde, dat wilde hij zelf ook. Naar buiten. Lopen. Een sigaret roken. De woede eruit banjeren en dan verdrietig worden, terug komen, spijt hebben, maar het niet zeggen, misschien later, als de spanning van de ketel was. God, wat leken ze op elkaar!
Weet je, ik knuffel mijn kinderen wel, ik zeg wel dat ik van ze hou, ik stimuleer ze, ik vind ze fantastisch en lief, ik zeg dat ik trots op ze ben, want dan ben ik! Ik toon het! Waarom kon jij dat niet?
Hij was opgestaan om door de kamer te ijsberen. Hij had het gezegd, maar vreesde de reactie, vooral de reactie de niet zou komen. Hij kon het niet. Gevoelens! Moeilijk!
Het bleef stil en toen hij weer achter zijn laptop ging zitten, voelde hij zich weer alleen, er was niemand meer. Hoe lang had het geduurd?
Toen zijn handen weer boven het toetsenbord zweefden, realiseerde hij het zich ineens. Wat had dat eigenlijk goed gevoeld! Er was ineens ruimte geweest, alsof er iets uit hem was getreden. Maar toen hij naar zijn spiegelbeeld keek, daar in het raam, brak het besef pas echt door. Hoe hard en liefdeloos was hij voor zichzelf! Was hij al die jaren niet doorgegaan met zichzelf te vertellen dat hij niets kon, niets was. Bagatelliseerde hij niet alle complimenten die hij kreeg? Geloofde hij eigenlijk nog wel in zichzelf? Alle liefde die hij voor zijn kinderen voelde, voelde hij niet voor zichzelf. Alles wat er mis ging bij anderen bedekte hij met de mantel der liefde, van zichzelf eiste hij een onbereikbare, compromisloze perfectie! En dus deed hij niets, kwam er niets uit zijn handen en zou het nooit wat worden. Waarom kon hij niet tegen zichzelf zeggen, dat hij best trots op zichzelf mocht zijn, op wat hij kon en op wat hij wel voorelkaar gekregen had.
Zeg het! Zeg het dan godverdomme nou eens één keer tegen jezelf en meen het dan ook eens een keer: ik ben trots op mezelf!
Hij kon het niet en hoorde zichzelf grijnzen. Cynisch, wellicht sarcastisch.
26.1.2018
1637
Het pad is breed en kaarsrecht. De bomen ernaast zijn waarschijnlijk door mensenhanden geplant, ze staan in een rechte lijn. Het zijn monumentale bomen geworden, de kruinen strelen elkaar in de wind. Alsof ik door een grote kerk loop met zuilen en gewelven. Ik hoor de ☍ de symfonische klanken van Bruckner, zijn symfonieën worden wel kathedralen van muziek genoemd.
Ook al stoort de rechtlijnigheid van het pad mij, ik kies het toch vaak op de terugweg. Ik liep het al toen ik nog niet in Z. woonde, in een roerige en emotionele tijd. De herinneringen eraan lijken nog als een onzichtbare mist onder de takken te hangen. Dit pad is een pad geworden met een persoonlijke geschiedenis.
Wie wandelt tussen bomen ervaart niet de blikken van heiligen en discipelen en loopt niet af op een altaar waarboven een luguber beeld hangt van een man aan een kruis genageld. In het bos hoor je hooguit het knisperen van bladeren, het fluiten van vogels, het ruisen van bomen. Hier is de tijd cyclisch, onder de hoge gewelven van een kerk loopt het pad naar het einde der tijden. Hier wordt niet geoordeeld, maar in een kerk weet je het: op een dag zit die man van het kruis aan de rechterhand van zijn vader om te oordelen over de levenden en de doden.
O, ik bewonder het bouwkundig vernuft, het vakmanschap van de beeldhouwers en zeker ook de polyfone weefsels van de oude toonkunstenaars. Maar wanneer ik tussen de bomen wandel, betrap ik mezelf er op dat ik de natuurgeluiden muzikaler vind, dat ik de groei en het verval vanzelfsprekender ga vinden dan het maken van eeuwige kunst. Dan ervaar ik de ingewikkelde menselijke cultuur als hopeloos gekunsteld. Het fluiten van een vogel kent geen perfecte uitvoering, de ruis van de bomen komt niet voort uit een partituur, laat staan dat er een interpretatie nodig is. Je kunt eenvoudigweg om je heen kijken, luisteren, stilstaan en weer de ene voet voor de andere zetten. Het is de beleving van een afwezigheid, de afwezigheid van de menselijke cultuur. Ook al verraadt dit pad een menselijke meetlat, al wandelend voel ik me er vrij en thuis en er hoeft geen diepere betekenis gevonden te worden.
24.1.2018
1636 zonder context (70)
zie die spreken over realiteit alsof ze werkelijk bestaat
Dries van Doorn in: Poëziekrant 2017/5, 87
Not he is great who can alter matter, but he who can alter my state of mind.
Ralph Waldo Emerson 'The American Scholar' in: Essays and Lectures, 65
Het verlangen naar een toekomst die beter is dan het heden / moet ook een vorm van nostalgie zijn
Nikki Dekker Wie slaat z'n arm om z'n eigen, in: Hollands Maandblad, 2017/10, 39
'Een stoïcijn,' zei ik, 'redeneert alles kapot wat hij kapot kan redeneren, maar houdt ten slotte iets over dat niet kapot kan, een harde kern, zichzelf.'
Frida Vogels Dagboek 1968-1969, 379
Dat ik zo veel mogelijk buiten de maatschappij wil leven en geen geld, macht of aanzien verlang, is gewoon een karaktertrek.
Frida Vogels Dagboek 1968-1969, 449
21.1.2018
1635
Je moet je tijd investeren, zei zij.
Je moet je tijd investeren, herhaalde ik in gedachten en liet de gedachte rondgaan, probeerde te proeven hoe deze uitspraak zou smaken. Smakeloos dus.
Voor de toekomst, vervolgde zij.
Voor de toekomst, zei ik haar na met een vies gezicht.
O, maar dat kan ook leuk zijn, zei zij met haar gestifte glimlach. Haar stem maakte een huppeltje.
Leuk, leuk! Daar heb je dat woord weer, dat nietszeggende woord dat elk mogelijke negatieve gedachte moet platwalsen zonder verder argumenten aan te dragen. Een vriend gaat naar de film, de film viel tegen, maar ja, hij had er geld in geïnvesteerd voor een leuke avond, dus hij wilde niet teleurgesteld zijn of in ieder geval niet teleurgesteld overkomen, dus hij zei: de film was wel leuk. Geen recensie is dodelijker.
Net als met geld, je investeert in een bedrijf of zoiets en later strijk je je winst op. Prachtig toch!
Zou zij het zelf geloven?
Of je gaat failliet. Ik had meteen spijt van deze uitspraak. Mevrouw zuchtte en sprak de woorden die zij tegelijkertijd aantekende: meneer wil niet investeren in zijn toekomst.
Ach, mevrouw, zei ik toen zo vriendelijk mogelijk, u begrijpt het verkeerd. Ik wil best investeren in het lezen van een roman, in het beluisteren van Bach, in het schrijven van een stukje tekst of het maken van een wandeling. Ja, dat is ook investeren, dat is investeren in mijn welbevinden. Maar die gedachte komt niet bij u op, u kunt alleen maar denken aan één of andere vorm van werkzaamheden die moeten bijdragen aan de moderne god van deze tijd, De Economie. Maar ik ben geen gelovige, ik wil best werken, mijn steentje bijdragen zoals dat heet, maar kom niet bij mij aan met het investeren van tijd in mijn toekomst, want u weet net zo goed als ik dat het helemaal niet om mijn toekomst gaat, maar dat het erom gaat dat ik geen kostenpost ben. Ik moet wat opleveren, ik moet tijd investeren opdat samen met anderen we de economie naar grote hoogte opstuwen zodat we aan het einde van de dag allemaal moe op de bank mogen hangen om te kijken naar die volstrekt idiote programma's op de televisie. En als je pech hebt vertellen ze ook nog op die treurbuis dat je tijd moet investeren in meer bewegen, in gezond eten, dat we meer aan cultuur moeten doen en nog allerlei andere adviezen waarmee ik mijn leven kan vullen tot aan de dag dat ik met pensioen mag en mag oogsten uit de tijd die ik mijn hele leven heb geïnvesteerd en denk: wauw, wat een winst zal ik opstrijken, laat de vrachtwagen van de postcodeloterij met al die lachende mensen maar voorrijden! Maar nee, niets, nada, niente. Na al die jaren ben je dan afgeschreven en verwijderd van de balans. Dan kan de gedachte opkomen: mijn leven is voltooid. Maar was het mijn leven nog wel?
Onbewogen had ze me aangehoord, alsof het niet de eerste keer was dat ze iemand zo'n nutteloze tirade hoorde afsteken. Ze boog zich weer over het formulier en noteerde: meneer kan goed praten.
Ergens in het universum implodeerde een sterrenstelsel.
Heel leuk, zei ik nog.
12.1.2018
1634
Als ze niet bij mij komen, dan moet ik maar naar hen. Dus ging ik het bos in, want daar weten ze me te vinden. Maar hoe ik ook mijn oren verwachtingsvol te luisteren legde, ze kwamen niet. Toen ik begon te zoeken, wist ik, dat ik me zou vergissen, maar als mijn aanwezigheid niet genoeg was, dan moest ik ze een handje helpen. Nergens doemden ze op, niet in het geritsel van de bladeren, niet in het kraken van de boomstammen, niet vanuit het wuiven van de takken en zelfs niet bij het rimpelen van het water.
Urenlang liep ik en luisterde ik, het was hopeloos. Uiteindelijk ging ik midden op de hei op een heuveltje staan, keek eens goed rond en spitste nogmaals mijn oren. Leegte en stilte benam me de adem, ik raakte in paniek: wat als ze nooit meer zouden komen, dan zou ik met stomheid geslagen zijn, ik zou stilvallen, sterven misschien als er geen gedachte zich nog van mij meester zou maken. Ik wilde schreeuwen, maar er kwam slechts een flauw fluisteren en ik snikte: kom nou toch, waar blijven jullie? Geen antwoord, slechts een onheilspellend karig briesje zweefde boven het winterse landschap, er was geen woord om mee aan te vangen.
Toen het donker werd, besloot ik naar huis te gaan. Maar het mocht geen nederlaag zijn, ik zou niet opgeven, uiteindelijk zouden ze me wel vinden. Ik had de deur van mijn flat nog maar nauwelijks geopend en ik werd uit alle hoeken besprongen met een luid verrassing! Daar waren ze, onverwachts als altijd. Ik probeerde een goede gastheer te zijn en schikte de tafel.
10.1.2018
1633
Het intellect is bij de allermeesten een traag draaiende, duistere en knarsende machine, die moeilijk op gang te brengen is: ze noemen het 'de zaak serieus nemen' als ze met deze machine willen werken en goed denken — o, wat moet goed denken lastig voor hen zijn! Het lieftallige beest 'mens' verliest elke keer, naar het schijnt, zijn goed humeur, als het goed denkt: het wordt 'serieus'! En 'waar lachen en vrolijkheid is, daar deugt het denken niet': — zo luidt het vooroordeel van dit serieuze beest tegen alle 'vrolijke wetenschap'. — Welaan! Laten we aantonen dat het een vooroordeel is!
Friedrich Nietzsche De vrolijke wetenschap §327, 189
10.1.2018