Waarom moet ik dit lezen, denk ik vaak bij het lezen van poëzie. Deze vraag zal ongetwijfeld ook bij het lezen van mijn teksten opkomen, maar ik kan u gerust stellen: u hoeft mijn gebrabbel helemaal niet te lezen. Liever wens ik, dat u een boek gaat lezen waarvan u denkt en hoopt dat het voor u van betekenis zal zijn. Wees gerust, zo'n boek kan en zal ik niet voor u schrijven, daarvoor waardeer ik mijn stilte te zeer. Nee, ik heb geen verhaal te vertellen waar u wijzer van wordt, dat laat ik vol vertrouwen aan anderen over.
Why did I write it down? In order to remember, of course, but exactly what was it I wanted to remember? How much of it actually happened? Did any of it? Why do I keep a notebook at all? It is easy to deceive oneself on all those scores. The impulse to write things down is a peculiarly compulsive one, inexplicable to those who do not share it, useful only accidentally, only secondarily, in the way that any compulsion tries to justify itself. I suppose that it begins or does not begin in the cradle. Although I have felt compelled to write things down since I was five years old, I doubt that my daughter ever will, for she is a singularly blessed and accepting child delighted with life exactly as life presents itself to her, unafraid to go to sleep and unafraid to wake up. Keepers of private notebooks are a different breed altogether, lonely and resistant rearrangers of things, anxious malcontents, children afflicted apparently at birth with some presentiment of loss.
(…)
So the point of my keeping a notebook has never been, nor is it now, to have an accurate factual record of what I have been doing or thinking. That would be a different impulse entirely, an instinct for reality which I sometimes envy but do not posess. At no point have I ever been able succesfully to keep a diary; my approach to daily life ranges from the grossly negligent to the merely absent, and on those few occasions when I have tried dutifully to record a day's events, boredom has so overcome me that the results are mysterious at best.
(…)
How it felt to me: that is getting closer to the truth about a notebook. I sometimes delude myself about why I keep a notebook, imagine that some thrifty virtue derives from preserving everything observed. See enough and write it down, I tell myself, and then some morning when the world seems drained of wonder, some day when I am only going through the motions of doing what I am supposed to do, which is write — on that bankrupt morning I will simply open my notebook and there it will be, a forgotten account with accumulated interest, paid passage back to the world out there (…).
(…)
Remember what it was to be me: that is always the point.
Dit moet wel de zoetste overwinning zijn die het falen op ons behaalt: op een diep niveau zijn we ontworpen om te falen (inclusief ons ultieme falen: de fysieke vernietiging), en toch zijn we geconditioneerd om ons gelukzalig onbewust te houden van de diepere boodschap die daarin schuilgaat, omdat ons denken zich er niet toe kan verhouden, net zoals het dat niet kan tot de dood zelf. Costicǎ Brǎdǎțan 'Falen als verzet' in: de Nederlandse Boekengids 2024/2, 6
Het kwaad? Is dat geen wanhopige goedheid?
Asmaa Azaizeh 'Gezicht' in: Poëziekrant 2024/3, 8
Misschien is het tijd voor een nieuwe zen-koan: 'Als ik niet echt besta, kan ik dan een vrije wil hebben?' Jeremy Lent Het betekenisweb, 98
8.11.2024
2042
Ik verwonder me er elk jaar weer over. Dat ik zo gevoelig ben voor al die tinten geel, groen, bruin, hier en daar wat oranje en rood. Vooral als het loof nog nat is en de zon er, zoals vandaag, op schijnt en plaatselijk een kleine schittering laat ontstaan. Zelfs het bruine gebladerte op de bodem van het bos – gebladerte dat als manna uit de hemel is komen zweven om in het voorjaar voor een voedselrijke bodem te zorgen – draagt bij aan de natuurlijke schoonheid, een schoonheid dat voortkomt uit verval, een terugtrekken van energie. Ik houd van het zachte knisperen wanneer ik eroverheen loop.
Had ik deze indrukken op haar over kunnen brengen? Ik zal het niet weten. We hadden een wandeling als een eerste afspraak gepland, maar ze zag er toch vanaf. Het is alweer maanden geleden dat ze aan de kassa verscheen en om mijn telefoonnummer vroeg. Ze vond mij zo'n vriendelijke man, ze wilde me graag beter leren kennen. Het overviel me, het irriteerde me ook, maar ik antwoordde dat ik erover na zou denken. Pas weken later was ze er weer en gaf ik haar mijn e-mailadres en vertelde ik dat ik niet van telefoneren hield.
Je verwacht dan dat je snel een e-mail ontvangt, maar dat duurde toch nog enkele weken. Ik begreep dat ze met haar telefoon e-mailde, want ze vertelde dat er een en ander niet goed werkte, iets met allerlei installaties. Ze stelde zich voor als iemand die in de zorg werkte en binnenkort met pensioen zou gaan. Ze noemde zichzelf een bezig bijtje en somde haar hobby's op en noemde dit een kleine schets van haar persoonlijkheid.
Ik liet de e-mail een dag bezinken en besloot haar een kort zelfportret te sturen om duidelijk te maken dat de man achter de kassa niet degene is die zij voor ogen heeft. Als PS kopieerde ik de tekst van het ecce homo van mijn website. Ik vroeg me af of ze na deze e-mail nog wel verder zou willen. Zo ja, dan zou mijn persoonlijkheid in ieder geval geen probleem zijn, zo nee, dan was er niks verloren.
De reactie kwam de volgende dag. Ze had mijn e-mail als een complete avond huiswerk ervaren. Vijf minuten leeswerk een complete avond huiswerk? Ik voelde me gekwetst door iemand die mijn tekst huiswerk noemde. Tegelijkertijd kon ik het ook relativeren, want wellicht bedoelde ze het niet zo negatief, was het eerder een onhandige formulering van iemand die zelf niet schrijft. Ze had wel een beetje inzicht gekregen in wie ik was. Een beetje? Ze had het druk en zou me binnen twee weken een antwoord sturen.
Ik vond het allemaal tamelijk eigenaardig. Staat iemand als een bakvis aan je kassa om je telefoonnummer te vragen omdat ze me zo graag wil leren kennen, vertraagt ze vervolgens voortdurend. Hoe graag wilde ze het eigenlijk? Ik stuur een zelfportret in woorden, maar er komt nauwelijks een inhoudelijke reactie, geen nieuwsgierigheid, terwijl nieuwsgierigheid voor mij de enige reden nog was om te kijken hoe dit verder zou gaan.
Zoals ik ondertussen wel verwachtte, duurde het bijna twee weken voor het volgende bericht binnenkwam, we schrijven ondertussen eind augustus. Ze wil wel wat afspreken, maar pas half oktober, want druk. En niet bij haar thuis, maar op neutraal terrein ergens wat drinken. Ik schoot in de lach. Zou ze het zelf wel door hebben hoe lachwekkend dit uitstellen begon te worden?
Ondertussen proefde ik in haar berichten een verandering, alsof niet zij, maar ik om kennismaking had gevraagd. Of was ik nu de lezer die teveel tussen de regels leest? Zinnen die waren geschreven als onvolledige opkomende gedachten. Las ze haar tekst wel eens over? Nee, schrijven kon ze duidelijk niet en al is dat geen bezwaar, plezierig is het ook niet. Begin oktober krijg ik een berichtje dat ze weer problemen met haar telefoon heeft.
Een week na half oktober krijg ik dan de volgende e-mail. Weer benadrukt ze hoe druk ze het heeft, al heeft ze in de weekenden ruimte om wat af te spreken. Ik begrijp dat ze op fietsafstand woont in een andere woonplaats en ze laat aan mij waar we zullen afspreken.
Dan volgt er een vreemde overgang. Ze vertelt dat ze de afgelopen jaren veel grenzen verlegd heeft en kritisch geworden is, maar verder een heel makkelijk mens is, maar absoluut geen pleaser. Ze begrijpt dat je in vriendschappen compromissen kan sluiten en dat kan ik heel goed al zeg ik het zelf.
Ik stel in mijn antwoord voor om in haar woonplaats wat af te spreken in een weekend waarin ik geen verplichtingen heb en of zij misschien een goed adresje weet om wat te drinken en ik voeg het volgende eraan toe: Of er een klik tussen ons zal zijn, dat weet ik niet, daarvoor waren onze ontmoetingen te kort tot nu toe. Ik moet ook eerlijk zeggen dat deze wijze van ontdekken of we vrienden zouden kunnen zijn ietwat eigenaardig is voor mij. Alle vrienden die ik heb gemaakt in mijn leven ontstonden eenvoudigweg, daar was altijd een element van toeval. En vriendschappen komen en gaan, dat is ook mijn ervaring, al heb ik ook vriendschappen die al tientallen jaren als vanzelfsprekend zijn. Maar er is nooit besloten dat we ineens vrienden waren, het is ook nooit uitgesproken, we weten het van elkaar. Vriendschap ontstaat langzaam maar zeker, het is niet te forceren, soms weet je het meteen, soms pas na een wat langere tijd. En: ik wil zelf niet te veel druk en verwachting creëren bij onze ontmoeting. Laten we eenvoudigweg samen wat drinken, een gesprekje voeren, we zien wel.
Opnieuw wordt er een onverwachte afslag genomen. Ze schrijft waarom ze mij gekozen heeft. Omdat ik serieus ben en van lezen houd. Ik zou ook van spelletjes doen houden en wandelen in het bos. Wandelen in het bos, ja, maar hoe is de indruk ontstaan dat ik van spelletjes doen houd? Ze wil toch liever in mijn woonplaats wat afspreken, wandelen in het bos en dan ergens wat drinken. Ik antwoord met tijd en plaats (voor mijn flat) en omdat ik in deze wijk geen open gelegenheid weet in het weekend om na de wandeling wat te drinken (de snackbar acht ik ongeschikt), stel ik voor om dan bij mij wat te drinken als ze dat aandurft.
Schijnbaar werkt haar telefoon nu uitstekend, want het antwoord volgt sneller dan ooit en waar ik in haar vorige berichten nog iets bespeurde van reserves, laat ze die nu volledig varen. Ze is blij dat ik relatief dichtbij woon en wil graag een wandeling maken. Maar dan komt de opmerking die bij mij alle seinen op rood zet: en op zondagen spelletjes te doen. Dat moet dan bij mij, want zelf kan ze geen bezoek ontvangen, omdat ze met anderen een huis deelt. Wat ik aanvankelijk negeerde, begint me behoorlijk te verontrusten. Ineens zie ik al mijn zondagen gevuld met iemand die ik niet ken en die spelletjes wil doen (Ik heb vrij veel spelletjes en kan deze ook dan evt mee nemen).
Ik besluit niet te wachten tot onze wandeling om haar een illusie armer te maken. Eerst herinner ik haar aan mijn zelfportret: In mijn eerste e-mail zond ik je als het ware een zelfportret. Het was wellicht een lange tekst, maar ik wilde het beeld dat mensen van me hebben als ik aan het werk ben in de Albert Heijn een beetje corrigeren. Daar ben ik vriendelijk en extravert, maar privé ben ik zeer introvert, ik heb ontzettend veel behoefte aan alleen zijn. Thuis is voor mij stilte en alleen zijn, dat is heel belangrijk voor mij. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor vrienden, maar – hoe zal ik het zeggen – we lopen de deur niet plat bij elkaar. Vervolgens vertel ik dat ik weliswaar wel eens spelletjes doe met mijn kinderen, schaak op de schaakclub en graag klaverjas, maar dat is het dan ook wel, ik ben verder geen spelletjesmens. Ik vrees dat ik je daarin moet teleurstellen. De afspraak om te wandelen en wat te drinken laat ik verder staan, maar daar wil ik het dan ook wel bij laten voor een eerste afspraak.
Het antwoord kwam binnen het uur ditmaal. Geen afspraak meer, maar ik mag altijd contact zoeken als ik wel zin heb om iets leuks te doen. Ze is zuiniger met haar tijd nu ze ouder wordt en wil met haar vrienden alleen maar nuttige dingen doen.
Ik ben verbijsterd. Ik kijk de film La Chimera op de televisie nog even uit en antwoord dan nou, beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, zal ik dan maar zeggen. Het is beter om het hier bij te laten. Je legt nu het initiatief bij mij, maar het initiatief lag de hele tijd al bij jou en dat blijft zo. (…) Het ga je goed en ik hoop dat je nieuwe vrienden zult maken waar je wel nuttige dingen mee kunt doen.
Ik denk dat ik op de afgesproken tijd eenvoudigweg alleen de wandeling ga maken, de bladeren laat knisperen en zuchten en me ga laven aan de kleurenpracht. De wereld gaat immers nog eens aan nuttige dingen doen ten onder. Vreemd, hoe nuttelozer me alles toeschijnt, hoe zinvoller het voor mij lijkt te worden. Ik heb mijn lesje weer geleerd: verwacht niet teveel van vrouwen die aan de kassa om je telefoonnummer vragen omdat je zo'n vriendelijke man zou zijn.
3.11.2024
2041
Nee mevrouw, wij zijn geen consumenten. Wij zijn 'tot consument gemaakten'.
Mijn baan omvat maar vierentwintig uur (verdeeld over vijf dagen) en is een kwartiertje lopen van mijn appartement. Je zou dus kunnen veronderstellen dat ik vrije tijd genoeg heb om te lezen en te schrijven. In theorie is dat zo, maar de praktijk valt tegen. Er zullen weinig banen zijn waarbij zoveel mensen voorbij komen, zoveel verschillende mensen ook. Een parade van personages, noem ik dat wel eens. Het meeste contact verloopt zeer basaal, een groet, het beantwoorden van een vraag (dit was toch in de bonus?), het afrekenen en tot slot weer een groet en de volgende klant dient zich alweer aan. Bij een kleine groep mensen gaat het gesprek wat verder, we herkennen elkaar, we hebben al eens eerder gesproken in een tijd dat er geen rij voor de kassa stond en er dus ruimte was voor een gesprekje. Sommige klanten beginnen mij te kennen als iemand die zo'n gesprekje niet ontloopt. Vaak ben ik degene die nog even informeert (hoe gaat het ondertussen met uw vrouw?). Het is inschatten bij wie je het wel en niet kunt doen, maar humor is een deel van mijn benadering en soms pakt dat wonderwel goed uit (zoals de mevrouw in de scootmobiel die de slappe lach kreeg nadat ik haar het bonnetje had gegeven met de opmerking dat deze niet voor te hard rijden was). Eenvoudig vriendelijk zijn, dat is de kern. Maar als mijn werktijd erop zit en ik het elastiekje van concentratie kan loslaten, merk ik pas hoe vermoeiend al dit sociale contact kan zijn. Eenmaal thuis val ik dan in slaap boven mijn lectuur en dat vind ik uitermate frustrerend. Kan ik gaan doen waar ik voldoening uit put, ben ik te moe, moet de batterij opgeladen worden. Ik heb geen moeite met sociaal contact, maar het kost me helaas zoveel energie, waardoor, zo merk ik, ik buiten mijn werk het sociale contact neig te ontlopen. Thuis is dan wat John Koethe zo mooi omschrijft als this space where I can / Linger with the silence curling all around me.
18.9.2024
2037
maakte het dan uit hoeveel sigaretten hij rookte
maakte het dan uit hoeveel boeken hij las
zij zal daar zijn
waar vallend water
de stilte in zijn woorden merkt
16.9.2024
2036 in den beginne was het woord (8)
democide
Ze herinneren ons aan de grote kwetsbaarheid van de democratie: terwijl het opbouwen van een democratie een zware taak is die minstens een mensenleven in beslag kan nemen, is de vernietiging ervan, of 'democide', makkelijk en kan zich snel voltrekken. John Keane 'Democide is zo gepleegd' in: De Groene Amsterdammer 2024/37, 42
16.9.2024
2035 marginalia (12)
Val jij op vrouwen of mannen? Ik val op boekwinkels. Haha, nou, die zeuren tenminste niet. Dan ben jij nog nooit in boekwinkel geweest, sommige boeken zeuren de hele tijd 'koop mij, koop mij, koop mij' en 'hé schatje, loop jij zomaar de winkel uit zonder één van ons?'.
* * *
Dus, jij hebt niet rechts gestemd? Nee natuurlijk niet, sommige rechtse politici staan voor alles waar ik een intense hekel aan heb. Ben jij dan tegen de boeren? Alleen tegen boeren die rechts stemmen.
Wat is dat toch met die monotheïstische godsdiensten jodendom, christendom en islam, met die onderlinge animositeit, terwijl ze toch alle drie streven naar vrede?
* * *
Dat juist witte Amerikanen het woord omvolking gebruiken, wat zouden Indianen daarvan vinden?
* * *
Iemand die vraagt om je geduld zal je dus laten wachten.
12.9.2024
2034 opsafaries (6)
ziet hoe in het oneindige rimpelende
rafelende niets de ochtend ontwaakt
in de ogen van een demon
afgevinkt op de zevende dag zag zij
dat de vrucht van goed en kwaad
scheep was gegaan met een oude man
naar daar waar water schaterend
de middagzon het schone goede ware
laat ondergaan in de vallende
nacht van de herinnering aan
hoor hoe in het oneindige rimpelende
rafelende niets de ochtend ontwaakt
zondag, 1 september 2024. – Gelukkig, de maand augustus is voorbij. Ik weet niet wanneer het begonnen is, het moet ergens in mijn studententijd geweest zijn, maar de maand augustus ervaar ik als de meest deprimerende maand van het jaar. In augustus is iedereen altijd maar weg, op vakantie en al zou ik de mensen wellicht ook niet gezien hebben als ze niet op vakantie waren, het idee dat de mogelijkheid er niet is maakt me schijnbaar neerslachtig. Ik denk dat veel met H. te maken heeft, dat augustus de maand was waarin ik haar het meeste miste en dat dat gevoel zich heeft vastgehaakt in mijn hoofd. Om aan dat gevoel te ontsnappen ging ik er in de maand augustus relatief vaak op uit. Naar musea, naar de bioscoop. Later, toen ik trouwde, vader werd, ging het gevoel ondergronds, maar veel dat ondergronds ging, kwam na de echtscheiding weer boven water. Ik heb me er sowieso over verbaasd hoeveel gewoonten uit mijn studententijd tevoorschijn kwamen toen ik weer alleen ging wonen. Natuurlijk, er zijn grote verschillen, maar er is ergens achter het oppervlakkige leven een basisgevoel dat me nooit verlaten heeft. Het is het gevoel er niet te horen zijn, misplaatst te zijn, ik was niet de bedoeling en een voortdurende verbazing over waarin ik terecht gekomen ben, in deze uitermate vreemde wereld die zo mooi en waarachtig zou kunnen zijn (en het soms, een moment lang ook is), maar door de zelfdestructie van het dier mens zo leugenachtig en buitengewoon lelijk geworden is. De gedachte dat er schoonheid in lelijkheid schuilt is een uitvlucht, een sympathieke uitvlucht, een uitvlucht waarvan ik me ook bedien, maar toch, een uitvlucht. Deze gevoelens zijn het sterkste in augustus, vooral wanneer de zon alles overmatig belicht, wanneer op de warmte niet meer te kleden valt, wanneer mensen massaal naar het strand, meertjes enz. gaan om af te koelen en ik de gordijnen sluit om het licht buiten te laten, rustgevende muziek opzet, de laptop open en deze woorden schrijf. De angst dat augustus zich voortzet in september, dat augustus op een dag nooit meer voorbij gaat. Pas wanneer de bladeren verkleuren, de paddenstoelen verschijnen en de avonden zich vroeger aandienen, pas dan zal ik wellicht weer wat vertrouwen voelen dat het allemaal goed komt. Dan is er weer schoonheid dat troost biedt.
Iets van die schoonheid en troost vond ik onlangs in een lang gedicht van John Koethe. Ik maakte de eerste keer kennis met zijn poëzie in een artikel van Tom Van de Voorde in DW B, maart 2022. Naar aanleiding daarvan kocht ik Walking Backwards. Poems 1966-2016, een verzamelbundel. Het is niet een boek dat ik van a tot z lees, maar dat ik zo nu en dan uit de kast pak. Aangenaam was dan ook de verrassing dat er in het prachtige en onvolprezen tijdschrift Terras 25 opnieuw aandacht was voor John Koethe en wel in de vorm van een inleiding van Tom Naaijkens en een vertaling van het gedicht Falling Water door Tom Van de Voorde. (Waarmee en passant voor mij de waarde van het lezen van (literaire) tijdschriften aangetoond is.) Natuurlijk zocht ik het origineel erbij (ook hier te lezen). Fragmenten in het lange gedicht die me troffen:
(…)
I wish I knew a way of looking at the world
That didn't find it wanting, or of looking at my
Life that didn't always see a half-completed
Structure made of years and filled with images
And gestures emblematic of the past, like Gatsby's
Light, or Proust's imbalance on the stones.
I wish there were a place where I could stay
And leave the world alone — an enormous stadium
Where I could wander back and forth across a field
Replete with all the incidents and small details
That gave the days their textures, that bound the
Minutes into something solid, and that linked them
All together in a way that used to seem eternal.
(…)
It brings them back to me. I have the inwardness
I think I must have wanted, and the quietude,
The solitary temper, and this space where I can
Linger with the silence curling all around me
Like the sound of pure passage, waiting here
Surrounded by the furniture, the books and lists
And all these other emblems of the floating world,
The prints of raindrops that begin as mist, that fall
Discreetly through the atmosphere, and disappear.
(…)
Somewhere in Remembrance of Things Past, Marcel,
Reflecting on his years with Albertine — with X —
Suggests that love is just a consciousness of distance,
Of the separation of two lives in time and space,
I think the same estrangement's mirrored in each life,
In how it seems both adequate and incomplete — part
Day to day existence, part imaginary construct
Beckoning at night, and sighing through my dreams
Like some disconsolate chimera, or the subject
Of a lonely, terrifying sadness; or the isolation
Of a quiet winter evening, when the house feels empty,
And silence intervenes.
(…)
It's not as though the past had never happened:
All those years were real, and their loss was real,
And it is sad — I don't know what else to call it.
I'm glad that both of us seem happy. Yet what
Troubles me is just the way what used to be a world
Turned out, in retrospect, to be a state of mind,
And no more tangible than that. And now it's gone,
And in its place I find the image of a process
Of inexorable decay, or of some great unraveling
That drags the houses forward into emptiness
And backwards into pictures of the intervening days
Love pierced together out of nothing.
Fallingwater, zo wordt een huis genoemd dat de architect Frank Lloyd Wright ooit ontwierp, maar daar gaat het gedicht van Koethe vooral niet expliciet over. En zoals dat gaat, ik was zelf met een tekst bezig over het bezoek van de pianostemmer en die tekst verbond zich (zeer impliciet) met het gedicht van Koethe, waarbij ik met genoegen nu het vallend / water langs de muur in Opsafaries (5) zie terugkomen, niet denkend aan het gebouw, maar aan de film De Spiegel van Andrej Tarkovski. Zo verbinden de rafelige draadjes zich schijnbaar in mijn gedachten: de pianostemmer, de Nocturnes van Frédéric Chopin, John Koethe, Andrej Tarkovski, Fallingwater, augustus, W. en H. Zo werkt schrijven bij mij, als een wandeling in een bos, waarbij ik dan weer geraakt wordt door die ene tak, struikel over een boomwortel, de wind hoor ruisen in het loof of licht zie vallen op een open plek.
Op de vraag naar het verschil antwoordde hij dat proza zin heeft en poëzie onzin en dat onzin soms meer zin heeft en zin meer onzin. Dat was niet het juiste antwoord. Dus vertelde hij dat proza poëtisch en poëzie prozaïsch kan zijn. Dat was ook niet de oplossing, vond zij. Kijk dan, zei hij, het is een kwestie van vorm, proza staat dicht, poëzie is luchtig, vorm gaat over ruimte. Niet alleen op papier, maar ook in figuurlijke zin, probeerde hij nog. Hij begreep er niets van, lachte ze. Poëzie en proza, het komt uiteindelijk allemaal op hetzelfde neer.
26.8.2024
2029 opsafaries (4)
gelukkig kan water koken anders
fluit de fluit voor niets
aan de ketel
gelukkig kan wind waaien anders
bewegen bomen voor niets
als een dans
in een vacuüm waar toch iets
uit niets ontstaat
gelukkig kan hij liefhebben anders
pompt zijn hart voor niets
in koelen bloede
Omdag veel mensen het begrip erfgoed en het gegeven dat de betekenis niet vaststaat ingewikkeld vinden, is de emotienetwerkmethode zo eenvoudig mogelijk gemaakt. Daarnaast is een veilige sfeer belangrijk. Het gaat immers over beladen onderwerpen. Een sessie doet eigenlijk het meeste denken aan het kringgesprek van de basisschool, legt Hester Dibbits uit. Eva Vriend 'Raaigras is mooi' in: De Groene Amsterdammer 2024/33, 28
22.8.2024
2025 opsafaries (3)
wanneer het dode tij voorbij is danst zij de flikflak terwijl
een zangeres haar handen heft en de vleugel zwijgt
krijst de paradijsvogel een lied in de nacht
voor de dove Beethoven tot leven want
de muze is niet gevonden na het da capo
en de tijd stilt niet na het al fine
zodat het water weer in de kraan stijgt
wanneer de zee geen golven meer heeft
dan zal de wereld weten dat de klok smelt
zodra een danseres in een schelp
de zon hoort ondergaan
21.8.2024
2024 opsafaries (2)
de verroeste emmer raakt vervuld van leegte en
de putdeksel opent om de stormende thee
naar de mond te praten maar
verlichting maakt het duister zichtbaar
een wieldop sprint een atleet voorbij
de maan een kaas met gaten waar
Satori in de afgrond loopt en de bode vraagt om
een kaakje gedoopt in de naam van de moeder
en de vader spaken rond het gat centreert
daar zijn yin en yang nabij
en verwart de panda zijn neus in andermans
14.8.2024
2023 opsafaries (1)
Het transcendentale bijzettafeltje helt vervaarlijk.
De bus vervoert dansende orang-oetans.
Maar de stuurman lacht ein Volk, ein Reich, ein Nebelscheinwerfer om.
Deze langspeel gaat over onder zijn matras.
Waar padden hophoppen op een rode oto en
bedorven trostomaatjes zwemmen naar de overkant.
Dit sonnet wil maar niet klaar komen.
Toch boert de boer zijn hooivork uit.
En wentelend rent een hond de broeikas in.
Zeven zonnebloempitten zweven naar de hemel, jawel!
Pardoes zeilt de boot de oppervlakte onder.
6.8.2024
2022 in den beginne was het woord (4)
expressiebehoefte
Opmerkelijk is ook dat Rodenbach in zijn expressiebehoefte de metaforiek van de Germaanse mythologie en de denkwereld van Wagner integreerde om fantasiebeelden op te roepen van liefde, seksualiteit, heroïek, noodlot en ondergang. Willem van de Berg & Piet Couttenier Alles is taal geworden, 658
6.8.2024
2021 dagboek van een lezer (38)
week 31
maandag, 29 juli 2024. – Ondertussen heb ik het zevende deel uit de reeks Verzamelde romans van Vestdijk uitgelezen. Eerder schreef ik al over de moeite die ik had om geboeid te raken, omdat er vaak sprake was van een déjà lu met Kind tussen vier vrouwen. Toch boeide me uiteindelijk het derde deel van Sint Sebastiaan me, wellicht omdat het thematisch een eenheid vormt. Het speelt in Amsterdam waar de jonge Anton Wachter zijn tekentalent probeert te ontwikkelen en de strijd met de volwassenen om 'naakte poppen' te mogen tekenen. Anton mag het Rijksmuseum niet bezoeken vanwege zijn leeftijd (schijnbaar moest men in die tijd twaalf jaar zijn), maar een goedwillende tante neemt hem toch mee en doet net alsof Anton oud genoeg is. In het museum ziet Anton een schilderij dat hem fascineert.
Dit was, inderdaad, prachtig. Dit overtrof alles wat hij van zijn leven had gezien! De naakte romp met drie pijlen en de vier of vijf bloedstraaltjes, die in een langwerpig kolfje tot rust klonterden, betoverde hem al evenzeer als het gezicht, dat op de linkerschouder afhing, die opgezwollen, als ontwricht getekende schouder, waarin een pijl stak, zo netjes steil en in de goede richting scheef, alsof ermee geschreven werd. Omhooggesjord en stevig aan een boom gebonden was de rechterarm, die de tweede pijl bevatte; de derde zat even onder de ribben, eveneens rechts. Het gezicht was omgevormd, bijna zonder kin, met dikke lippen, lange wimpers, terwijl twee brede, wazige voren, onnatuurlijk ver over het voorhoofd heengetrokken tot onder het warrige meisjeshaar, de uitdrukking van smart voor hun rekening namen. Had men zijn hand op dat voorhoofd gehouden, of twee vingers slechts, want het was zeer laag, dan had men een week, sluimerend Italiaans jongensgezicht voor zich gezien, een weinig emotionerend en zeker niet verheven schouwspel. Stellig was het geen meesterwerk, deze Sint Sebastiaan van A. Cano, en zelfs de ongeoefende Anton meende slordigheden en benaderende vegen te ontdekken, die overigens niet de minste afbreuk deden aan zijn enthousiasme. Het ging immers niet om de kunstmiddelen, het ging om de werkelijkheid die hier was afgebeeld: om dat touw met zijn ongelooflijk ingewikkelde zeemansknopen, om die pijlen, die er zo glad en tevreden uitzagen, – als voorwerpen op de enige plaats waar ze thuishoorden, – om die pijlen in dat vlees, en dat bloed úit dat vlees, om die houding, die aan slapen deed denken, aan zweven, en ook aan dansen, omdat de rechterarm zo sierlijk gekromd was. Dit schilderij deed pijn, en tegelijkertijd fascineerde het hem, en dat waarlijk niet door de kosteloze weelde van medelijdende gevoelens voor een gefolterde heilige.
Het boek heeft als ondertitel De geschiedenis van een talent, maar ik vermoed dat het de bedoeling is dat vooral ironisch op te vatten. Anton heeft uiteindelijk helemaal geen talent, althans, niet voor tekenen. Ironisch lijkt me dan ook om Anton te vergelijken met deze Sint Sebastiaan, in de zin, dat het niet om letterlijke pijlen gaat, maar om pyschologische pijlen die de jonge Anton Wachter moet incasseren. Wel vroeg ik me af of de passage Het ging immers niet om de kunstmiddelen, het ging om de werkelijkheid die hier was afgebeeld iets zegt over de poëtica van Vestdijk.
Wat ik zo heerlijk vind aan dit boek dat nog voor de Tweede Wereldoorlog geschreven is, dat de vele gedragingen en emoties van Anton Wachter en zijn vrienden nog steeds herkenbaar zijn voor mij. Weliswaar zijn de decors van het jongensleven verandert, toch zijn de observaties herkenbaar en ik denk dat dat niet komt, omdat ik evenals Anton Wachter opgegroeid ben in Friesland. Ook de fascinatie voor het schilderij herken ik, al was het in mijn geval niet een schilderij en was ik al wat ouder, maar het is vergelijkbaar met mijn fascinatie voor de opera Der fliegende Holländer van Richard Wagner toen ik dat voor het eerst beluisterde. Vermoedelijk was ik toen al twaalf.
* * *
dinsdag, 30 juli 2024. –
En ik zag en hoorde één engel, die hoog aan de hemel vloog en met een luide stem riep: Wee, wee, wee hun die op de aarde wonen, vanwege de overige bazuinstoten van de drie engelen die nog op de bazuin zullen blazen. Openbaring 8:13
Tja, wat kan ik anders doen? Onlangs was er weer een nieuw record en niet een record op de Olympische Spelen. Was de klimaatverandering een olympische sport, dan kun je melden dat het ene record na het andere verbeterd wordt. Ecosystemen staan op instorten en de mensheid gaat verder alsof er niets aan de hand is. Gewoon met het vliegtuig op vakantie naar een ver vreemd land om daar aan de kust in het zand te gaan liggen om bruin te worden. Dat er wereldwijd meer mensen overlijden tengevolge van de klimaatverandering dan in de oorlogen in Gaza en Oekraïne lijkt ons te ontgaan. Er sterven al meer mensen aan de gevolgen van de klimaatverandering dan aan de gevolgen van oorlog en geweld. Wel goed voor het milieu, dat wel.
Dus sluit ik de gordijnen voor het felle licht van de zon en plan het bezoek op mijn vrije dagen aan de winkel op nog koele momenten van de dag. Verder probeer ik te lezen en te schrijven. De apocalyps vindt plaats in een tergend slow motion en niemand lijkt de bazuinen van de wetenschap te willen horen. Maar ik wil die boeken in mijn kast nog lezen. Papa, wat heb jij gedaan om de klimaatverandering af te remmen? Ik heb gelezen en geschreven, mijn kind, en lippendienst bewezen aan wie het maar horen wilde. Er komt een dag dat het Grote Besef door gaat dringen, ik hoop dat het dan al niet te laat is, maar ik vrees van wel. Wanneer jullie mijn leeftijd hebben bereikt zal de wereld er verontrustend anders uitzien. Misschien al eerder. Lang heb ik gedacht dat ik het zal ontlopen in mijn leven, maar ik begin te begrijpen dat dat een illusie zal blijken te zijn.
Grote woorden schrijf je met een hoofdletter. Woorden die niet over onze werkelijkheid gaan, maar over een geïdealiseerde, platoonse werkelijkheid. We hebben het dan niet over de liefde, maar over De Liefde, we hebben het niet over waarheid, maar over De Waarheid. We hebben het niet over de mens, maar over God, Jezus en de Heilige Geest. Zodra je woorden met een hoofdletter schrijft, suggereert dat een perfecte werkelijkheid die niet onze imperfecte werkelijkheid is. Onze intuïtie zou contact kunnen maken met die andere Werkelijkheid, een vermogen dat vooral wordt toegedicht aan Kunstenaars, Grote Denkers en Paranormale Kwakzalvers. Idealisten denken dat we onze wereld dichter bij die andere, ideale werkelijkheid kunnen brengen. Idealisten denken dat we de wereld kunnen verbeteren. Daartoe moeten we het imperfecte bestrijden om tot perfectie te komen. Een verlangen naar zuiverheid ontstaat en al het onzuivere moet verdwijnen, al of niet met geweld. Hoeveel wereldverbeteraars heeft de geschiedenis niet gekend? Hoeveel religies, filosofieën, ideologieën heeft de mens daartoe opgetuigd? En is de wereld er in de kern beter van geworden, zijn we ooit die Ideale Werkelijkheid ook maar een millimeter genaderd? Ergo, zou al dat goedbedoelend idealisme de bron kunnen zijn van alleen maar nog meer ellende? Zou in het streven naar perfectie en zuiverheid juist niet imperfectie en onzuiverheid als resultaat ingebakken zitten?
Misschien is waarheid wel imperfect. Soms denk ik dat dat wat waar is paradoxaal is. Dat perfectie in imperfectie schuilt. We hebben geen andere Werkelijkheid nodig, die is er al, voor onze neus, zonder hoofdletter: de werkelijkheid zoals we die elk moment ervaren.
Wie naar natuurfilms kijkt kan zich verwonderen over hoe al die dieren leven. Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, het is altijd al zo gegaan. Mooi en wreed. Prachtig die leeuwin, maar afschuwelijk als ze een prooi vangt. Toch kunen we geen natuurfilm meer bekijken zonder de mededeling (eloquent uitgesproken door David Frederick Attenborough) dat het allemaal langzaam maar zeker aan het verdwijnen is, door het gedrag van dat andere dier, de mens. We vinden dat treurig, die prachtige dieren, die prachtige natuur, dat dat allemaal ten onder dreigt te gaan. We moeten iets doen, maar we gaan over tot de orde van de dag. Goed dat we iets doen aan het uitsterven van diersoorten, zolang het maar niet ten koste gaat van onze welvaart. Zolang we maar het vliegtuig kunnen nemen naar een strand in een ver land om bruin te worden en 's avonds dronken worden met vrienden. Of dichter bij huis: dat we 's avonds kadavers kunnen roosteren om op te eten, terwijl we weten dat de vleesindustrie één van de grootste vervuilers ter wereld is. We spoelen het weg met alcohol. Proost!
En wat heb ik gedaan om het tij te keren? Niets. Het tij valt niet te keren, het keert wanneer de tijd daar rijp voor is, wanneer zon en maan op de juiste plek staan. Ooit. Daar kan geen mens verandering in brengen. Of wel?
Ik ben een idealist en mijn idealisme bestaat er uit geen idealist meer te zijn. Dat zal de wereld leren.
Dit alles omdat ik de volgende alinea las.
Over die 'Natuur' en 'natuur' heeft Multatuli het nodige gezegd in een ander moeilijk toegankelijk boek, zijn Millioenen-studiën (1872-1873), waarin hij, goklastig als hij was, probeerde het volmaakte systeem te vinden om de bank te laten springen. Daar wordt 'natuur' ongeveer gelijkgesteld aan de werkelijkheid, zoals die door de mens wordt waargenomen, de ervaringswereld. Daarentegen is 'Natuur' de wezenlijke wereld, de werkelijkheid, zoals die is buiten de menselijke waarneming om. In zekere zin is die Natuur een on-menselijke werkelijkheid, die onverbiddelijk logisch van aard is en geen rekening houdt met menselijke belangen. In de 'Natuur' heerst de Logos, maar dat logische karakter van de werkelijkheid is voor de mens slechts te doorgronden met behulp van zijn intuïtie. Hij kan in 'poëzie' beelden scheppen die deze logische, op een onmenselijke wijze redelijke, Natuur representeren. Dat is de hoogste taak van de kunstenaar, maar 'kennen' is niet mogelijk, slechts intuïtief 'weten', dat 'alles is in alles'. Hoezeer de ervaringswereld ook wordt gekenmerkt door innerlijke contradicties die het verstand niet kan oplossen, het is de dichter die door Multatuli in staat wordt geacht samenhang in het tegenstrijdige te scheppen door evenals de 'Natuur' te rangschikken en te ordenen.
Ik ben al jaren bezig met het lezen van de nieuwe reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Ondertussen heb ik de Tachtigers achter de rug en ben ik aanbeland bij Guido Gezelle. Vaak heb ik bij het lezen van de reeks gedacht, dat het toch jammer is, dat veel niet op papier voorhanden is. Goed, er is meer voorhanden dan je zou denken, de goede zoeker kan veel vinden, vooral tweedehands. Maar ik hoef niet alles te bezitten, het zou toch een bijzonder gegeven zijn als het ergens wel allemaal bereikbaar is. Zoals we voor de Nederlandse schilderkunst musea uit de grond gestampt hebben, zo mis ik een plek waar alles uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis zomaar uit de kast te pakken is. Weliswaar is veel te vinden in de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, maar ik wil papier met een band eromheen, ik lees niet gemakkelijk op een beeldscherm. Maar ik bedacht me dat ik band Guido Gezelle in de kast heb staan en ik zocht de besproken Driemaal XXXIII Kleengedichtjes op.
Weet gij waar de wind geboren,
waar de dauw geboren is?
Weet gij kunstig op te sporen
wat hierbij, hierboven is?
Weet gij wat de sterren zijn, en
wat de zon, de mane? Wat
in de bergen, in de mijnen
ligt, en in de zee bevat?
Weet gij iets klaar uit te leggen
van al 't geen me u vragen kan?
Antwoordt dan en wilt mij zeggen:
Dichten … wat is dichten dan?
In dit negeren overtrof zijn grootmoeder hem nog, die nu eenmaal in een tijd geboren was waarin meisjes nog niet zo goed wisten, dat de mens naakt werd als je hem uitkleedde. S. Vestdijk Sint Sebastiaan, 155
Instinctief onderscheidde hij zo twee categorieën volwassenen: die op voet van gelijkheid, scherper en levendiger lieden doorgaans, die konden afdalen en weer opstijgen, en die hem aankeken en zagen, als ze beneden vertoefden, en de overigen, die hun bolle, nietszeggende ogen bleven behóuden onder het uitspreken van de formule dat hij zo groot geworden was, net als de vissen, die zich óok niets meer van de jongere generatie aantrekken, wanneer ze eenmaal kuit hebben geschoten… S. Vestdijk Sint Sebastiaan, 172
dinsdag, 23 juli 2024. – Wanneer ik naar de bovenstaande links kijk, doet het mij herinneren aan de wijze waarop het fenomeen bloggen is begonnen. Er waren mensen die een online dagboek gingen bijhouden, maar er waren ook internetters die online vastlegden (loggen) wat ze zoals op het internet tegenkwamen. Eind jaren '90 kwam hiervoor het woord bloggen in zwang, afgeleid van webloggen. Ik heb altijd een hekel gehad aan het woord omdat ik het esthetisch zo'n lelijk woord vind. Het klinkt zo, tja, log. Dus heb ik het altijd maar eenvoudigweg over mijn website.
Vorige week was ik een week vrij en natuurlijk had ik plannen om veel te lezen en te schrijven. Er kwam niets van. Het was weer tijd voor nieuwe boekenkasten en die moesten in elkaar gezet worden (Ikea). Dat in elkaar zetten was het probleem niet, maar wel het opnieuw ordenen van de boeken, ik ben daar tamelijk precies in. Toen was er een dag dat ik met mijn neef een lange wandeling ging maken. Gelukkig kon ik de dag daarna rustig aan doen, al lagen er nog heel veel uitgestelde huishoudelijke klussen. Toen was het alweer vrijdag, de dag dat ik met mijn dochter twee films ging bekijken. Despicable me 4 was aardig, maar wat ons betreft was het concept met Gru en de Minions nu wel voldoende uitgemolken. Wanneer er een vijfde deel komt, laat ik die aan mij voorbij gaan. Daarentegen was Inside Out 2 verfrissend goed, ik heb er veel van geleerd!
Ergens in de loop van de week moet ik Sontag, de biografie van Susan Sontag, van Benjamin Moser gepakt hebben. Waarom weet ik niet, misschien was het tijd, maar ik begon erin te lezen en ik wist dat het boek op de stapel onderweg terecht zou komen. Altijd heb ik afstand gehouden van de schrijfster Susan Sontag, al kan ik niet goed uitleggen waarom. Die vrouw met die blonde lok had iets charismatisch en ik ben altijd op mijn hoede voor charismatische mensen. Tegelijkertijd is zij een zeer intelligente lezer met uitgesproken opvattingen over van alles en nog wat. Ik bekeek tussendoor de documentaire Regarding Susan Sontag (zie boven) hetgeen mijn belangstelling voedde en ik voorlopig nog wel met deze bijzondere schrijfster bezig zal blijven.
Wie Kind tussen vier vrouwen van Simon Vestdijk heeft gelezen weet dat dit boek aan de basis stond van de Anton Wachter romans. Nu had ik Terug tot Ina Damman al gelezen en dat verhaal staat ook al uitgebreid in Kind tussen vier vrouwen, dus sloeg ik dit boek over in mijn project om elk kwartaal een boek van Simon Vestdijk te lezen. Maar Sint Sebastiaan is ook een Anton Wachter roman en veel daarin is eveneens een déjà lu en ik merk dat ik daardoor minder geboeid ben, hoe goed het boek ook mag zijn. Gelukkig is het geen dik boek.
* * *
woensdag, 24 juli 2024. – De meeste mensen begrijpen dat wanneer een architect een groot gebouw ontwerpt, dat de architect ervoor moet zorgen dat het niet instort, dat het voldoet aan allerlei eisen gesteld door de opdrachtgever, dat er bijvoorbeeld een ingang is, ramen met uitzicht en wellicht ook zo iets banaals als een toilet. Wie een symfonie schrijft als de Negende Symfonie van Gustav Mahler moet zijn als een architect, hij moet zorgen dat het muzikale gebouw niet instort, het vereist een zeer heldere geest om zoiets te kunnen componeren. Niets romantiek, niets lijdende kunstenaar die huilend over zijn muziekpapier zwarte bolletjes tekent in zijn vakantiehuisje in Toblach in Zuid-Tirol. Nee, hier is een vakman bezig die een grootse vorm ontwikkeld en zich wellicht al verheugde op de repetities met een orkest. Mahler was dirigent en zal ongetwijfeld al tijdens het componeren van het stuk nagedacht hebben hoe de lijnen en harmonieën tot hun recht zullen komen bij een uitvoering van de partituur. Ergo, het zou mij niet verbazen dat zijn vaardigheden als dirigent hem geholpen hebben het bouwwerk, dat deze Negende Symfonie is, een goede fundering en stevige muren te geven. Ik stel me er overigen een gebouw in Jugendstil bij voor. Dat komt ongetwijfeld door al die muzikale lijnen die de symfonie rijk is, gracieuse, bewogen lijnen die emoties uitdrukken. Het gaat wellicht wat ver, maar om één of andere reden komt bij mij de typering erotische lijnen boven, zoals de Jugendsilt op z'n minst de suggestie van erotiek heeft, denkend aan de vele vrouwengezichten en -gestalten die in deze stijlvorm voorkomen. Al die muzikale motieven die de symfonie rijk is die me doen denken aan de gestileerde bloemen (rozen, lelies enz.) en vogels (pauwen, zwanen) in de beeldende kunst uit die tijd. Maar ook de vele kleuren uit die tijd in de glas-in-lood ramen (en zelfs in lampenkappen).
In mijn tienerjaren had ik daar nog geen idee van, ik was eenvoudigweg dol op deze muziek en in het bijzonder het vierde deel van deze symfonie. Bij Mahler kon ik wanneer ik in het duister luisterde verhalen verzinnen bij zijn muziek. Bij het vierde deel zag ik beelden van de slagvelden in de Eerste Wereldoorlog, wellicht had ik daar eens foto's van gezien. Eén van mijn favoriete fragmenten in het deel is een moment wanneer de violen zacht een hoge noot spelen en in de ruimte eronder ineens een contrafagot tevoorschijn komt waarbij ik de associatie had met de eerste regels uit het gedicht Strange Meeting van Wilfred Owen: It seemed that out of the battle I escaped / Down some profound dull tunnel, long since scooped. Sommige regels uit het gedicht kende ik lange tijd uit mijn hoofd (al leerde ik dit gedicht kennen door een ander muziekstuk, namelijk het War Requiem van Benjamin Britten):
I am the enemy you killed, my friend.
I knew you in this dark; for so you frowned
Yesterday through me as you jabbed and killed.
I parried; but my hands were loath and cold.
Let us sleep now …
I am the enemy you killed, my friend is misschien wel de mooiste dichtregel die ik ken en is op een of andere manier altijd verbonden gebleven met dat vierde deel uit de Negende Symfonie van Mahler. Maar Mahler heeft geen weet gehad van de Eerste Wereldoorlog, hij overleed in 1911 en heeft de première van zijn Negende Symfonie in 1912 dus niet kunnen bijwonen. Toen hij de symfonie schreef was zijn gezondheid al slecht, maar het gaat mij te ver om deze symfonie als zwanenzang te bestempelen (uiteindelijk was hij nog begonnen aan een tiende symfonie die onvoltooid is gebleven). Ook het diepzinnige geneuzel over Mahlers preoccupatie met de dood gaat mij te ver. Er zijn zelfs mensen die elke symfonie van Mahler zien als een Freudiaans ziektebeeld (Mahler heeft Freud ooit geconsulteerd). Of al die vermeende diepzinnigheid hout snijdt weet ik niet, maar het voegt voor mij niets toe aan de bewondering voor de compositie van deze Negende Symfonie. Eerder hoor ik de spanningen en nervositeit van de tijdgeest erin, maar of Mahler dat bedoeld heeft of bewust gedaan heeft, ik twijfel.
Lang heb ik niet meer deze muziek geluisterd. In mijn jonge jaren heb ik de lp's met het Concergebouworkest onder leiding van Bernard Haitink grijs gedraaid. Toch is er schijnbaar enige verzadiging opgetreden. Totdat ik een enthousiaste bespreking las van Joost Galesloot in het NRC over een uitvoering van het Mahler Academy Orchestra onder leiding van Philipp von Steinaecker. Ik zocht het op op Spotify. Het was alsof ik het stuk weer voor het eerst hoorde! Ik was de muziek niet vergeten, maar het klonk ineens zo anders, zo veel details die ik vroeger nooit hoorde. Zo'n andere opbouw ook, geweldig! (Eén klein detail waar ik me over verwonderde. Ergens in het vierde deel hoor ik de bekkens ineens alsof ze niet in het orkest waren, maar vlak naast me in de stoel in de zaal, heel vreemd.) Ik hou hier van, uitvoeringen van klassieke stukken die zo anders zijn, dat ik het gevoel krijg ze weer voor de eerste keer te horen. Dat is natuurlijk niet zo, maar terwijl ik kan anticiperen op wat er komt (en dat komt ook), blijkt het zo anders gespeeld te zijn dan mijn muzikaal geheugen heeft opgeslagen, dat het weer als nieuw klinkt. Luister en huiver!
In deze inleiding ben ik niet voor een zekere beredeneerde uitvoerigheid teruggedeinsd, omdat het mij erom te doen was het grondkarakter van Mahler's negende symfonie in een wellicht wat doctrinair overdreven vorm veilig te stellen voor bedenkingen, die deze muziek onvermijdelijk moeten treffen, zolang men er een al te menselijke, al te 'aardse' aangelegenheid in blijft zien. Natuurlijk is dit geen 'onmenselijke' muziek, in welke betekenis dan ook; maar zij is menselijk enkel en alleen op voorwaarde, dat de luisterende mens zich tracht in te leven in de bestaansvorm van het enige Wezen, dat door zijn almacht, volmaaktheid en totaliteit het recht heeft iets mede te delen over zijn eigen, menselijk onvoorstelbare vernietiging. Voor degene die in de negende symfonie dood en lijden, droefenis en opstandigheid, wanhoop en berusting vermoedt van een bepaald menselijk individu, of van 'de' mens, is er altijd nog veel te 'genieten', maar de goedbedoelde pogingen tot vereenzelviging met de drager van zoveel ellende, die dan wel eens Mahler zelf zou kunnen zijn, Mahler met zijn hartkwaal en andere notoire gebreken, moeten noodzakelijkerwijs door een terugslag worden gevolgd, zodat de hoorder zich gaat afvragen waar al die smart eigenlijk voor nodig is, vermits hijzelf, toch óók een mens, betrekkelijk veilig in een concertzaal zit te luisteren of op een podium zit te spelen. Men beticht Mahler dan licht van overdrijving, men is geneigd de muziek larmoyant te vinden, te depressief, dan weer bij momenten al te scherp satirisch (ik zwijg nog over de krasse misvatting van de symfonie als verklanking van 'een uit de uiterste onverschilligheid ten opzichte van het menselijk leven gebroen cynisme', waarbij, behalve een aanzienlijk aantal partituurbladzijden, over het hoofd is gezien, dat cynisme nog nooit uit uiterste onverschilligheid 'geboren' is); er worden dan meningen in omloop gebracht als het gevleugelde woord 'klaagmuur', waarmee deze compositie tot nader order zou kunnen worden afgedaan.
Wanneer iemand aan het begin van een interview zegt dat hij liever naar een concert van André Hazes gaat dan naar de Matthäus-Passion ('dat moet je mij niet aandoen'), dan ben je mij al kwijt. Dan geloof ik de rest van de avond de opgeplakte glimlach niet meer, een glimlach die in de loop van Zomergasten steeds kitscheriger werd, een pose. Zou een politicus als Eric van der Burg nog weten wat het verschil is tussen zijn media-zelf en de zelf die hij ongetwijfeld is als er geen camera's draaien? Peter van Ingen (het was even schrikken hoeveel ouder die man ineens was) kon met gemak gaten schieten in het verhaal van Van der Burg, de enige die dat niet leek te zien was Van der Burg zelf. Hij bleef maar de goedbedoelende VVD'er uithangen die maar bleef vertrouwen op de liberale waarden die in de negentiende eeuw zo vooruitstrevend waren, maar nu in de eenentwintigste eeuw niet meer terug te vinden zijn bij een partij als de VVD. Desondanks denkt hij nog iets te kunnen betekenen in een partij die hem toch wel vreemd zou moeten zijn geworden. Maar alles draait om emotie bij Van der Burg en je krijgt toch stellig de indruk dat dat hem in de weg zit. Hij wil het opnemen voor de mensen zonder stem, voor de mensen die buiten de boot dreigen te vallen (maar je mag het geen socialisme noemen), maar even later tamboereert hij op eigen verantwoordelijkheid en kansen grijpen (zo kennen we de VVD'er weer). Ik geloof de goede bedoelingen van Van der Burg wel, maar wat doe je dan bij de VVD? Het is alsof je wel ziet dat André Hazes muziek maakt en wel wil aannemen dat Bach ook muziek schreef, maar dat liever niet aangedaan krijgt, want stel je voor. Dus sloot de avond in stijl af met de ultieme kitsch van de musical Les Misérables. Ja, miserabel was het wel. Kortom, een boeiende avond met interessante fragmenten, maar vooral met een gast die genadeloos door de mand viel als naïeve rechtse idealist.
Wij denken dat luiheid tot niets leidt, maar doelloos rondrennen is nog groter tijdverlies. Ulrich Libbrecht Stilte, 20
Per slot van rekening is liefde eerder een kunst dan een straffe productielijn met in elke fase een target dat je per se moet halen. Lisa Appignanesi Alles over de liefde, 344
Ik heb me er al lang bij neergelegd dat ik niet alle boeken die nog ongelezen in mijn boekenkasten staan zal lezen. Daarvoor is mijn tempo te laag, nog afgezien van het gegeven dat ik niet weet hoe oud ik zal worden. Wel is het mijn streven om elk boek van a tot z te lezen en het de aandacht en de kans te geven die het verdient. Toch heb ik ook momenten dat ik langs de boeken loop en er eentje pak om er louter wat in te bladeren en fragmentarisch te lezen. Vaak zijn dat boeken met verzamelde of volledige werken van een dichter. Zoals een tijd geleden het boek van John Koethe dat zo nu en dan iets in mij losmaakte dat dan weer in een stuk tekst van mezelf resulteert. Dat is het misschien, de hoop iets te lezen wat net dat ene puzzelstukje blijkt te zijn, net die ene gedachte oproept waardoor ik ga zitten schrijven. Soms pas de volgende dag, want dit soort 'wandelingen' langs de boekenkast vinden meestal 's avonds laat plaats en het is vaak pas na een nacht slapen dat er zich dan iets aandient. Zo bladerde ik gisteravond in een boek dat ik de laatste tijd wel vaker even uit de kast pak: Matsuo Bashō Verzamelde haiku's, vertaald, ingeleid en toegelicht door Jos Vos. Gisteravond las ik deze:
Uit oost of west –
zelfs door jonge rijst ruist
allereerst de wind.
Niet dat het direct aanleiding gaf tot het opschrijven van gedachten (ik vermijd te schrijven 'diepere gedachten' want dat vind ik zo pretentieus en onzinnig: er zijn geen diepere gedachten, er zijn eenvoudigweg gedachten), maar ik schiep er wel plezier in om er over na te denken waarom ik dit nu zo'n mooie observatie vindt. Het is gemakkelijk om te zeggen: de eenvoud van de observatie. Misschien is het wel de daoïstische gedachte dat wat er ook gebeurd, de natuur zijn natuurlijke gang gaat, het is het forcerende gedrag van mensen dat ellende veroorzaakt. Het maakt niet uit uit welke hoek de wind waait, de rijst beweegt gewoon mee en ik zou daarop kunnen laten volgen: uit welke hoek de politieke wind waait, ik beweeg gewoon mee. Dat zou rust geven, maar alles roept in mij om – al was het maar verbaal en slechts bij gelegenheid – in verzet te komen tegen de huidige regering in Nederland. Maar woede kost onnodig veel energie, verzet ingebed in gelatenheid is een stuk gezonder. Ik moet de laatste tijd vaak denken aan die toespraak van Michelle Obama waarin zij de woorden When they go low, we go high sprak. Natuurlijk, er zit een arrogant kantje aan die woorden omdat er iets meeresoneert dat de mensen die go low gaan mensen van mindere morele waarde zouden zijn. Maar ik wil haar woorden zo begrijpen dat je je tegenstander niet moet bevechten met dezelfde wapens. Alhoewel ik geen groot fan ben van Esther Ouwehand, heb ik wel bewondering voor de beheerste wijze, de heldere woorden waarmee zij in haar bijdrage in de Tweede Kamer bij de eerste vergadering met het nieuwe kabinet probeerde uit te leggen waar de kern van het probleem zit. Ook zij verlaagde zichzelf niet tot het niveau van de fractievoorzitter van de PVV. Misschien is het eerder dat wel, dat mocht de wind van oost of west komen, beweeg mee, zodat je weer fier overeind staat als de wind is gaan liggen. Aantrekkelijke gedachte, maar ik geef toe dat ik nog niet weet in welke mate ik me wil verzetten tegen de nieuwe, schaamteloze politieke werkelijkheid in Nederland.
Waarschijnlijk al in de veertiende eeuw kwam er in Florence een nieuw fenomeen op. Het deed me denken aan de moderne weblog, de weblog als de zibaldone van de eenentwintigste eeuw?
No-one knows exactly when the gloriously sonorous noun zibaldone appeared, or what it originally meant. The earliest record of the word, in the mid-fourteenth century, refers to it as Florentine slang, without further definition, and we can only infer from context that it means something like 'mess' or 'jumble'. The fifteenth-century merchant and art patron Giovanni Rucellai referred to his own zibaldone as 'una insalata di più herbe', a salad of many herbs, which gives an impression of something variegated and wholesome. But by then it had also become firmly attached to the notebook in one of its most enduring applications. For this informal culinary term came to signify a personal anthology, or miscellany.
The basic principle was simple: when you found a piece of writing that you liked, or found useful, you copied it out into your personal notebook. You could copy out as much or as little as you wanted, neatly or not, and refer to it a little, or as much, as you wanted. The collection could be poetry or prose, fictional or factual, thematic of random, religious or profane, in Latin or Tuscan, or any mixture of any of these components; you could even draw pictures in it. The notebook itself could be large or small, luxurious or utilitarian. Some better-off writers, such as the author Boccaccio (the son of a Bardi banker), had zibaldoni made of expensive parchment, and paid professional scribes to do the writing for them. Many users illustrated them, or commissioned elaborate initial capitals to open every new exerpt: surviving examples often have gaps where their owners never got round to completing the task. Roland Allen The Notebook, 63-64
In Nederland maakt momenteel de koeienmelkelite de dienst uit - namelijk de grote agrarische bedrijven die in de BBB aan de touwtjes trekken. Eva Meijer - weblog, 12 juli 2024
maandag, 1 juli 2024. – De afgelopen week was een magere week. Ik wilde nog schrijven over het nummer van DW B over Literatuur en videogames, dat het tijdschrift wel steeds interessanter werd, al komt dat, denk ik, omdat het zwaartepunt van videogame naar literatuur verschoof. Maar al met al deed het mijn hart niet sneller kloppen.
Ik wilde schrijven over het gesprek met ikmasker over Ben Schomakers, over ons enthousiasme naar aanleiding van een interview via Spotify (vanaf 30:00 ongeveer). In deze rechtse tijden met bezuinigingen op wetenschap en cultuur, met een eenzijdige voorkeur voor sport en plat vermaak, in deze tijden met onwaarheden die als waarheden worden geserveerd is het heerlijk om iemand gepassioneerd en erudiet over zijn vak te horen spreken (al ergerden we ons aan de interviewster).
Maar zoals dat ook gaat met mijn papieren dagboek, er zullen altijd hiaten zijn.
Wel weer een tijdelijk abonnement genomen op de Groene Amsterdammer. Ik weet nog dat ik het begin van mijn studietijd een aanbieding in handen kreeg om een studentenabonnement te nemen. Het was de tijd dat Martin van Amerongen hoofdredacteur was en het was zeker mede door hem dat ik een abonnement nam. Zo gelachen om zijn redactionele columns. Helaas overleed hij te jong, raakte ik mijn studentenkorting kwijt en ging ik over op incidenteel een nummer los kopen. Maar ik heb altijd een zwak gehouden voor dit geweldige tijdschrift en soms moet ik door omstandigheden mijn abonnement opzeggen, uiteindelijk heb ik steeds weer de neiging om terug te keren. Wel drukt het tijdschrift enorm op mijn leestijd, sowieso een probleem met interessante tijdschriften. Ik heb een zwak voor tijdschriften, maar ik wil ook wel eens een boek uitlezen en dat zit elkaar geregeld in de weg.
* * *
zondag, 7 juli 2024. - In het begin van de week las ik in flow van Mihaly Csikszentmihalyi. Opnieuw irritatie en ik begon me af te vragen of het aan mij lag dat ik de laatste tijd zovaak geïrriteerd raak door boeken. (Maar wel liever een boek dat irriteert dan een boek dat onverschillig laat.) Misschien is het eerder een vorm van teleurstelling. Onwillekeurig heb ik een verwachting van een boek en al vind ik het doorgaans geen probleem wanneer een boek daar niet aan voldoet als het alternatief maar overtuigend is. flow is een bestseller en ik begin te begrijpen waarom. Ten eerste omdat Mihaly Csikszentmihalyi onderzoek overzichtelijk en in begrijpelijke taal weet te presenteren. Ten tweede omdat het impliciet een zelfhulpboek kan zijn voor mensen die op zoek zijn. Ten derde omdat het Aziatische wijsheid suggereert. Met dat laatste begeef ik me op glad ijs, maar velen zullen de titel van het boek associeren met going with the flow hetgeen bijvoorbeeld raakt aan het daoïstische wuwei. (The Daodejing teaches that when individuals try to make something happen in the world by their own reasoning, plans, and contrivances, they inevitably make a mess of it. But if they take their hands off the course of their lives and move with the dao, then it will untangle all life's knots, blunt its sharp edges, and soften its harsh glare (DDJ 56). This is relevant to an understanding of Lao-Zhuang teachings on morality because moral distinctions are regarded in this tradition as the kind of tampering and trying to make something happen that is warned against.Ronnie Littlejohn Chinese Philosophy: Overview of Topics in: Internet Encyclopedia of Philosophy online) En daar doemt een reden voor mijn teleurstelling op, want het boek is allerminst Aziatisch, het is uitermate westers. Kort door de bocht: Csikszentmihalyi heeft met zijn team groot onderzoek gedaan en stuitte op iets dat hij de flow-ervaring noemt. Nu laat hij die ervaring terugkomen in allerlei aspecten van het leven met een groot zie-je-wel-houding. Ondertussen struikel ik over doelen bereiken, presteren, jezelf overtreffen … allemaal begrippen uit onze kapitalistische vrijemarkt economie dat hysterisch gericht is op ontwikkeling en groei en daar wringt voor mij de schoen. Is die flow-ervaring niet veel anders dan een dopamine ervaring? Soms denk ik wel eens dat alle menselijke activiteiten gericht zijn op het steeds weer activeren van ons hormonale beloningssysteem. Blijdschap, geluk, genot, een algemeen gevoel van welzijn, dat is toch wat mensen willen? Of noem het de flow-ervaring? Onze hele economie is gebaseerd op de cyclus verleiden, verlangen en bevrediging en het werkt zo goed dat we onze planeet ermee verwoesten. Amen.
Ik herinner me een aardrijkskundeboek op de middelbare school waarin een plaatje stond van een stereotype in meditatie zittende Indische man die met grote passen gepasseerd wordt door een stereotype westere man in pak en aktentas. Het illustreert cultuurverschillen en ik herinner me dat ik toen al geïntrigeerd was door de mediterende man en juist niet die man in pak met aktentas. Het streven naar verlichting versus het streven naar economische groei. Nu vermoed ik dat beide culturen kanten zijn van dezelfde medaille en de overeenkomst zit in het willen bereiken van iets, iets dat ergens achter de horizon ligt. Dat is me vreemd geworden en al kan ik me niet volledig onttrekken aan de westerse cultuur van doelen stellen en iets bereiken, de flow-ervaring kan me vooralsnog gestolen worden. Maar ik heb het boek niet uit, wellicht word ik nog verrast en dan zal ik het hier laten weten.
Ondertussen is het 1 juli geweest en ben ik begonnen in het volgende deeltje Vestdijk. Sint Sebastiaan. De geschiedenis van een talent is aan de beurt en is het eerste deel van de Anton Wachter Romans. Het is altijd weer wennen aan de stijl van Vestdijk. Al op de eerste bladzijde staan zinnen waarover ik struikel en denk 'wat staat daar nu eigenlijk'. Een voorbeeld, de tweede zin: Er gleed een mes tussen honger en genot door, de eerste bestendigend en aanmoedigend, de tweede verjagend naar gebieden zo ver en vaag als zijn reactie vaag was op dit onvatbare onrecht. Zo'n zin wil je een paar keer lezen en erop herkauwen, althans, ik wil dat en ik voel me dan weer welkom in het universum Vestdijk. Daar kan geen flow-ervaring tegenop.
Ik probeer tevreden te zijn met met wie ik ben en wat ik heb. Ik geef niet om luxe, al ervaar ik mijn gezondheid, voldoende eten en te drinken, een dak boven mijn hoofd, een paar vrienden en (jawel!) mijn boekenbezit als een grote luxe. En - het is een cliché - ik beschouw mijn kinderen als mijn grootste rijkdom. Ik probeer vriendelijk te zijn, openhartig en daarbij de rust te bewaren. Ik haast me niet en wacht rustig gelegenheden af, ik hoef niet zonodig voorop te lopen. Zo wandel ik door het leven, niet spectaculair, onopvallend, onbelangrijk, maar toch enigszins hoopvol.
28.6.2024
2010 dagboek van een lezer (34)
week 25
donderdag, 20 juni 2024. – Stel dat je in een café een academische geschoolde filosoof tegenkomt die zeer enthousiast begint te vertellen over Japan, over de Japanse vechtsporten, hoe je daar leert 'denken met je lichaam' en wat de verschillen zijn tussen oosterse en westerse filosofie en hoe ze elkaar beïnvloed hebben. Je krijgt er geen woord tussen en de informatiedichtheid is groot. Daarbij vergeet onze filosoof geregeld dat hij te maken heeft met iemand die niet academisch geschoold is in de filosofie. Die iemand schudt ja en nee en mompelt interessant, denkt zo nu en dan iets op te steken, denkt zo nu en dan dat er zich iets verhelderd, maar is al snel de draad weer kwijt. De filosoof vertelt associatief, slaat geregeld af, neemt omwegen en als luisteraar denk je voortdurend, ja, waar gaat dit naar toe, wat wil hij me nu eigelijk vertellen? Eigenlijk ben ik allang de draad kwijt, maar hij vertelt zo boeiend en het interesseert me ook, maar ik heb geen flauw idee wat ik ermee moet. Wel, dit is zo ongeveer hoe ik heb boek Waar geen wil is, is een weg van Henk Oosterling ervaar. Elke keer denk ik 'laatste ronde', maar toch ben ik nieuwsgierig hoe het verder gaat en schenk ik mezelf maar weer een hoofdstuk in, in de hoop dat ik terloops nog wat inzichten opdoe.
Deze week schrijf ik minder. Ik lees artikelen in het nummer van DW & B over literatuur en videogames en al zijn er betere artikelen, zijn er soms interessante passages, ik blijf het probleem behouden dat ik niet in videogames geïnteresseerd ben en maar al te vaak geen idee heb waarover geschreven wordt. Daarbij aarzel ik om de poging om videogames te verheffen tot een kunstwerk geloofwaardig te vinden. Maar ik wil er niet teveel over schrijven, want ik voel me een buitenstaander die geen idee heeft waarover hij schrijft.
Ook de bezwaren tegen het boek van Woei-Lien Chong zijn niet onoverkomelijk vooralsnog. Tijdens het lezen erger ik me geregeld en ik zou erover moeten schrijven, maar ik heb het overzicht van mijn kritiek nog niet.
Maar ik geniet met volle teugen van het boek van Ross King De Boekhandelaar van Florence. Ik lees graag boeken en ik lees ook graag boeken over boeken, over en van boekenverzamelaars (Anne Fadiman Ex Libris!), zelfs een geschiedenis van de boekenkast – wat het boek The Book on the Bookshelf van Henry Petroski eigenlijk is – heb ik met heel veel plezier gelezen. De boekhandelaar van Florence speelt zich af in de tijd dat de renaissance in een stad als Florence begon te ontluiken en boeken steeds belangrijker werden. Men kreeg weer belangstelling voor teksten uit de Oudheid en aangezien veel verdwenen was, waren er Italianen die stad en land (of beter: klooster en land) afzochten naar oude manuscripten die wellicht nog ergens verborgen lagen onder lagen stof in een verborgen en vergeten ruimte in een kloosterbibliotheek. Zo was het bekend dat er een boek van de Romein Quintilianus moest bestaan. Er waren wel fragmenten en delen van het boek Institutio oratoria bekend, maar het complete werk ontbrak. Totdat.
Ook al was de bibliotheek van Sankt Gallen niet erg geordend, ze leverde algauw enkele interessante boekdelen op. Poggio zou Vespasiano later vertellen hoe hij een boekdeel met zes redevoeringen van Cicero vond 'in een stapel oud papier bedoeld om weg te gooien'. Op de boekenplanken troffen ze ook werken aan als Vitruvius' tiendelige Over architectuur en een handschrift van het onvoltooide epos Tocht van de Argonauten van de Romeinse dichter Valerius Flaccus – 'stuk voor stuk uiterst belangwekkende werken', aldus Vespasiano. Hoe belangwekkend of interessant ook, geen van deze teksten was de jongemannen onbekend. Zo waren er in Florence minstens twee kopieën van Vitruvius te vinden, waaronder een in het bezit van Giovanni Boccaccio, die net als de rest van zijn manuscripten – een verzameling van 160 codices – opgeslagen lag in de kloosterbibliotheek van het Santo Spirito.
Pas toen de drie mannen de bibliotheek verlieten en de toren van de abdijkerk betraden, waar nog meer boeken lagen opgeslagen – of zoals Poggio het noemde, gevangenzaten in een sombere donjon – deden ze hun grootste ontdekking. Aanvankelijk gruwden ze van de aanblik die hun wachtte: de boeken waren vreselijk verwaarloosd en de toren was stoffig, schimmelig en beroet, en wemelde van de insecten. De tranen schoten de drie mannen in de ogen en ze spraken harde woorden over de barbaarse behandeling die de Latijnse literatuur te beurt viel. Rustici noemde de abt en monniken boos 'vervloekt uitschot' – hoewel hij moest toegeven dat de Italianen hun grootste erfgoed eveneens schandalig hadden verwaarloosd. De ontzetting veranderde echter algauw in ongeloof en vreugde toen ze in deze ellendige puinhoop een boek terugvonden dat vijf eeuwen lang spoorloos was geweest: een volledig afschrift van Quintilianus' Institutio oratoria.
Ik smul hiervan en Ross King serveert het gerecht ook heerlijk op. Toch baseert hij zich op bronnen, zo schijnt een groot deel van de briefwisseling tussen de boekenjagers Poggio (ook wel Poggius Bracciolini) en Niccolò Niccoli (ook wel Nicolaus De Niccolis) bewaard gebleven. Mede dankzij deze mannen is veel uit de Griekse en Romeinse oudheid teruggevonden. Ik kijk nu in ieder geval heel anders naar mijn exemplaar in een Nederlandse vertaling door Piet Gerbrandy van Quintilianus' De opleiding tot redenaar. Deze vertaling omvat meer dan zeshonderd bladzijden, dus het moet niet alleen een bijzondere vondst geweest zijn, ook een omvangrijke. Overigens legt Ross King ook nog even uit hoe het toch kan dat zoveel Griekse en Romeinse literatuur verdwenen was. Veel had natuurlijk te maken met de christenen die hun neuzen ophaalden voor deze heidense denkers, maar het had zeker ook te maken met het materiaal waarop de boeken aanvankelijk waren overgeleverd. Maar hoe dat zit, dat moet u maar zelf gaan lezen.
23.6.2024
2009
Ik vergelijk het wel eens met een kaleidoscoop, u weet wel, zo'n koker waar je in kan kijken en waarin door middel van spiegels gekleurde elementen een mandala-achtige vorm aannemen. Soms moet je schudden, soms kun je het uiteinde van de kaleidoscoop draaien, waardoor een nieuw kleurrijk beeld ontstaat. Stelt u zich eens voor dat we in onze hersenen een bril hebben met glazen waardoor we kaleidoscopisch naar de wereld kijken. De kleuren zijn dan de concepten waarmee we kijken. Dat we allemaal een gekleurd wereldbeeld hebben, dat zullen maar weinigen ontkennen. Dat we die concepten kunnen bevragen, dat we ze kunnen relativeren, dat we ons bewust kunnen worden van de wijze waarop we naar de wereld kijken, dat lijken wel vaardigheden die mensen in de loop van hun leven verliezen. Er zullen mensen zijn die vinden dat je door middel van meditatie van die concepten af moet komen, dat als je die gekleurde blik kwijt raakt, dat je dan de wereld zuiver ziet. Mogelijk, maar ik heb dan altijd de vrees dat ik dan ook mijn persoonlijkheid verlies en ik hou van mijn kleuren. Voor mij is het voldoende om me bewust te zijn dat ik een gekleurd wereldbeeld heb en dat ik niet altijd kan weten hoe dat precies gevormd is en hoe dat precies gevormd wordt. Wel schep ik er plezier in om - al was het maar als gedachtenexperiment - de mentale kaleidoscoop zo nu en dan doorelkaar te schudden of aan het uiteinde te draaien om eens te kijken wat voor een kleurcombinatie dat oplevert. Ik geef toe, ik moet wel steeds harder schudden en draaien, want mijn innerlijke kaleidoscoop begint steeds roestiger te worden. Maar lezen, films kijken, muziek luisteren, schrijven, nieuwe wegen bewandelen, het maakt dat de roest zo nu en dan oplost en de kleuren in beweging komen. Dan zou ik graag andere mensen doorelkaar willen schudden. Kijk, luister, voel! Gebruik je zintuigen! Sping op en neer, draai rondjes! De wereld is kleurrijker dan/als je denkt! Daar heb je geen spirituele shit voor nodig, je fantasie is voldoende.
17.6.2024
2008 dagboek van een lezer (33)
week 24
maandag, 10 juni 2024. - Ik ben toe aan het laatste nummer van Dietsche Warande & Belfort uit 2023, met als onderwerp literatuur en videogames. Nu lees ik tijdschriften ook om kennis te maken met schrijvers en onderwerpen waar ik anders misschien aan voorbij zou gaan. Ik heb niets met videogames, alles met literatuur, maar of die combinatie aan mij besteed is … Het tweede artikel Gamen is lezen van Ronald Meeus is een kleine geschiedenis van games die tekst gebruiken in het spelelement. Het resulteert in een oeverloze opsomming van games waar ik nooit van gehoord heb. Ik lees het uit, maar het ontgaat mij waarom dit interessant zou zijn. Het doet me denken aan zo'n lage, fluisterende, doorrookte mannenstem die op de radio (het vroegere Eurojazz?) een jazznummer aankondigd en daarbij de namen noemt van bandleden die toen en toen nog samenwerkten met die en die bij het opnemen van dat en dat nummer in een of ander jaartal en dat eindeloos verder waarbij je uiteindelijk denkt, ach, laat dat nummer ook maar zitten.
* * *
donderdag, 13 juni 2024. - Gisteren kwam het nieuwe boek van Woei-Lien Chong over het daoïsme binnen. Ik herinner me dat ik het eerste boek Filosofie met de vlinderslag zeer boeiend vond en daarom was ik nieuwsgierig naar het tweede boek Leren laveren. Alhoewel ik al teveel bezig ben in teveel dikke boeken, kon ik het toch niet laten om alvast in dit nieuwe boek te beginnen, niet in de laatste plaats omdat ik graag over het daoïsme lees. Misschien komt het omdat ik onlangs knarsetandend dat boekje van Ulrich Libbrecht heb gelezen, maar na een paar bladzijden begon ik me af te vragen wat dat toch is met mensen die over spiritualiteit schrijven. Op bladzijde 13 las ik Het daoïsme blijkt echter zowel spiritueel als wijsgerig een stuk complexer te zijn dan men tot nu toe in het Westen dacht. Pardon? Hoeveel boeken heeft mevrouw Woei-Lien Chong over het daoïsme gelezen? Volgens mij maakt men in het Westen het daoïsme juist veel te complex. Misschien ben ik maar een mensje met een klein beetje verstand, maar wat ik zo goed vind aan bijvoorbeeld de Tao van Poeh is nu juist de eenvoud. Je kunt het daoïsme zeer complex maken, ongetwijfeld, maar ik denk dat het in de kern juist heel eenvoudig is en dat is nu precies wat ik er zo aantrekkelijk aan vind. Natuurlijk, ook ik kijk met een westerse blik naar het daoïsme, maar ik weet maar al te goed dat het daoïsme in China en Taiwan nog steeds als een religie wordt ervaren met alle rituelen die daar bij horen. Kristofer Schipper heeft daar boeiend over geschreven. Nu beroept Woei-Lien Chong zich op de filosoof Otto Duintjer. Deze Duintjer zou ooit een paranormale ervaring hebben gehad en uiteindelijk ontdekt hebben dat de spirituele ervaring die hij had verwant was aan het daoïsme. Nu ontken ik niet dat een paranormale ervaring mogelijk is, ik heb alleen wel moeite met de verklaring en uitleg die vaak daaraan verbonden wordt. Ik sluit namelijk niet uit dat onze hersenen zeer goed in staat zijn om ons een loer te draaien. Maar voor iemand die zo'n ervaring heeft gehad, lijkt het vaak het startschot tot autoriteit op spiritueel gebied. Menig paranormaal begaafde ziet zichzelf al snel als verheven boven de normale begaafden. Immers, zij hebben iets ervaren wat voor anderen ontoegankelijk is, dus moeten zij wel inzicht hebben in een diepere werkelijkheid. Daar gaan we weer, altijd maar weer dat beroepen op een diepere, hogere, werkelijkheid. In het verlengde van Otto Duintjer lijkt Woei-Lien Chong nu het ware daoïsme te hebben ontdekt. Al die andere schrijvers over het daoïsme hebben het natuurlijk bij het verkeerde eind. Daarbij slaat ze zo nu en dan de plank mis. Het daoïsme van Laozi en Zhuangzi is, zoals ik uiteen heb gezet in Filosofie met de vlinderslag, wel degelijk een activistische leer: wuwei betekent niet "niet-doen", maar juist slagvaardig en trefzeker handelen in optima forma, met perfecte timing, maat en proportie. (20) Helemaal mee eens, maar mevrouw Chong moet nu niet doen alsof zij dat nu ontdekt, dit is algemeen bekend. Wuwei is doen door niet te doen, hetgeen zoiets betekent als intentieloos handelen. Wel handelen, maar eerder vanuit een natuurlijke spontaniteit en geen daoïst zal daarbij nadenken over timing, maat en proportie. Daarnaast, over Laozi en Zhuangzi spreken alsof het geen boeken zijn, maar personen is problematisch. Het is vrij duister wie achter de namen Lao Zi en Zhuang Zi schuil gaan, laat staan dat zij de enige auteurs van de overgeleverde teksten zijn. Mevrouw Chong mag twijfelen aan het wetenschappelijk onderzoek naar het daoïsme, maar dat de overgeleverde teksten mogelijk hier en daar corrupt zijn is zeer aannemelijk. Hetgeen verder niets afdoet aan de schitterende verhalen in de Zhuangzi en evenmin aan de teksten in de Laozi. Vooralsnog heb ik geen reden om te stoppen met het boek, maar ik mag toch hopen dat Woei–Lien Chong de toon van 'ik heb de enige juiste, ware leer van het daoïsme ontdekt' verder in het boek een beetje matigt. Het mooie aan het (westerse) daoïsme vind ik nu juist dat iedereen die teksten kan lezen zonder daar meteen een bijbelse heiligheid aan te hoeven verbinden. Het daoïsme contrasteert zeer met menig westerse denkwijze en het is daarom dat ik wel eens zeg dat we hier in het westen wel wat meer daoïsme kunnen gebruiken. Zoals Kristofer Schipper al eens aangaf in een interview kun je daoïst zijn én christen, socialist, liberaal or whatever. Ik zal mezelf geen daoïst noemen, maar ik kan ook niet ontkennen dat ik er zeer door beïnvloed ben. Juist de eenvoud van de Tao van Poeh heeft me tot inzichten gebracht die ik anders wellicht niet gehad zou hebben en dat boek was een startschot om me (vooralsnog) blijvend met het daoïsme bezig te blijven houden.
Ik luisterde naar muziek van Claudio Monteverdi dat ik nog niet kende. Il ballo del Ingrate via Spotify. Ik hoorde een sopraan zingen en ik vond haar stem zo mooi dat ik meteen opzocht wie dat was. Het bleek Agnes Mellon te zijn, één van mijn favoriete sopranen. Toen herinnerde ik me één van mijn laatste bezoeken aan A. in mijn studententijd. Ons gesprek ging over Franse barokmuziek, in het bijzonder de Franse barokopera. Ik vertelde dat ik Medée van Marc–Antoine Charpentier zo mooi vond en dan vooral de uitvoering onder leiding van dirigent William Christie. En Agnes Mellon. A. veerde op en liet me een aria uit een mis van Bach horen. Nog nooit zo'n geile stem gehoord, zei hij, en ik kon dat alleen maar beamen en ik heb die karakterisering overgenomen. Toch herkende ik haar ditmaal niet meteen. Vreemd.
zaterdag, 15 juni 2024. - In aansluiting bij de nieuwste video van Einzelgänger: ik las bij Lisa Appignanesi de zin Per slot van rekening is liefde eerder een kunst dan een straffe productielijn met in elke fase een target dat je per se moet halen. (344) Vervang liefde door leven en ik denk dat deze zin aardig het probleem van de westerse mens aangeeft.
Zonder een derde, man of vrouw, die dingen verbiedt, worden we nooit volwassen, of blijven we kinderen, op zoek naar een almachtige redder van wie we alle heil verwachten en met wie we kunnen versmelten. (Lisa Appignanesi Alles over de liefde, 360) Zou er een verband bestaan tussen de antiautoritaire opvoeding en de opleving van extreemrechts?
Toch zijn er mensen, zeker onder psychologen, die zich zorgen maken over de verzwakte symbolische functie van de vader als gezagsdrager, wat op cultureel gebied nog eens wordt verhevigd door het wijdverbreide wantrouwen jegens autoriteit en macht. In samenhang met een adviescultuur die erop gericht lijkt te zijn om een kind vooral veel eigenwaarde mee te geven, kan deze afname van het vaderlijke gezag van weleer kinderen opleveren die geen benul hebben van grenzen en niet weten wat wangedrag is. Als een leven volledig in het teken staat van zelfverwezenlijking, blijft er weinig aandacht over voor de behoeften van anderen. Kort gezegd: uit een generatie kleuters die zichzelf niet in de hand hebben, komen volwassenen voort die geen grenzen kennen en alleen maar inhaligheid in hun vaandel hebben staan. Hun onvrede levert voortdurend spanningen en rusteloosheid op, maar toch weten ze zeker dat de oorzaak niet in henzelf gelegen is, maar elders.
Het maakt weinig uit of de grenzen die ouders aangeven van de vader of de moeder komen, maar duidelijk is dat ze ergens vandaan moeten komen. Ook dat maakt deel uit van ouderliefde.
Zondag, 16 juni 2024. - Het is altijd een beetje verdrietig wanneer je de laatste bladzijden van een dik boek hebt gelezen en je weet dat je het lezen van het boek zult missen. Alles over de liefde van Lisa Appignanesi is een uitermate sympathiek en vriendelijk boek dat ik graag las. Natuurlijk kun je jezelf de vraag stellen wanneer je een boek uit hebt. Is het na het omslaan van de laatste bladzijde? Is het nadat je gedachten erover zijn geëindigd en de herinneringen aan het boek definitief zijn vervaagd?
Wanneer een collega mij vraagt 'alles goed?' antwoord ik meestal 'nou, alles is wel veel hoor'. Zo is de titel Alles over de liefde wel enigszins pretentieus, maar ik kan niet ontkennen dat Lisa Appignanesi veel facetten van 'de liefde' aanstipt. Ze gaat daarbij vooral uit van intermenselijke relaties (en dus niet bijvoorbeeld de religieuze liefde voor een God of anderzijds de liefde voor (huis)dieren) en deelt haar boek daarbij enigzins chronologische in. Grofweg van de eerste liefde, het huwelijk, de driehoeksverhouding, vreemdgaan, moederliefde, vaderliefde, de liefde voor het kind voor de ouders, de liefde van grootouders en uiteindelijk de liefde van vriendschappen. Daarbij gebruikt ze voorbeelden uit de literatuur, met name Anna Karenina komt vaak voorbij. De overzichtelijke indeling maakt, dat je het boek na een hoofdstuk best een tijdje kunt wegleggen om het daarna weer te kunnen oppakken. Veel is uitermate herkenbaar. Appignanesi schuwt niet om controversen aan te kaarten, maar is zelf niet controversieel. Ze beschrijft, signaleert en bewaart haar objectiviteit, al kan men soms tussen de zinnen door lezen wat wellicht haar eigen opvattingen zijn. Wanneer het over de opvoeding van het kind gaat, proef ik kritiek op de hedendaags antiautoritaire opvoeding (zie ook boven). Kinderen mogen kind zijn, maar Appignanesi kan niet verbloemen dat ze vindt dat er te weinig grenzen aan kinderen gesteld worden, dat het veranderen van de grenzen stellende vader in een zorgende, spelende, knuffelende vader ook schaduwzijden kent. Ik kon Appignanesi niet betrappen op conservatieve standpunten, maar ze is evenmin onkritisch op moderne ontwikkelingen. Het is een mooi, helder geschreven en interessant boek (aanbevolen!) en gelukkig heeft ze meer geschreven dan alleen dit werk.
16.6.2024
2007 dagboek van een lezer (32)
week 23
maandag, 3 juni 2024. - Na 2050 meteen begonnen in Lichamen van Peter Verhelst. Ik heb de neiging om te zeggen dat ik zijn proza mooier vind dan zijn poëzie, maar de werkelijkheid is natuurlijk dat ik zijn proza beter denk te begrijpen. Zijn proza is soms poëtisch en zijn poëzie neigt zo nu en dan naar proza. Lichamen is een titel dat bij Peter Verhelst past, want als er één schrijver zintuiglijk kan schrijven, dan is hij het wel. Waarbij hij grenzen overgaat, wat het lezen ervan spannend en ongemakkelijk maakt. Peter Verhelst beschikt over het vermogen om je als lezer in zijn literaire universum te trekken. Misschien vind ik dat wel één van de kenmerken van een goed boek: dat het een eigen wereld is en dat je daarin mag rondkijken. Zoals in een droom hoeft het niet altijd te voldoen aan de wetten van de 'echte' wereld. Vestdijk beschikt evenzeer over dat vermogen om na een paar zinnen, soms een paar bladzijden, je te laten weten: dit is de wereld van Vestdijk. Zoals je voor een schilderij van Rembrandt kan staan en je als het ware die wereld wil binnenstappen. Misschien is dat ook een reden waarom ik zo'n moeite met poëzie heb, ik kan die wereld niet ingaan. De poëtische wereld is eerder een Picasso of een Rothko, ik kan er van buiten naar kijken en het mooi vinden, maar betreden kan ik die wereld niet. Toch blijft het me fascineren, misschien wel juist daarom.
Herinneringen overschrijven met andere versies om een versie te vinden die het leven anders en dus draaglijk maakt, lees ik op bladzijde 31. Ik denk dat daar een element van het schrijverschap van Peter Verhelst boven water komt. Het doet me ook denken aan gesprekken die ik had met mijn psych. Soms begon ik een zin met 'ik weet niet of ik het me goed herinner' of 'ik weet niet of het echt zo gebeurd is, maar' en dan verzekerde ze me vaak dat de juistheid van de herinnering er niet toe doet, maar dat het erom gaat dát ik het me zo herinner. Ik denk ook dat mensen niet altijd hun herinneringen mooier maken, maar eerder dat ze hun herinneringen acceptabel maken. Dat kan ook betekenen dat ze hun herinneringen dramatiseren, negatiever maken, als het hun uitkomt. Ik heb me vaak afgevraagd of ik mijn herinneringen acceptabeler maak. Ik heb vanaf mijn achttiende jaar een dagboek bijgehouden en al zitten er grote hiaten in, ik kan altijd naslaan wat ik heb geschreven en of de herinnering klopt met wat ik opgeschreven heb (al zou het best kunnen dat het vervormen van een herinnering al begint met het opschrijven ervan). Maar de dagboeken van voor mijn achttiende jaar heb ik niet meer (op één na, een dagboekje werd in de nalatenschap van mijn moeder terug gevonden). Van kinderen wordt gezegd dat ze loyaal zijn naar hun ouders, hoe slecht ouders hun kinderen ook behandelen. Alhoewel ik in mijn adolescente tijd een hele moeilijke tijd met mijn vader heb gehad, ben ik uiteindelijk heel mild over hem en mijn moeder gaan denken. Maar sinds mijn beide ouders er niet meer zijn en ik zelf vader ben geworden en sinds ik noodzakelijkerwijs gesprekken ben gaan voeren met een psych, ben ik me gaan realiseren dat er toch iets niet klopte. Mijn ouders zorgden goed voor me, maar er was ook onverschilligheid. Er was geen openlijk belangstelling naar mijn liefde voor muziek, voor mijn resultaten op school, naar mij. Wellicht hadden ze die belangstelling wel, maar ze uiten het niet. Of ze begrepen niet waar ik mee bezig was. Dat ik luisterde naar moeilijke muziek, dat ik al jong moeilijke boeken las, dat ik mijn ouders ontgroeide, dat ze me niet meer konden volgen. Ik kan veel excuses verzinnen voor de onverschilligheid, maar langzaam maar zeker begin ik te beseffen dat mijn gebrek aan eigenwaarde niet alleen kwam van geplaag en gepest op het schoolplein en het voetbalveld omdat ik anders was, maar ook omdat mijn ouders niet in staat waren belangstelling te hebben voor hun zoon.
Kijk, zo lees ik ook, één zin in een boek en in mijn bovenkamer begint een wereld van gedachten los te komen. Zo vermengt de wereld van Peter Verhelst als het ware mijn wereld. Zo lees ik en het maakt mij een langzame lezer.
De laatste tijd kijk ik wel eens op de sensatiezender TLC naar Hoarding: Buried Alive. Slechte televisie kan soms fascinerend zijn, daar verbaas ik me elke keer weer over. Natuurlijk, de afleveringen verlopen volgens een voorspelbaar sjabloon, dat maakt zo'n aflevering tot een hapklare brok. Eerst maken we kennis met een huishouding in ontkenning terwijl de beelden ons vertellen dat hier sprake is van een zeer groot probleem. Vervolgens mogen familie of vrienden of andere betrokkenen proberen te helpen met opruimen hetgeen natuurlijk altijd mislukt. Dan komt er een psycholoog, gespecialiseerd in de problematiek. Opvallend vaak zijn mensen dwangmatig gaan verzamelen door een traumatisch verlies in hun leven. De puinhoop in het huis is als het ware de muur geworden die hen moet beschermen tegen de grote boze buitenwereld. De volgende dag staan er vrijwilligers op de stoep die onder leiding van de psych en een organisatiedeskundige het huis gaan opruimen. Natuurlijk komt er een moment dat de eigenaar het niet meer trekt en zich tegen het opruimen gaat verzetten, maar na het volgende reclameblokje blijkt alles weer op z'n pootjes terecht te komen. En dat alles in een uur tijd (reclame meegerekend).
Het gaat om extreme gevallen. Niet alleen wordt er verzameld, de berg afval is groot, men kan niet over de grond lopen, keukens en douches zijn onbruikbaar en ongedierte en schimmels hebben er een paradijs gevonden. Ik kan dan met tevredenheid rondkijken in mijn eigen appartement en tot de conclusie komen dat ik weliswaar ook enigzins de neiging heb tot verzamelen, maar dat het bij mij absoluut leefbaar is gebleven. Ik houd mijn leefruimte schoon en ordelijk. Toch stel ik me nu de vraag of dat verzamelen van boeken ook een 'muur' is voor de buitenwereld. Heb ik eveneens een verzamelwoede in mij? Wellicht, al weet ik het te beheersen en laat ik mijn leven er niet door ontsporen. Ja, ik doe wel eens een onverantwoorde aankoop, ook ik word wel eens verteerd door hebzucht, ik moet dat boek hebben. Desalniettemin is het nooit uit de hand gelopen, ik zal niet begraven worden onder mijn boekenbezit. Ergo, er zijn boekenverzamelaars bij wie ik nogal karig afsteek. Boudewijn Büch, Gerrit Komrij … De laatste schreef dat wie minder dan tienduizend boeken bezit, eigenlijk niet meetelt in de wereld van de boekenverzamelaars. Wel, ik kan dan gerust vaststellen dat ik daar nog lang niet ben en dat dat waarschijnlijk ook nooit gaat gebeuren. Wanneer ik een boek aanschaf is het niet alleen om het te bezitten, maar altijd met de intentie om het te lezen (alleen weet ik niet wanneer) of om het zo nu en dan uit de kast te halen en er in te bladeren en hier en daar wat te grasduinen.
* * *
woensdag, 5 juni 2024. - Zelden een boek gelezen dat je zo in het luchtledige laat hangen en dat bedoel ik positief. Is het een verhaal? Er worden puzzelstukjes aangereikt en als lezer hoopte ik dat ik langzaam maar zeker meer houvast zou krijgen, maar het werd alleen maar vreemder en gruwelijker. Er is sprake van een leegstaand en vervallen flatgebouw dat overgenomen wordt door de natuur. Het personage dat we volgen ziet en ervaart daar allerlei nachtmerrie-achtige situaties. Er is iets gebeurd, met hem en de wereld, maar ik kom er niet achter wat. Ik voelde me een cameraman die voortdurend dicht achter het personage aanloopt en kleine scènes registreert, maar ik begrijp niet wat ik zie. Is het flatgebouw zelf een lichaam? Ergens wordt de lift die willekeurig op en neer gaat de ruggengraat van het gebouw genoemd. En wat te denken van al die lichamen die niet dood, maar ook niet levend zijn? Licht en duister, een beer, een hond, er komt vanalles voorbij. De gedachte komt op: waarom schrijft iemand dit? Omdat het kan. Omdat de schrijver een eigen wereld creëert, dat niet rationeel of logisch behoeft te zijn, maar de schoonheid van de taal viert. Er is een groot geheim dat achter de tekst blijft hangen. Er is een verhaal, maar dat verhaal is afwezig. Het maakt dat ik maar door wil blijven lezen. Dat het ontbreken van een oplossing van het geheim niet hindert (en misschien juist wel de goede keuze is), komt vooral omdat Verhelst zo mooi, beeldend, zintuiglijk schrijft. En ik vermoed dat hij een hele strakke vorm hanteert, al heb ik niet geprobeerd te achterhalen welke vorm precies. Ergens in het boek is sprake van een pentagram en ik herinner me ooit een analyse van De kleurenvanger gelezen te hebben dat ook uitging van de aanwezigheid van een pentagram (dat wil zeggen, er kwamen plaatsnamen in het boek voor die onderling verbonden met lijnen een pentagram vormden). Overigens staat er op bijna elke bladzijde één of meerdere vijfpuntige sterren, aangezien Verhelst tussen de fragmenten een ster plaatst. Verhelst is in dit boek een grote, literaire kleurenvanger en ik heb met opperste verbazing gelezen dat zo'n verhaal werkt.
zondag, 9 juni 2024. - Frustrerend aan de ochtenddiensten van mijn werk is dat ik 's middags dan zo slaperig ben dat ik ongewild in slaap val boven mijn lectuur. Het maakt dat ik dan nauwelijks aan lezen toe kom, terwijl de bedoeling is om juist tijd voor het lezen over te houden. De tijd dringt immers al, al probeer ik net te doen alsof dat niet zo is.
Desalniettemin lukte het me de afgelopen dagen twee kleine boeken uit te lezen. Bergje. Een wandeling van Bregje Hofstede komt uit de reeks Terloops van uitgeverij Van Oorschot. Kleine, dunne boeken van schrijvers die op één of andere wijze over wandelen vertellen, wellicht een poging van de uitgeverij om in te spelen op de populariteit van wandelen sinds corona. Bergje is het eerste boekje uit de reeks dat ik las en meteen is duidelijk dat de naam van de reeks goed gekozen is. Neemt niet weg dat het boekje mooi geschreven is. Hofstede heeft een charmante, elegante stijl en de wijze waarop ze terugkeert naar de favoriete vakantiebestemming uit haar kindertijd in de Dolomieten sprak me aan. Maar ik kreeg de indruk dat Hofstede enthousiast aan het boek begon, maar dat het einde een sfeer ademde van 'het moet af'. Voor wie het niet erg vindt dat een boek fragmentarisch is, voor wie een boek niet per se een innerlijke noodzaak behoeft te hebben, maar eenvoudigweg kan genieten van het vertelplezier, diegene kan ik het boek aanbevelen. Wie meer verwacht moet er maar niet aan beginnen.
Het andere boekje is een uitgave in de reeks Kleinood van Waerbeke. We koesteren en bevorderen de beleving van stilte, rust en ruimte in Vlaanderen en Brussel heeft deze organisatie als missie en kan dus op mijn sympathie rekenen. Ze geven ook boeken uit en Stilte van Ulrich Libbrecht trok mijn aandacht. Ulrich Libbrecht is een Belgische sinoloog en filosoof die zich hard heeft gemaakt voor de comparatieve filosofie in België en Nederland. Ik had nooit eerder een boek van hem gelezen en deze uitgave van Waerbeke leek me een aardig begin. Maar hoe verder ik in het boekje vorderde hoe meer ik geïrriteerd raakte. Libbrecht heeft vanuit zijn studie een eigen visie op de wereld en het leven ontwikkeld. Ongetwijfeld was Libbrecht een erudiete man, maar het vergelijken van religies leidt niet per se tot een filosofie die waar is. Dat wil ik Libbrecht nog wel vergeven, maar niet zijn arrogante houding in deze tekst. Hij heeft het over de kleine mens, zelfs over de kleine zielen, als mensen niet verder kijken dan het dagelijkse leven, mensen die niets begrijpen van de diepere realiteit, de diepere wereld, de diepere zin. Dat gekleineer van mensen die niet zouden (kunnen) begrijpen wat meneer Libbrecht natuurlijk wel begrijpt. Na een korte beschrijving van de Tibetaanse mantra Om Mani Padme Hum concludeert Libbrecht: Ik weet dat de meesten hier geen snars van begrijpen, maar dat zijn diegenen die de realiteit willen bepalen vanuit hun eigen kleine menselijke bezigheden. Als mijn boekhouding klopt, heb ik een zinvolle prestatie geleverd. Als ik vanuit de sterrenhemel kijk naar dit belachelijk menselijk gescharrel, dan besef ik hoe weinig de 'realisten' begrijpen van het nirvana. Ik beweer niet dat het kleine realisme geen nut heeft, maar dan alleen als dienst aan het grote realisme, dat geen antwoord zoekt op de vraag 'Moeder, wat eten we vandaag?', maar 'Moeder, waarom leven wij?' Alleen hij die de moed heeft de stilte te cultiveren, stelt deze vraag. Voor de kleine zielen is het een dwaze, nutteloze vraag(41). En dit is nog maar één van de passages die me teleurstelde. In ieder geval heeft meneer Libbrecht weing van het taoïsme begrepen. Een beetje taoïst begrijpt dat de vraag naar de zin van het leven eveneens verborgen zit in de vraag naar wat er vandaag op het menu staat. Maar nee, meneer Libbrecht wil zijn belezenheid en eruditie tonen en kent daarbij geen enkele twijfel en dat gebrek aan twijfel is ergerniswekkend. Weliswaar word ik liever boos op een boek dan dat het mij onverschillig laat, maar mocht ik meneer Libbrecht morgen tegenkomen aan de kassa van mijn werkgever, ik zou hem hartelijk uitlachen na de vraag 'en? wat schaft de pot?'
Maar de arrogantie is niet het enige waar ik over struikel. Het is de hardnekkige gedachte dat de werkelijkheid in tweeën gesplitst kan worden. Aan de ene kant de vergankelijke, alledaagse, imperfecte wereld die we waarnemen door onze zintuigen en waar we elke dag in vertoeven. Aan de andere kant een Platoonse wereld waarin alles voorbeeldig en perfect is. Plato speelde met de gedachte van Ideeën en dat we die wereld konden benaderen, eventueel ervaren, door het filosofische denken. De christenen namen de tweedeling over, de zondige wereld van alledag en een paradijselijke hemel dat je alleen kan benaderen als je het zondige, vleselijke leven afwijst. God in de hemel was wellicht benaderbaar door ascese, bidden, een goed leven leiden (en vul maar aan), althans als je daartoe voorbestemd was, want anders restte eenvoudig eindbestemming hel. De tekst van meneer Libbrecht ademt een vergelijkbare tweedeling, al probeert hij de tweedeling te verzachten door zichzelf een pantheïstische houding aan te meten. De alledaagse mens begrijpt daar natuurlijk niets van, maar verstandige mensen als meneer Libbrecht begrijpen daar natuurlijk alles van. Stilte zou een poort kunnen zijn van de ene wereld naar de andere. Stilte zou je dichter bij God, het nirwana of wat dan ook brengen. Aangenomen dat die tweedeling zou bestaan, transcendent of immanent. Maar wat nu als dat volstrekte onzin is? Dat die behoefte aan de werkelijkheid van een transcendente of immanente wereld niet meer dan een behoefte is gecreëerd door onze hersenen, door ons bewustzijn? Ik weet het niet, laat ik dat maar vast bekennen, maar ik speel graag met de gedachte. Vragen als 'wat als er niets is achter onze zintuiglijke werkelijkheid?', 'wat als het leven eenvoudigweg zinloos is en dat dat eigenlijk heel bevrijdend is?' Ik weet er geen sluitende antwoorden op, maar ik heb wel gemerkt dat wanneer ik deze vragen positief beantwoord, er eigenlijk niet zo heel veel verandert, alles blijft hetzelfde en dat vind ik heel geruststellend. Geruststellend dat mijn leven niet fout of goed is of moet zijn. Dat ik er eenvoudigweg voor kan kiezen om een voor mij aangenaam leven te leiden zonder dat ik daarbij de vrijheid van anderen om dat ook te doen inperk, zonder dat ik daarvoor één of ander religieus of filosoof verhaal nodig heb (zoals ik ooit aan een dominee probeerde uit te leggen: je kunt toch gewoon een aangenaam mens zijn zonder de belofte van een hemel en is het eigenlijk niet veel mooier als je daar zelf voor kiest zonder je druk te hoeven maken over zonde en straf en hel). Misschien is dat wel mijn stilte waarnaar ik streef, de stilte van een eenvoudig leven zonder allerlei religieuze, transcendente poespas. En niet onbelangrijk, als mensen nu eens die idiote illusies van een andere wereld los zouden laten, dan zouden mensen wellicht beter gaan zorgen voor de enige wereld (en het leven daarop) dat we hebben. Maar voor wie eens boos wil worden en hartelijk lachen adviseer ik het boekje Stilte van Ulrich Libbrecht. Nog prachtig vormgegeven ook.
wilders illusie gewone hardwerkende nederlander iedereen nederlander wilder hol vat opiniepeilingen nederlander wilde mij daarbij hij doel hij alleen massa niet massa gelovigen ideeën idealen links angst idealen links kwaad welvaart identiteit nederland links bedreiging op man af toekomst socialisme elite volk onder wild politiek angst tegenover simplificatie complexe problemen zelfs taalgebruik geen twijfel geen ambivalentie hij zin ik misschien complexiteit volk wil niet complexiteit eenvoudigweg buitenlander indringer immigrant immers welvaart indentiteit wi volk ik jullie indringer socialisten hij knokploegen fascisten weleer complexiteit dedain parlement nodeloos bron corruptie bedrog crises oplossing ver dictatuur w geen politiek tegenpolitiek hol vat
4.6.2024
2005 dagboek van een lezer (31)
week 22
maandag, 27 mei 2024. - De Poëziekrant presenteert een dossier Poëzie en Muziek in het nummer dat ik aan het lezen ben. Ik las het eerste essay van Peter Ghyssaert 'Over taal, muziek en poëzie', maar daar gaat het helemaal niet over. Het gaat erover dat schrijvers zoals Peter Ghyssaert niet over muziek kunnen schrijven, dat het bijna altijd resulteert in oeverloos zinloos geneuzel. Natuurlijk, er zijn schrijvers die wel zinvol over muziek kunnen schrijven. Vestdijk was er één, hij begreep waar hij het over had. Jeroen Brouwers heeft nog even aan de studie muziekwetenschappen geproefd, maar hield zich doorgaans verre van schrijven over muziek. De muzikale vorm begreep hij echter wel. Maar veel schrijvers beginnen over de buitenkant van muziek of laten zich louter leiden door emotie. Om schrijvers kun je daarbij nog goedmoedig glimlachen, maar werkelijk tenenkrommend zijn die zogenaamde muziekspecialisten die op televisie aanschuiven aan van die kletstafels. Omdat ze dj zijn en veel popmuziek beluisteren, denken ze verstand van muziek te hebben. Ze hebben hooguit inzicht in het wereldje van de popmuziek, lepelen allerlei weetjes op rondom een popster of band en roepen fantastisch, geweldig en – jawel – historisch. Vervolgens mag er een zangeres of bandje spelen in de studio met één of ander nieuw nummer en terwijl iedereen blij en enthousiast wordt, wissel ik gauw van zender om zo'n honderd in een dozijn muzikale drol aan mij voorbij te laten gaan.
Het schrijven van dagboeknotities is net zo heerlijk als het schrijven van een brief: het mag ongepolijst en anarchistisch zijn en ik denk dat ik dat nodig heb. Meestal houd ik boosaardige notities weg van mijn website, maar misschien moet ik dat maar niet meer doen. Men mag ervan denken wat men wil en ja, ook ik beweer onzin, onderbouw niet alles, maar boosheid en onredelijkheid is eveneens onderdeel van wie ik ben. Ook in mensen die politiek links denken zit een verongelijkt, rancuneus, vanuit de onderbuik denkende persoonlijkheid. Iedereen heeft een Wilders in zich. En juist omdat deze Wilders nu een flinke vinger in het politieke moeras heeft, zit er meer boosheid in mij. Hoe de wereld maar doormoddert naar een steeds hogere gemiddelde temperatuur met meteorologische rampen tot gevolg, het maakt me woedend.
Iets van die woede lees ik terug in 2050 van Peter Verhelst. Dystopische, apocalyptische poëzie zou je het kunnen noemen. Ik proef de woede, al vermoed ik dat de dichter op het moment van schrijven en schaven een koele zelfbeheersing bezat. Tegelijkertijd heeft hij oog voor schoonheid, kan hij liefdevol en teder zijn. Ja, ik heb een zwak voor deze schrijver al sinds ik lang geleden het eerste boek van hem las dat begon met "Toen ik mijn eerste graf schond, was ik zeventien jaar oud. Het was hartje zomer. Ik legde mijn wang tegen de warme brokstukken en keek omhoog in de heldere nacht, waar iemand, hoog boven me, zat te lezen in een boek. De bladen ervan blonken als zwart glas en waren bestroooid met diamanten." Peter Verhelst De kleurenvanger, 9) Peter Verhelst weet altijd in zijn boeken iets op een acceptabele manier te verschuiven waardoor de werkelijkheid sprookjesachtig (ik weet even geen beter woord, misschien bedoel ik wel: magisch, maar toch niet magisch-realistisch) wordt. Ik word graag door hem meegenomen in zijn wereld van verbeelding en fantasie, al is zijn wereld vaak verontrustend. Voor 2050 geldt dit des te meer.
* * *
dinsdag, 28 mei 2024. - Mensen die behoefte hebben aan alleenzaamheid lopen zich vaak te verdedigen voor hun keuze. Of je loopt voortdurend uit te leggen dat je niet eenzaam bent, maar dat je nu eenmaal behoefte hebt alleen te zijn. Het is zoals Joseph Epstein schrijft geen beweging van de samenleving af, maar een beweging naar een 'betere' zelf. Voor mij is werken een noodzakelijk 'kwaad'. Er moeten centjes verdient worden en je levert een bijdrage aan de samenleving. Ik kan met een glimlach naar mijn huidige werk lopen, maar ik ben altijd weer blij als ik na afloop thuis kom en daar mijn alleenzaamheid aantref. Ik heb lang gedacht dat ik met werken iets moest bereiken en dat ik daardoor Iemand zou (moeten) zijn, maar de waarheid is dat ik geen voldoening vind in werk, maar juist in de tijd dat ik niet werk. Ik kan met verbazing kijken naar mensen die zich helemaal storten op hun carrière en hun vrije tijd helemaal vullen met allerhande activiteiten om maar niet alleen te zijn. Altijd maar bezig, altijd maar onderweg en vooral – 'kijk mij nou eens, wat heb ik toch een fantastisch leven' – druk op sociale media. Plaatsvervangende vermoeidheid. Ik verbind er allang geen oordeel meer aan, ik begrijp dat de verschillen er nu eenmaal zijn, al hoor ik ook vaak dat de hardwerkende mens ook wel eens 'een momentje voor zichzelf' wil. Geen oordeel, maar toch heb ik de indruk dat mensen vooral druk zijn met aan de verwachtingen van de samenleving te voldoen en dat ze zichzelf daarbij voorbij lopen.
Ik keek gisteravond opnieuw naar de aflevering van Floortje terug naar het einde van de wereld met Maggie Doyne. Ik had de aflevering al eens gezien en als er nu iemand is die haar hart lijkt te volgen en verschil maakt in een uithoek van de wereld, dan is het Maggie Doyne wel. Niet om carrière te maken, niet om rijk te worden, maar eenvoudigweg omdat ze aanvankelijk voor één kind wat wilde betekenen. En dat liep helemaal uit de hand. Wat een inspirerende persoonlijkheid, zo zijn er maar weinig op de wereld. Natuurlijk wordt er veel niet getoond. Naast de tragiek van het verlies van een kind die haar op de rand van de afgrond bracht, zullen er veel tegenslagen te overwinnen zijn geweest om te bereiken wat zij heeft bereikt. Elke dag weer, maar het lijkt haar zo natuurlijk af te gaan, ik kan me er alleen maar over verbazen.
Men zegt dat voor mensen die eenzaam zijn juist de kassa in de supermarkt belangrijk kan zijn. Dat kleine momentje van contact met een mens zou het verschil kunnen maken. Wel, of ik iets beteken in het leven van de mensen die dagelijks aan mijn kassa voorbij trekken, daar kan ik niet met zekerheid iets over zeggen. Ik probeer voor iedereen even vriendelijk te zijn en als de gelegenheid er is en mensen beginnen een praatje, dan ga ik dat allerminst uit de weg. Ik heb bemoedigende opmerkingen gekregen en soms zie ik iemand met een strak gezicht in de rij staan, maar na het afrekenen met een glimlach vertrekken. Een enkeling heeft me wel complimenten toegefluisterd, een enkeling vertelde me altijd in mijn rij te gaan staan als ik aan de kassa zit. Maar het meest 'trots' ben ik op die jonge vrouw die altijd zwijgzaam passeerde, altijd ietwat trillend het geld voor me neer legt, niet in staat om zelf te rekenen moet ze er maar op vertrouwen dat ik eerlijk ben. Ik bleef haar vriendelijk groeten en na een aantal maanden kreeg ik zelfs een groet terug. Gisteren begon ze zelfs een praatje, het voelde als een overwinning. Nee, ik ben geen Maggie Doyne, maar ik weet zeker, dat wanneer iedereen een beetje vriendelijk voor elkaar is, we allemaal verschil kunnen maken. Daarvoor hoef je geen carrière te maken of rijk te zijn of een rijk sociaal leven te hebben, online of in werkelijkheid. Nee, ik kan de wereld niet wezenlijk veranderen, maar ik kan wel proberen aardig te zijn voor anderen.
* * *
donderdag, 30 mei 2024. - Lezen, schrijven, wandelen, in die volgorde. Toch voelt het soms inwisselbaar. Lezen is ook een vorm van wandelen, schrijven is ook een vorm van wandelen … en zo kan ik wel meer combinaties maken. Peter Verhelst schrijft in 2050- we bewegen om te vergeten(49). Misschien. Een bladzijde eerder staat: De droom is niet om de wereld te domineren, maar om elke plek die we bezoeken te beschouwen als rustpunt in een tocht.(48) Dat eerder.
Vandaag kwam het nieuwste nummer van de Nederlandse Boekengids aan. Ik ben enthousiast over dat blad, ik lees het graag. Daarnaast arriveerde The Letters of Emily Dickinson, een lijvig boekwerk. Uit de tijd dat men nog brieven schreef. Samen met dagboeken kun je met brieven bijna niet dichter bij een schrijver komen. Het beeld is dat Dickinson erg op haarzelf was, maar wie die honderden bladzijden met brieven ziet, begrijpt dat ze wel degelijk contact had met de wereld. Ik houd van brievenboeken. Ergens beschouw ik elk boek als een uit de hand gelopen brief, speciaal voor mij geschreven. Althans, ik probeer zo'n leeshouding aan te nemen en soms probeer ik in gedachten een brief terug te schrijven.
* * *
vrijdag, 31 mei 2024. - Het artikel in Poëziekrant 2023/6 over 'Jazz bij dichters in de jaren 50 en 60' is aardig, maar wel erg summier. Wat leer ik er uit? Dat in die tijd sommige dichters erg van jazz hielden en dat dat zo nu en dan invloed had op hun poëzie. Eigenaardig is dat het artikel ineens stopt, ik had graag meer geweten, begon het net een beetje interessant te vinden. Helaas. Het artikel herinnerde me aan een nieuwe deeltje The Unknown Kerouac in de Library of America-reeks waarin enkele essays staan over jazz, misschien daar maar eens verder lezen dan.
* * *
zondag, 2 juni 2024. - De meteorologische zomer is begonnen. Veel mensen zullen daar blij mee zijn, ze verlangen naar zon, naar warmte. Sommigen geven daar veel geld voor uit door met het vliegtuig naar landen te gaan waar de kans op zon groot is. Bakken op het strand, ik heb dat nooit begrepen. Youp van 't Hek omschreef het als een oefening voor het liggen in de kist later en ik begrijp hem. Voorjaars- en najaarszon, vooral in de avond, vind ik prachtig, de zomerse zon is me doorgaans te fel, te heet. Ik verdraag het zomers licht maar moeilijk en ik vrees dat de warmte in de toekomst alleen maar erger wordt. De zomer is voor mij: verlangen naar de herfst. Veel mensen houden niet van de winterse kou, maar kunnen de esthetiek van sneeuw dan nog wel waarderen. Behalve als het ten koste gaat van de schaatshysterie. Maar de schoonheid van een regenbui op een zomeravond of in de herfst, die schoonheid lijken maar weinig mensen te ervaren.
Wie weet jou altijd op te fleuren vraagt het theezakje. Mijn kinderen is mijn spontane antwoord en daar is geen twijfel over mogelijk. In wat voor een humeur ze ook zijn, ik ben altijd blij om ze te zien of te horen, het montert me altijd op. Maar tegelijkertijd kan ik daarnaast maar één iemand anders verzinnen. Te lang geleden, maar ik herinner me dat ik altijd blij en gelukkig werd in haar aanwezigheid, als ik haar stem hoorde over de telefoon, als er een brief binnenkwam. Wat rest is melancholie.
Waar ben je
nu je op de weg loopt die niet ophoudt?
Hoewel je niet meer zichtbaar bent
hoor ik je naast me. Wie ben je,
fluister ik. Hier, wil je antwoorden,
in het bed waar ik niet meer lig ben ik
het lichaam dat niet meer van mij is.
Maar waar zijn we dan nog?
Ik wil je naam nog één keer uitspreken.
Gefluister van boomkruinen.
Het geeft niets, denk je. We zijn niet meer
dan vormen van stilte, handelingen van licht.
Met gesloten ogen onder een boomkruin liggend.
Handelingen van stilte, vormen van licht.
dinsdag, 21 mei 2024. - Nexus nummer 94 uitgelezen, het laatste nummer, ik heb het abonnement weer opgezegd. Ik heb een haat-liefde-verhouding met het blad. Enerzijds houd ik ervan, omdat het me wijst op denkers en schrijvers die interessant zijn en ik ben vaak na lezing op zoek gegaan naar boeken van deze of gene. Anderzijds wordt het blad steeds vaker geopend met een lang essay van oprichter Rob Riemen en dan weet ik waar het naartoe gaat: het humanistisch beschavingsideaal. Soms is de weg ernaartoe origineel en prikkelend, maar vanuit essayistisch oogpunt is het fnuikend dat je aan het begin al weet waar het eindigt. En dat Thomas Mann altijd even genoemd moet worden, naast al die andere grootheden uit de geschiedenis, dat is even voorspelbaar. Het wekt mijn ergernis, elke keer weer, dus stop ik er mee, ik heb geen zin om me elke keer door een zelfgenoegzaam essay van meneer Riemen heen te moeten worstelen. Natuurlijk, ik zou het kunnen overslaan, maar de overige bijdragen reageren vaak op de fantasie van meneer Riemen en ik ben nu eenmaal iemand die (ook) een tijdschrift van a tot z leest. Uitgezonderd de krant. Daarnaast stapelden de tijdschriften die ik nog wilde lezen zo erg op, dat het tijd werd om een selectie te maken, anders zou ik niet meer aan boeken lezen toekomen. Exit Nexus.
Ik vraag me af of we er klaar voor zijn om de vastgestelde mechanismen en systemen te doorbreken, of we er klaar voor zijn om de arrogantie van de macht te bestrijden, om ons te gedragen en om te denken als vrije mensen in een realiteit waar de consumptiedwang heerst als gevolg van een ordinair materialisme, resultaat van 'individualiteitszin' van deze tijd. Alls is te koop: trouw, liefde, zelfs kunst, elke beweging van de ziel wordt te gelde gemaakt en geconsumeerd als een zakje pinda's en dan hup door naar het volgende… Deze wereld, niet geregeerd door de rede maar door geld, brengt ons naar de afgrond. Ik geloof ook niet in een wetenschappelijke vooruitgang die is losgekoppeld van de spirituele [spirituele voortuigang? wat een onzin, deze passage is jammer - jwl]: het is duidelijk dat we in moreel opzicht niet klaar zijn voor de ontdekkingen van de wetenschap. We gebruiken ze voornamelijk om elkaar kwaad te doen en om het fragiele evenwicht van het milieu waarin we leven te verwoesten. Er is niet veel verschil tussen de moderne mens en de mens die vijfduizend jaar geleden aan de oevers van de Eufraat woonde. We blijven maar oorlog voeren, onze naasten onderwerpen en uitbuiten, geweld uitoefenen en macht en geld verwerven alsof dat het enige doel is van ons bestaan. We leven langer, we reizen sneller, we gaan naar de ruimte, maar vanbinnen zijn we nog steeds dezelfde primitieve wezens.
Onze wereld, onze planeet is in gevaar. Er zijn vele redenen voor pessimisme, soms zelfs apocalypisch pessimisme, nu de aarde steeds verder opwarmt. Het is niet zeker of de technologische en creatieve vindingrijkheid van de mens, gegijzeld door de hebzucht van het late kapitalisme – en het late communisme, laten we dat niet vergeten – alle ontwikkelingen nog wel kunnen bijhouden. Onze democratische naties hebben moeite het door haat aangedreven populisme in toom te houden. Dat populisme kijkt neer op de ideeënelite, die zich laat ringeloren door de financiële elites die zich zo gemakkelijk buiten alle landsgrenzen bewegen. Ondertussen zijn de algoritmen die de digitale sociale sfeer beheersen allergisch voor de complexiteit van het denken. Complexiteit vergt vaak een zekere mate van ambiguïteit waar de nieuwe media en hun gebruikers geen geduld voor hebben. Aandacht is een felbegeerd artikel, het duurste dat er is.
woensdag, 22 mei 2024. - Gisteren kwam De romantische leugen en de romaneske waarheid van René Girard aan. Een uitgave van Noordboek, een uitgeverij die filosofie vertaalt en uitgeeft in mooie, eenvoudig vormgegeven boeken. Dat was ook goed aan het blad Nexus: mooi vormgegeven, mooi formaat, zelden een afbeelding en als er al een afbeelding in staat, dan is het ook noodzakelijk.
Vanaochtend dan begonnen in het tijdschrift Poëziekrant, een ondertussen alweer oud nummer uit 2023, ik loop achter. Qua vormgeving is de Poëziekrant in de loop der jaren een stuk rustiger en leesbaarder geworden, maar het bevat nog steeds nodeloos veel foto's. Het magazineformaat bevalt me ook niet echt, maar daar is overheen te stappen. Op de voorzijde de dichteres Sasja Janssen die de lezer aankijkt. Niets tegen Sasja Janssen, maar ik houd niet van boeken, tijdschriften waar op de voorzijde iemand je voortdurend aankijkt. Op bladzijde twee louter een foto van de schrijfster. Op bladzijden vijf en zes foto's van de schrijfster, nauwelijks tekst. Ja, zo kan ik ook een krant maken van meer dan honderd bladzijden. En wat moet ik met die foto's waarop de dichteres me aankijkt. Idolatrie? Zoals pubers vroeger posters ophingen van hun favoriete zanger of zangeres? Liever zou ik zo'n tijdschrift lezen in een kleiner formaat met nauwelijks foto's. Neemt niet weg dat het tijdschrift ondertussen een goede kennismaking is. Daarom lees ik tijdschriften, om even te proeven van een gerecht dat ik anders misschien nooit zou bestellen, laat staan dat ik weet zou hebben van het bestaan. Misschien dat ik terloops ook nog iets leer over poëzie, want poëzie is mijn dode hoek in de literatuur, ik begrijp het niet, ik moet ervoor over mijn schouder kijken en dan nog. Als er iets is waar ik geen zinvolle teksten over zou kunnen schrijven, dan is het wel poëzie.
vrijdag, 24 mei 2024. - ikmasker wees mij op een boek van Becca Rothfeld, onder andere met het sturen van een link naar een krantenartikel in The Guardian (Kate Kellaway 'All Things Are Too Small by Becca Rothfeld review – bracing and brilliant essay collection' in: The Guardian, Mon 25 Mar 2024 08.00 CET online). Ik was geïntrigeerd en bestelde het boek, gisteren kwam het binnen. Dat een Amerikaanse schrijfster naar aanleiding van een tekst van Hadewijch tot deze essays komt en dat ik zelf een gematigde vorm van minimalisme nastreef, maakte dat ik dit boek een keer moet lezen. Boeken over less is more schurken vaak tegen allerlei vermoeiende niet-westerse godsdiensten aan en alhoewel ik dat als tegenwicht tegen het consumentisme waardeer, is het eveneens een lifestyle geworden voor zelfgenoegzame rijken die graag hun goede smaak in design willen etaleren. Bovendien lees ik ook graag boeken die prikkelen door mijn keuzes uit te dagen. Natuurlijk is er één hobby dat mijn minimalisme en anti-consumentisme tegenspreekt: mijn verzameling boeken.
De meeste therapeuten geloven in open kaart spelen, omdat dat 'verlossing' geeft; daarin zijn ze te vergelijken met bedieners van het geloof. Lisa Appignanesi Alles over de liefde, 304
We worden omgeven door een verbijsterende hoeveelheid manieren om onze vrije tijd te besteden, maar de meeste mensen vervelen zich dood en zitten gefrustreerd thuis op de bank. Mihaly Csikszentmihalyi flow, 123
Onze literaire kritiek heeft zich afgewend van het idee van een hoge cultuur, zoals die wordt ingevuld door kamers met witte mannen die menen dat zij over een goddelijk rationeel vermogen beschikken om te besluiten wat er in de literatuur kwaliteit heeft en wat niet. Valentina Vapaux 'Ja, tuurlijk, whatever, maar echt' in: Nexus 2023 nummer 94, 106
20.5.2024
2002 honderd woorden (38)
Ik zou wensen dat ik kon schrijven zoals Yurara Sarara filmt. Met langzame bewegingen waardoor er een vorm van sereniteit kan ontstaan. Het juiste moment op de juiste plek vinden, niet forceren. Rust, ruimte en helderheid. Maar ook: het loslaten van de westerse behoefte aan drama en een louterende catharsis. Een tekst kan ook spannend zijn zonder dat het verhaal per se spannend moet zijn. Het is mijn verlangen om een voorwaartse ontwikkeling los te laten. Cyclisch schrijven, zoals de vier seizoenen of dag en nacht: er is weliswaar iets verandert, maar verder is alles hetzelfde gebleven en herhaalt zich.
15.5.2024
2001 honderd woorden (37)
Ik weet niet wat het is. Misschien zijn het de woorden van Diana Ozon – hoe kun je nou rechtlijnig denken in een ronde schedel? – die in mij blijven rondtollen. Veel van wat ik ben is toeval en ik begrijp het evangelie van het najagen van dromen niet. Dromen zijn bedrog is mij verteld. Iets bereiken en zin geven is met terugwerkende kracht. En zo zit ik in mijn woonkamer en kijk rond. Al die boeken, al die zoektochten en illusies – dromen, om het modern te zeggen – al die stille woorden om de tijd vast te grijpen en terug te brengen.
De industrieel trof de visser tot zijn afgrijzen languit op de grond naast zijn boot met een pijpje in de mond.
— Waarom ben je niet aan het vissen? vroeg de industrieel.
— Omdat ik voor vandaag voldoende vis heb gevangen.
— Waarom vang je er niet nog een paar meer?
— Wat heb ik daaraan?
— Dan kun je meer verdienen, een motor aan je boot hangen en dieper water bevaren en nog meer vis vangen. Dan zou je geld hebben om nylon netten te kopen, en dat betekent weer meer vis en meer geld. Dan heb je binnen de kortste keren geld genoeg om twee boten te kopen, ja een hele vloot boten. Dan zou je net zo rijk kunnen worden als ik.
— En wat zou ik dan moeten gaan doen?
— Dan kun je achteroverleunen en van het leven genieten.
— Wat denk je dat ik nu aan het doen ben?
Nee, ik heb geen perfect leven, al was het maar omdat ik niet in een perfect leven geloof, al was het maar omdat ik denk dat geloof altijd gebaseerd is op illusies, ook al zijn illusies noodzakelijk om het leven te leven. (Hoeveel werkelijkheid verdraagt een mens? Niet veel, vrees ik.) In de ogen van anderen zal mijn leven niet erg bijzonder zijn, maar het is goed genoeg voor mij.
Er zijn afslagen genomen die ik achteraf liever niet had genomen. Maar toch, hoe vreemd het ook mag klinken, ik ben tevreden over hoe mijn leven is verlopen. En omdat ik niet weet hoe een en ander gegaan zou zijn als ik wel die andere afslagen genomen zou hebben, ga ik er vanuit dat mijn leven tot nu toe de best mogelijke variant is geweest. De toekomst zal net zo gaan, ik zal domme beslissingen nemen, verstandige ook wellicht, er zullen onaangename gebeurtenissen plaatsvinden, maar ook momenten van geluk; zoals het leven nu eenmaal voortgaat.
Transformeert, niets blijft ooit hetzelfde, zoals die beroemde rivier van hoe heet die Griek ook al weer. Maar als perfectie besloten ligt in imperfectie (zoals imperfectie besloten ligt in perfectie), wel, dan kan ik zeggen: ja, ik heb een perfect leven.
29.4.2024
1997
THE PERFECT LIFE
I have a perfect life. It isn't much,
But it's enough for me. It keeps me alive
And happy in a vague way: no disappointments
On the near horizon, no pangs of doubt;
Looking forward in anticipation, looking back
In satisfaction at the conclusion of each day.
I heed the promptings of my inner voice,
And what I hear is comforting, full of reassurance
For my own powers and innate superiority — the fake
Security of someone in the grip of a delusion,
In denial, climbing taller towers
Like a tiny tyrant looking on his little kingdom
With a secret smile, while all the while
Time lies in a wait. And what feels ample now
Turns colorless and cold, and what seems beautiful
And strong becomes an object of indifference
Reaching out to no one, as later middle age
Turns old, and the strength is gone.
Right now the moments yield to me sweet
Feelings of contentment, but the human
Dies, and what I take for granted bears a name
To be forgotten soon, as the things I know
Turn into unfamiliar faces
In a strange room, leaving merely
A blank space, like a hole left in the wake
Of a perfect life, which closes over.
Gisteren was het eenentwintig jaar geleden dat ik mijn eerste bericht plaatste op mijn website. Weliswaar was indertijd het adres een andere in de virtuele wereld, maar toch: mijn website. Het webloggen was populair en ik surfde de eerste jaren mee op de populariteit van het medium, wat de vele particuliere en banale berichtjes in de eerste jaren verklaart. Facebook en andere sociale media hebben de populariteit overgenomen, de rijke weblogwereld werd steeds kleiner, vele webloggers stopten ermee. Facebook is veel toegankelijker - je hoeft niet per se een eigen webpagina te onderhouden - en het mogelijke publiek en respons is aanmerkelijk groter.
Ik kon geen afscheid nemen van mijn website. Het bleef voldoen aan mijn behoefte om flessenpost in de virtuele wereld te blijven slingeren. In tegenstelling tot Facebook kon ik zelf de pixels bepalen, eeuwig op zoek naar de ideale lay-out. Ik probeerde wel via Facebook lezers naar mijn website te verleiden, maar het laatste jaar voordat ik Facebook uit mijn leven heb verbannen, merkte ik nauwelijks meer belangstelling. Facebook voegde niets toe en werd een blok aan mijn been dat voortdurend om aandacht schreeuwde. Geïnteresseerde lezers zouden de weg naar mijn website ook zonder Facebook wel vinden.
Of ik wel of niet veel bezoekers op mijn website ontvang weet ik niet, er loopt geen tellertje mee. Het is voor mij een raadsel wie er allemaal lezen. Misschien slechts een enkeling, misschien zijn er anonieme lezers waar ik geen weet van heb. Het aantal reacties via mijn e-mailadres zijn op één hand te tellen en al ben ik natuurlijk zeer nieuwsgierig naar de eventuele anonieme lezers, ik respecteer evenzeer hun wens om onbekend te blijven.
Toen ik met bloggen begon, stelde ik geen grote eisen aan mijn schrijven, ik zou wel zien, ik had geen grote pet op van de kwaliteit. Ik vermoed dat het de afgelopen eenentwintig jaar wel wat vooruit is gegaan, maar het oordeel laat ik aan anderen. Het onvermogen om mijn eigen schrijfsels te beoordelen is gebleven. Soms lees ik een oud bericht en denk dan wel eens dat het ook weer niet zo beroerd is. Ik heb complimenten mogen ontvangen en dat was geruststellend, maar het heeft de twijfel nooit weggenomen.
In mijn leven is er in die eenentwintig jaar veel veranderd. In het begin woonde ik nog in Utrecht, werkte ik in hartje Amsterdam en was getrouwd en vader van een zoon. De website was een uitlaatklep van gedachten en ervaringen waar ik op een andere wijze geen ruimte voor vond. Toen kon ik niet vermoeden dat ik vader zou worden van drie kinderen, dat mijn huwelijk spaak zou lopen en dat ik ondertussen een baan om de hoek bij een grootgrutter heb. Ik koester mijn alleenzaamheid, omring mij met boeken, lees, wandel een schrijf, al bereiken steeds minder teksten mijn website. Het is beter zo.
Mijn website, mijn kluizenaarshut, mijn Walden in de virtuele wereld. Het is een deel van mij, maar wie denkt mij te leren kennen louter door mijn teksten te lezen, komt bedrogen uit.
Lezers of niet, waar het mij om gaat is dat mijn website mij ruimte geeft om te vinden waar ik niet naar zocht, maar wat misschien juist datgene is waar ik wel naar zocht. Ruimte waarin iets zich aandient waarvan ik in het begin van het schrijven nog geen vermoeden had. Niet ik schrijf deze website, de website schrijft mij. Daarom is het meer dan een adres in de virtuele wereld, het is een onzichtbare plek in mijn leven. Wat ik alleen maar hoef te doen, is te zorgen dat op het onzichtbare podium datgene aanwezig is wat maakt dat iets op een onbewaakt ogenblik zich kan aandienen. En voor 'datgene' heb ik de drieslag nodig, dat al enige tijd bovenaan de website staat: silence, simplicity en solitude. Het lijkt erop dat ik dat na eenentwintig jaar enigszins gevonden heb.
25.4.2024
1995 honderd woorden (36)
Nu het loof het bos weer groen kleurt en de zon 's ochtends laag boven de horizon staat, zie ik vanuit mijn leesstoel de schaduwen dansen op de muur, schaduwen als een zacht gefluister in mijn thuis. Zo komt de wereld bij mij binnen, zo worden binnen en buiten vermengd. De zon wil me naar buiten verleiden, de schaduwen vertellen me te gaan lezen. Een kop koffie lang mijmer ik voor me uit. Wanneer het kopje leeg is, besluit ik de woorden op te schrijven, wetende dat het schaduwballet over een paar uur op de tegenoverliggende muur een reprise geeft.
18.4.2024
1994
Geen groter soelaas dan in je eentje bij een lamp te zitten met een opengespreid boek en bevriend te raken met iemand uit lang vervlogen tijden die je nooit hebt ontmoet.
Kenkō De kunst van het nietsdoen §13, 14
15.4.2024
1993 zonder context (128)
Ik voel me zo langzamerhand zélf iemand met ezelsoren, een geknakte rug, een bol achterplat en een beduimelde inhoud. Gerrit Komrij Halfgod verzamelaar, 10
Nu ja, net als aan schrijvers kent men ook aan cultuurfilosofen meer verstand en profetisch inzicht toe dan zij bezitten. Gerrit Komrij Halfgod verzamelaar, 119
Al onze basisideeën over democratie, recht, beschaving en duizenderlei dingen meer waar we in de dagelijkse omgang, de politiek en onze bestaanszekerheid mee te maken hebben, dat alles is ontstaan uit de ideeën die een paar mensen ooit neeschreven in de literatuur en de filosofie. Gerrit Komrij Halfgod verzamelaar, 119
De strijd tussen het Ene Boek en de Vele Boeken is de strijd van de uniformisering en de haat tegen de genuanceerdheid en het begrip. Gerrit Komrij Halfgod verzamelaar, 137
15.4.2024
1992
Wanneer mensen nou eens stopten met doen wat zou er dan een rust en stilte over de wereld neerdalen. Ach, al was het maar een dag per week ….
Wat betreft de vraag of gelijkwaardigheid tussen beide partners het geluk in de weg staat, durf ik wel de stelling aan dat het probleem niet zozeer ligt bij de gelijkwaardigheid als wel bij de ideeën over geluk die we vandaag de dag hebben. Lisa Appignanesi Alles over de liefde, 222
Ook de wetenschap dat het ook waardevol is om alleen te zijn, en respect voor het verlangen daarnaar van een ander, speelt een rol in het voortdurend schuivende krachtenveld binnen de relatie. Lisa Appignanesi Alles over de liefde, 225
Maar na vijftien jaar onderwijs en systematische, ideologische 'indoctrinatie' is de perceptie van de meeste West-Europeanen redelijk homogeen: alle andere culturen op de wereld zijn minder beschaafde, 'primitievere' voorstadia van de Europese beschaving. Henk Oosterling Waar geen wil is, is een weg, 158
Terwijl in het christelijke Westen altijd gevraagd wordt waarvoor al dat menselijk lijden goed is of waarom mensen zo moeten lijden, stelt het boeddhisme een veel pragmatischer vraag: niet waartoe of waarom, maar waardoor lijden mensen? Henk Oosterling Waar geen wil is, is een weg, 200
Denkend aan de ideeënleer van Plato zie ik zeepbellen uiteen spatten.
18.3.2024
1989
Niet dat ik schrijf, maar dat ik schrijf.
13.3.2024
1988
brokstukken
brokkelen
broos botsend
de helling
af
het dal
in
en?
plons!
5.3.2024
1987
Een dichte mist komt opzetten en verandert het landschap in een ware concertzaal. De bruinwierstokken trommelen op de rotsen. Geboeid luister ik naar dit aanlandige tamboerkorps dat roffels oefent voor een volgende taptoe. Als elke zevende golf, zoals vaak wordt beweerd, inderdaad hoger en lager is, zou ik het ritme van de zee in het getrommel moeten kunnen horen. Ik ga net boven het water op een steen zitten en concentreer me op het geluid. Elke minuut lijken er klanken bij te komen; de branding verandert in een orkestbak. Ik luister naar het suizen van de mistdeeltjes, de zachte golven die aan de luide omklappende golf voorafgaan, naar het lange uitrollen van de de zee, het uiteinde van de vloed, de kelp aan de voet ervan die over ander kelp heen glijdt en het uiteenspatten van de bellen op het zand nadat het water zich heeft teruggetrokken.
Als een paar uur later de mist verdwenen is, ligt de partituur waarnaar ik luisterde uitgespreid over het strand: een notenschrift van zeewier, waarin alle akkoorden ruim staan uitgeschreven.
'Maar hoe die te vinden? Wanneer ik één woord uitspreek,—als formule, als talisman,—stromen er tien toe, die ieder een wereld voor mij openen, die door geen honderdduizend woorden te vullen is! De woorden stromen door mij heen, maar zij veranderen mij niet… Maar goed, ik heb dan een woord gevonden, waarvan ik spoedig de verborgen krachten beproeven wil, en dat woord is: lelijkheid,—u wist het reeds. Ik verdraag niets meer wat op schoonheid of harmonie aanspraak maakt. Een mooie vrouw,—dit nuttig grondbegrip voor alle schildersacademies, om van de zoete werkelijkheid maar te zwijgen,—ik verdraag het niet meer. Symmetrie verdraag ik niet meer. Zonsondergangen, fonteinen en rozen al evenmin. Hier!'—Hij begaf zich naar de hoek van het atelier, waar de copie van Titiaans' Heilige Familie aan de muur hing. Maar hij bedacht zich; Esquerrer had de Titiaan eens tegenover hem geprezen, en hij wilde zo overtuigend mogelijk zijn. Lang te zoeken naar een beter exempel hoefde hij niet. Onder de doeken, die met hun beschilderde kant tegen de muur aan stonden, had hij aldra een uitgekozen en naar het licht gedraaid: eveneens een Heilige Familie, een van die massa-artikelen, onder zijn leiding vervaardigd, en waarvan hij er hier opzettelijk een paar had laten staan om zich, zodra hij daar behoefte aan had, te kunnen overtuigen van hun waardeloosheid.
De weelderige tuin werd begrensd door een muur, een muur met prikkeldraad en elektrische bedrading om te voorkomen dat iemand over de muur zou kunnen klimmen. Soms zag men in de verte een wachttoren waarin iemand ijsbeerde. Soms zag men schoorstenen die zwarte wolken en vuur uitbraakten. Als toeschouwer weet je, de tuin is het paradijsje van de bewoonster, achter de muur is de hel. De hel kregen we niet te zien, hoorbaar was het des te meer, als een orgelpunt.
In mijn kindertijd had ik een fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog. Of misschien beter: een fascinatie voor soldaten. Mijn vader was per slot beroepsmilitair. Mijn ouders hadden niet veel boeken, maar Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong stond prominent in de huiskamer. Daarnaast stond in tien delen de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in foto's en documenten met inleidingen van G.B.J. Hiltermann (Hitlerman verbasterde ik als kind). Het waren vooral de foto's in deze boekjes die mijn aandacht keer op keer trokken. Afschuwelijke foto's weet ik nu, maar als kind realiseerde ik me dat niet. Ik was zelfs onder de indruk van de Duitsers, wat zagen ze er allemaal prachtig en indrukwekkend uit. De Amerikanen trouwens ook, die met vlammenwerpers de eilanden in de Stille Oceaan aan het bevrijden waren. Ik weet niet meer op welke leeftijd de omslag plaatsvond van kinderlijke fascinatie naar een beginnend gevoel van afschuw voor de geschiedenis achter die foto's. Toch, een zekere fascinatie bleef, een fascinatie voor het feit dat de geschiedenis zichtbaar was, ook al wist ik ondertussen wat een onvoorstelbaar leed die foto's documenteerden. En de kast met L. de Jong en G.B.J. Hiltermann staat nu bij mij, het zijn de enige boeken die ik uit erfenis heb meegenomen.
Wat-als-vragen zijn zelden zinvol. Toch heb ik me meermaals afgevraagd of ik als Duitser in de jaren dertig weerstand had kunnen bieden aan de verleidingen van het nationaal-socialisme. In hoeverre zou ik meegesleept zijn door de ontwikkelingen? Had ik weerstand kunnen bieden aan de uniformen? Aan de alom verkondigde illusie dat wij als volk superieur waren? Aan het charisma van Hitler? Zou het banale kwaad ook in mij schuilen?
Bevinden wij ons niet voortdurend in een niemandsland tussen paradijs en hel?
Ik ben ooit in mijn tienerjaren in het museum Auschwitz-Birkenau geweest. Ik heb in een gaskamer gestaan, ik heb de ovens gezien. In de stilte probeerde ik me het onvoorstelbare voor te stellen, maar ik voelde niets en schaamde me daarvoor.
Wanneer we in mei de doden herdenken en de bevrijding vieren is er altijd wel iemand die zegt dat we dit vooral moeten blijven doen, want wat er in de Tweede Oorlog gebeurde, dat mag nooit meer gebeuren. Dan voel ik woede en zou ik die persoon vloekend willen toeschreeuwen: het gebeurt nog elke dag, weet je dat dan niet? Die muur en die wachttorens, die zijn er nog steeds, op vele plekken op de wereld. Misschien niet met datgene wat de Holocaust zo uniek maakte – de logistieke en industriële hang naar het vernietigen van mensen met bepaalde eigenschappen, het uitroeien van een volk –, maar de concentratiekampen waar mensen gemarteld en ontmenselijkt worden, die bestaan nog steeds. Het gebeurt nog elke dag! Wij bevinden ons vooralsnog aan de paradijselijke kant van de muur.
Ze bestaan nog, de mensen die op een humanistisch beschavingsideaal vertrouwen. Als je maar voldoende deelneemt aan en kennis neemt van cultuur en wetenschap, als we de mensen maar uit onwetenheid trekken (het ideaal Bildung), dan komt het wel goed met de mensheid. Die idealisten zien alleen het licht van de Verlichting, niet de schaduw die het vooruit werpt. Was het niet George Steiner die zich terecht afvroeg hoe het toch mogelijk was, dat mensen die 's avonds na het werk Schubert zingen aan de piano, de volgende dag gewoon weer doorgingen met het vernietigende werk in het concentratiekamp? Het enige antwoord dat ik kan verzinnen is: omdat het in de aard van mensen zit. Wij leven in een niemandsland, we reiken naar het paradijs en negeren het orgelpunt van de hel.
Paradijs? Ik vraag me af of het nog wel goed komt. De klimaatverandering dendert maar door, de gemiddelde temperatuur stijgt en de gevolgen daarvan worden steeds duidelijker waarneembaar. Extremere weersomstandigheden, bosbranden, overstromingen, droogte, hoge temperaturen, maar ook het uitsterven van diersoorten, het sterven van bossen, koraalriffen, je kunt niet meer naar een natuurfilm kijken zonder er aan herinnert te worden dat datgene wat je net gezien hebt wellicht aan het verdwijnen is. Ik stel me zo voor dat over vijfenzeventig jaar een film wordt gemaakt voor de mensen die dan nog weten te overleven in de weinige leefbare gedeelten van de aarde, waarin getoond wordt, hoe aan het begin van de eenentwintigste eeuw mensen gewoon doorgingen met hun alledaagse leven terwijl ze wisten wat er aan de andere kant van de muur gebeurde. De klimaatverandering is het orgelpunt van onze tijd.
Want die muur zit in ons allemaal. Niemand kan de zwaarte dragen van de andere kant, dat kunnen we alleen als collectief, als samenleving. En hoewel ik iedereen zijn paradijsje gun, zijn feestje, zijn carnaval, zou het goed zijn als we allemaal zo nu en dan eens luisteren naar dat orgelpunt en daar consequenties uit trekken voor onze manier van leven. Ik vrees dat die samenleving niet meer mogelijk is.
Naast het orgelpunt was er ook voortdurend een zwarte hond die rond rende. Eigenlijk had niemand echt aandacht voor die hond. Die hond was er, net als het geluid vanachter de muur. Die hond leek niet geregisseerd. Wat was de betekenis van die hond? Hij deed niemand kwaad, hij wilde alleen maar aandacht. Hij was aanwezig, zoals de bloemen en planten in de tuin, de prachtige meubels in het huis, het stromende water van de rivier, het paard in de stal. Zij waren onwetend en onschuldig, niet eens stille getuigen.
Het meest ontluisterend vond ik niet alleen het contrast tussen het alledaagse voortleven in weelde en negeren van de hel achter de muur, maar het besef dat in ieder van ons een Rudolf Höss en Hedwig Hensel schuilt.
Nee mevrouw, ik ben geen aanhanger, geen volgeling of gelovige. Hij zou dat ook niet gewild hebben. Hij stelde ter discussie, hij twijfelde aan heersende waarheden en de waarden die daaruit voortvloeiden. Dat een waarheid ook een geschiedenis heeft en dat het ontstaan ervan vaak niets met waarheid te maken had. Nee mevrouw, hij heeft niet gezegd dat God dood is, hij liet dat een personage zeggen, een dwaas met een ontstoken lamp op klaarlichte dag. Dat we bij onszelf te rade gaan, ook al leidt dat soms tot waanzin. Wees een wandelaar, een reiziger, een avonturier in het denken.
Langzaam daagt het inzicht dat de wereld een waterbed is: het onwennige ecobesef dat we onze problemen slechts verplaatsen in plaats van er echt iets aan te doen. Henk Oosterling Waar geen wil is, is een weg, 51
Want in de liefde bemint men nog iets buiten zichzelf, in die staat van genade echter, die zich bij mij sindsdien zelden nog herhaald heeft, hoezeer ik er ook naar streef (maar misschien moet men dit juist niet doen), is er niets anders meer, men is alleen, men heeft zich veranderd in datgene wat men liefhad, men is zèlf liefde, maar men merkt het niet, het zou ook haat of verachting kunnen zijn, of machtsgevoel, men weet het niet. S. Vestdijk Het vijfde zegel, 262
10.2.2024
1981 honderd woorden (34)
Het stelde niets voor, maar ik werd blij van de enkele sneeuwvlokjes die naar beneden dwarrelden. Het liefste zou ik het landschap weer bedekt zien onder een laag sneeuw. Onpraktisch voor mensen die zich op kunstmatige wijze voortbewegen, maar esthetisch is er bijna niets mooiers. Niet alleen vanwege het introverte beeld, maar vooral ook omdat het licht anders is en het geluid anders klinkt. Het kraken van sneeuw, het breken van ijs in wat een regenplas was, ik ontleen er een jongensachtig genoegen aan. Dus deed ik mijn winterjas en handschoenen aan, muts op en ging wandelen in het bos.
8.1.2024
1980
Neem dus aan dat het leven een door verlangen gestuwde reeks transformaties is van verlies naar nieuwe liefde, van gedwongen afscheid van wat levend was naar een vitale hechting met herinnering, van gemis aan vervulling naar vervulling met gemis.
Dan is het conflict tussen de verloren liefde en de nieuwe liefde dat leidt tot de ervaring van de melancholie, ook het conflict van de logica van het leven zelf. Leven is de pijnijke overgang van het ene zijn naar het andere, met verlies, tekort, gemis, maar ook met vreugde, vervulling en geluk. Melancholie kijkt dubbelzinnig, maar uiteindelijk vooral met vreugde naar de transformatie van het verlies in de vervanging. Ze beaamt wat er gebeurd is. Het is goed zo. En in feite beaamt ze daarmee dus het leven zelf. Wie tot melancholie in staat is, heeft de structuur van het leven aanvaard.
Het is verleidelijk te opperen dat de wereld er beter aan toe zou zijn – mooier zou zijn, menselijker, meer de moeite van het leven waard, optimistischer beloftevoller –, als er minder verzet tegen verdriet was en als melancholie erin toegelaten zou worden. Niet welkom geheten, maar gewoon toegelaten, gedoogd, misschien soms gewaardeerd, als een signaal van een integere omgang met het leven.
Dat klopt, een wereld waarin melancholie niet verborgen of verdrongen hoeft te worden, is mooier, interessanter, zelfs echter. Maar dat kan niet bewerkstelligd worden door de melancholie toe te laten, alsof ze ondergronds gegaan zou zijn en op een vingerknip van, nu van wie precies? van de tijd? van een cultuur? of van onszelf, die niet langer bereid zijn ons te generen?: op een vingerknip dus van een geheimzinnige hand tevoorschijn zou springen. Melancholie is een symptoom van een bepaalde omgang met het leven.
(…)
Melancholie is een symptoom van een leven dat zich voortdurend ijkt aan een oorspronkelijk zelf – niet aan een zelf dat aanbevolen, ingebeeld en nagedaan wordt –, waarin het verlangen een gidsende rol speelt en waarin de zijnsvormen uitdrukkingen van onszelf zijn.