Jan-Willem Lubbers
2012
≡
1147
Een oud project van mij: de New Grove Dictionary of Jazz volgen bij het lenen van cd's bij de openbare bibliotheek. Zo stuitte ik ooit op Toshiko Akiyoshi. Veel verder kwam ik eigenlijk niet en het project raakte in het slop (zoals zoveel projecten bij mij). Een poging om het hier een nieuw leven in te blazen met hulp van YouTube.
Het eerste lemma na Akiyoshi is de drummer Pheeroan Ak Laff.
Poetry Leg Room - Pheeroan akLaff
31.12.2012
1146
Terugblikkend op de afgelopen jaren, kan ik niet anders concluderen dan dat het stil geworden is. Soms moet ik mezelf overtuigen dat het nog wat voorstelt. Ik blader terug en verbaas mezelf. Veel ben ik alweer vergeten en ik kan mezelf troosten dat het in ieder geval niet slechter geworden is. Beter ook niet.
Is het nog de moeite waard? Als ik het niet voor mezelf doe, straks, voor wie doe ik het dan nog wel? Nee, dat is het probleem niet, het probleem is eerder dat ik mezelf steeds minder vaak tot schrijven kan aanzetten. Twijfel, vooral veel twijfel, aan mezelf, aan alles. Als ik dan uiteindelijk wat geschreven heb, dan twijfel ik aan de zin ervan.
Want, wil ik nog wel sporen nalaten in de sneeuw? Wil ik nog wel opgemerkt worden? Zit ik niet liever met een boek in een hoek? Nog zoveel te lezen immers, waarom mijn tijd verdoen met schrijven?
Gelukkig maar dat ik slecht afscheid kan nemen. Ik zou de mogelijkheid niet willen missen. Maar het is wel stil geworden, heel erg stil. Ik houd ervan, waarom vind ik deze stilte dan zo onaangenaam?
28.12.2012
1145
Een leven in stilte en vrijwillige eenvoud is de beste vorm van verzet tegen de verslaving aan de consumptiemaatschappij met haar mechanismen voor het voortdurend opwekken van nieuwe begeerten en behoeften. Want deze maatschappij bevindt zich in een collectieve vlucht vooruit, bezeten door groei, geld en gemak, en gepaard gaand met de vlucht van het individu voor zichzelf, zich verliezend in verkwisting, vertier en vertrooiing, liefst begeleid door veel lawaai. Deze twee vormen van vluchten hangen innerlijk samen en versterken elkaar; beide ontvluchten de stilte en overstemmen haar.
Voor het regiem van consumentisme en materialisme waarin wij leven is niets zo bedreigend als een persoon die vrij en autonoom is en op wie de open of verborgen verleiders van producten, geld en reclame geen vat hebben. Het is iemand die daarentegen een elementaire behoefte heeft aan datgene wat zich aan gene zijde daarvan bevindt: waarheid, schoonheid en stilte, zowel in zichzelf als buiten. Terwijl de vlucht vooruit uiteindelijk leidt tot (zelf)destructie, is het behoud van de wereld gelegen in stilte. Cultiveren we dus de stilte in ons en buiten ons!
Ton Lemaire 'Eenvoud als verzet' in: Vorm & Leegte 12/3, 29
16.12.2012
1144 zonder context (2)
Wie naar waarheid zoekt, ontdekt leugens.
De vraag 'hoe gaat het met je' is een oneerlijke vraag als het – gezien de omstandigheden waarin de vraag gesteld wordt – slechts een sociaal wenselijk antwoord kan opleveren en dat is zelden een eerlijk antwoord.
Wie heeft toch de uitdrukking 'hoe meer zielen, hoe meer vreugd' bedacht? Dat moet de duivel zelf geweest zijn!
4.12.2012
1142 zonder context (1)
Vroeger had men hobby's, tegenwoordig heeft men passies.
De vrijheid die we hebben – en dat is tegelijkertijd al onze vrijheid – is de vrijheid om onszelf te ketenen. Dat heet beschaving.
De omgang met een enkel mens kan uitermate aangenaam zijn, maar de omgang met de mens als diersoort is ontluisterend.
28.11.2012
1141
In de zomer van 1943 was Dimitri Sjostakovitsj (1906-1975) in Moskou waar hij werkte aan zijn achtste symfonie. Oorlog raasde over de Sovjet-Unie. Mede door zijn slechte ogen hoefde Sjostakovitsj niet in dienst, maar wellicht had Stalin ook een propagandistische reden om Sjostakovitsj met rust te laten. Op 4 november 1943 ging de Symfonie nr. 8 in c, op. 65 in première, gespeeld door het USSR Symphony Orchestra, gedirigeerd door Jevgeni Mravinski (1903-1988) aan wie Sjostakovitsj de symfonie opdroeg. Mravinski was een goede vriend van Sjostakovitsj en had al eerder premières van zijn symfonieën gedirigeerd. Ze overleefden allebei niet alleen de Tweede Wereldoorlog, maar eveneens de terreur van Stalin.
De achtste symfonie is een somber werk, misschien wel de meest tragische van de symfonieën van Sjostakovitsj. Veel c-klein symfonieën kennen een schema van tragiek naar triomf (bijvoorbeeld de vijfde symfonie van Beethoven, de achtste van Bruckner of de tweede van Mahler), maar bij dit werk is dat nog maar de vraag. Niet alleen wilde Sjostakovitsj de diepe ellende van oorlog verklanken, maar ook het verlangen naar vrede en die vrede meer nog dan overwinning. Misschien is het wel dat menselijke verlangen dat dit pessimistische werk tegelijkertijd zo intens mooi maakt.
Ik vond op YouTube een prachtige opname uit 1982 met Mravinski als dirigent. Een bijna tachtigjarige man, eenvoudig gekleed, zittend voor een orkest (waarschijnlijk het Leningrad Philharmonic Orchestra, waarmee Mravinski in 1982 ook een plaatopname maakte) in een verder lege zaal, hetgeen bijna symbolisch is. Een zaal die ik ook op foto's van Sjostakovitsj vaak tegenkom. Was het in deze zaal waar in 1948 Sjostakovitsj en plein public werd vernederd door Stalins culturele rechterhand Andrej Zjdanov? Geen idee, maar kijkend naar een dirigerende Mravinski vermoed ik veel herinneringen in dat hoofd, herinneringen aan zijn vroegere vriend, herinneringen aan een tijd waarin de paranoia heerste. Tegelijkertijd zie ik een uitermate sobere dirigeerstijl, het zijn slechts simpele gebaren, het dirigeerstokje is afwezig. Het orkest lijkt hem desalniettemin goed te begrijpen, hier staat een autoriteit met een ernst die dwingend is. Een schitterend document!
20.11.2012
1140
Zorgen, veel zorgen soms, maar ik wil niet klagen, er zijn veel mensen die het moeilijker hebben dan ik. Maar mijn zorgen leveren veel ruis op in mijn gedachten. Ik merk dat bij het werken, bij het lezen en schrijven, de concentratie is niet optimaal, ik kan het juiste station maar moeilijk vasthouden.
Ik zou wensen dat ik geruislozer zou kunnen leven. Laat mij maar rustig voorbij gaan, ik ben er wel maar ik ben er niet. Geen aandacht alstublieft, ik ben van geen belang, er zijn veel verstandigere mensen, luister maar naar hen. Ik heb geen boodschap aan de wereld, ik heb geen speciale ambitie, ik hoef geen roem of naamsbekendheid, al die poeha hoef ik niet. Ik hoef niet Iemand te zijn. Het zou me ook niet goed afgaan, daarvoor ontbreekt het mij teveel aan standvastige overtuigingen. Ik ben een te grote twijfelaar voor de barricaden. Bovendien heb ik het vage vermoeden dat alle ellende in de wereld juist voortkomt uit het streven deze wereld beter te maken. Vraag dus geen oplossingen aan mij, ik heb ze niet, daarvoor moet u bij anderen zijn.
Het is soms beter niets te doen, denk ik. Geruisloos. Niets doen is namelijk ook iets doen en vraagt veel zelfbeheersing en discipline. Het is geen onverschilligheid, integendeel, het is een grotere betrokkenheid. Het is een stap terug in een wereld waar geen tijd meer is voor weloverwogen beslissingen, een wereld waarin we zolangzamerhand eisen dat het onbekende probleem van morgen vandaag al opgelost is.
Ik merk steeds vaker dat ik wil zwijgen en luisteren, er wordt al zoveel gekrakeeld, ik heb daar niets aan toe te voegen, alles is al eens veel welsprekender gezegd dan ik zou kunnen. Liever zoek ik de ruimte en de stilte op, want daar zou met een beetje aandacht nog iets kunnen ontstaan, daar zou iets tevoorschijn kunnen komen dat anders voortdurend overstemd wordt. Daarom wil ik mij soms verstoppen, verdwijnen. Let maar niet op mij, ik ben er niet, maar sta eens stil en luister, geruisloos, met een glimlach.
14.11.2012
1139
Zou het zo kunnen zijn, dat door het overmatig gebruik van het woord leuk – het wordt werkelijk te pas en te onpas gebruikt – het woord geen enkele betekenis meer heeft en alleen nog maar dient om te maskeren dat men er eigenlijk neutraal (of zelfs negatief) tegenover staat, maar omdat neutraal reageren niet enthousiast en niet wellevend genoeg is volgens de heersende norm – heden ten dage behoren we immers vooral energie en positivisme uit te stralen – wordt (te) snel gezegd dat het leuk is, hetgeen dus eigenlijk niet leuk is.
7.11.2012
1138
Misschien is dat het enige spectaculaire wat een dichter in deze tijd nog kan doen: een taal van de intimiteit uitvinden, een verstild spreken tegen de bombast van de reclame in, tegen het pathos van de politieke slogans, tegen de dorheid van economische analyses, tegen de sensationele waan van het werkelijkheidsonderricht dat kranten en andere media ons denken te geven. Mij interesseert de vrije nieuwsgaring van een individu dat verzonken in zijn droom de weg vindt naar andere dromers. Mij interesseert de herkenning, de verwantschap, het geheime verbond van enkelingen. Wees een anachronisme. Wees iets heel ouds. Pas dan, als je morgen wordt opgedolven en tevoorschijn komt als iets wat bijna iedereen al heel lang was vergeten, pas dan ben je nieuw.
Leonard Nolens Dagboek van een dichter. 1979-2007, 698
6.11.2012
1136 brieven aan A. (5)
Lieve A.,
Allereerst mijn hartelijkste dank voor je felicitaties en goede wensen! Ze kwamen ruim op tijd binnen, maar ik ben wat laat met mijn reactie. Daar word ik geregeld op geattendeerd, dat ik zelfs met e-mail traag ben geworden. Soms gaat er wel een week voorbij voordat ik antwoord, terwijl de afzender waarschijnlijk vrijwel direct antwoord verwachtte. Het is niet persoonlijk, de tijd vliegt voorbij en ik heb daar eenvoudigweg geen erg in. Overdag ben ik aan het werk of heb ik andere verplichtingen, 's avonds stel ik het uit omdat ik me te moe voel. Mentaal dan, in mijn hoofd. Wellicht zou ik moeten gaan sporten, maar ik hou het maar bij wandelen op z'n tijd.
Wandelen kan zo'n eenvoudig genoegen zijn. Onlangs liep ik een route op landgoed Heidestein, het ligt vlakbij de scholen van de kinderen. Op een vrije middag is het daar heerlijk wandelen, vooral ook in dit seizoen met de herfstkleuren en de paddenstoelen. Het meertje met daarbij een theehuis op een heuvel uit het begin van de vorige eeuw, het spreekt tot de verbeelding. Er is daar zoveel te zien (en als ik het niet zie, dan ziet M. het wel, want die ziet alles!) en het is er zo mooi, dat ik mezelf gelukkig prijs zo'n wandelgebied zo vlakbij te hebben. Mocht je ooit in de gelegenheid zijn als je weer eens in de Lage Landen bent, dan gaan we daar eens kijken. Ik weet het, het zal het niet halen bij de Fernweh die jij kunt ervaren bij het wandelen in de bergen, maar toch denk ik dat ook jij deze natuur op waarde zal kunnen schatten.
Niet dat ik tegen sport ben, zelfs niet als het competatieve overheerst. Alleen, bij mij is geen verlangen om ergens de beste in te zijn. Ik hoef zelfs niet altijd maar beter te worden. Wanneer ik aan een schaakpartij begin, weet ik dat er drie eindresultaten mogelijk zijn: winnen, verliezen of gelijkspel. Ik ben aan het spel en mijn tegenstander verplicht om mijn uiterste best te doen de koning van de tegenpartij mat te zetten, maar als dat niet lukt, is er geen man overboord. Als ik me vermaakt heb, als het een boeiende en spannende partij was, wat maakt het eindresultaat dan uit? Wanneer ik en mijn tegenstander allebei een aangename tijd hebben doorgebracht met het spel, zijn er dan niet twee winnaars?
Helaas denken mijn tegenstanders daar vaak anders over. Uitzonderlijk is dat niet en ik vertel je weinig nieuws, denk ik, als ik beweer dat competitie en het denken in superlatieven in meer en mindere mate in alle lagen van onze samenleving een nadrukkelijke rol gekregen heeft. De beste willen zijn, de eerste of snelste willen zijn – in het dagelijkse verkeer kom ik dat voortdurend tegen. Het is een deugd geworden, het wordt aangemoedigd, het zou tot vooruitgang leiden. Status en aanzien is verbonden geraakt met succes. Onze seculiere godsdienst, de economie, is ervan doortrokken. Hier heeft het de vorm gekregen van het steeds meer creëeren van behoeften en verlangens en wie in staat is deze toenemende behoeften en verlangens het beste te bevredigen en ervan te profiteren, die mogen we het meest succesvol noemen. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken, dat de gemiddelde koe in een weiland meer tevreden oogt dan al die succesvolle mensen.
Ach, wat mopper ik, lieve A., ik kom toch elke dag vriendelijke en aardige mensen tegen? Mensen die net als ik hun leven leven, proberen het beste ervan te maken, niet zonodig de beste hoeven te zijn, en uiteindelijk maar wat aanrommelen. Nee, ik moet niet zo zeuren en al heb ik vele zorgen, ik kom niets te kort. Ergo, ik probeer juist een sober en eenvoudig leven te leiden, probeer tevreden te zijn met genoeg en ik heb het gevoel dat me dat rust geeft, dat ik er gelukkiger van word.
Zelfs als het om boeken gaat. Soms sta ik voor de boekenkast in de huiskamer en dan zie ik al die ongelezen boeken staan. Het liefste zou ik in al die boeken tegelijk willen beginnen, maar daarmee zou ik de boeken onrecht aandoen, zou ik ze niet de aandacht kunnen geven die deze boeken verdienen. Daarom houd ik nu bij wat ik dagelijks lees, wil ik niet meer dan met zeven titels tegelijk bezig zijn. Wil ik in een nieuw boek beginnen, dan moet er eerst een ander boek uit. Een ultieme poging om iets in mijn lezen te bereiken: discipline. Discipline is een eigenschap waar ik nooit in heb uitgeblonken, ergo, het gebrek eraan is altijd een groot probleem voor mij geweest. In combinatie met een gebrek aan zelfvertrouwen in mijn eigen kunnen (mijn eerste gedachte is altijd: dat kan ik niet) en een flinke portie luiheid op z'n tijd. Jaja, zelfkennis is me niet vreemd.
Wel, ik ga deze brief verzenden, het ligt nu al weer een paar weken te roesten en het wordt er niet beter van. Het is geen bijzondere brief geworden (sorry voor al dat geleuter!), maar dat moet je me maar niet kwalijk nemen. Ik hoop op een brief van jou, daarom moet deze brief nu weg!
Vaert wel ende levet scone,
jwl
28.10.2012
1134
In de stilte waarin wij zijn, de vertrouwelijke
die behoort aan ons toe, ons beiden, in beschouwelijke
troostoverdenking, daarin ga ik nu tot u komen
ik, die ben door een donker, sidderend verdriet ingenomen;
een donker verdriet, zoo dringend, dat ik het als mijn eigen
wezen gevoelen moet, zoo wil ik mij dan over u neigen
en ben als een groote avond over u met moede zegening
eene, die smartenszat en zonder bewegen hing
een sombere zomernacht, verwijlend in peinzenstoeven;
en ijdel vallen weg de woorden, die mijn mond wil beproeven.
Alleen – in mijn denken is een klare stem geboren
die toespreekt en ik wil gelooven dat gij zult hooren
en dat wij samen nederliggen in vreeze gedrukt en over ons heen
spreekt Zij haar te zeggen af, in haren goddelijken trots alleen.
J.H. Leopold Verzamelde verzen 1886-1925, 37
14.10.2012
1132
Of het door de foto van haar op de platenhoes kwam of door haar fantastische spel, dat weet ik niet meer. Maar zoals leeftijdsgenoten posters aan de muur hingen van hun popidool, zo stond deze lp vaak prominent zichtbaar in mijn tienerkamer. Tsjaikovski's Pianoconcert nr. 1 met Martha Argerich en het Royal Philharmonic Orchestra onder leiding van Charles Dutoit. Er zijn veel schitterende uitvoeringen van dit pianoconcert, maar niemand speelt het tweede deel zo mooi als zij. Ik was verliefd op die vrouw. Vaak kocht ik lp's niet zozeer om de pianomuziek, maar vooral omdat zij het speelde.
Die liefde is gebleven. Ze is een vaste aanwezigheid in het labyrint van mijn geheugen en die aanwezigheid heeft wellicht onbewust een eigenaardige rol gespeeld toen ik H. voor het eerst zag. Dat ben ik pas later gaan beseffen, op de avond dat ik in Scheveningen voor de eerste maal Argerich zag spelen. In 698 omschreef ik het als volgt: Toen zij het podium opliep realiseerde ik het me plotseling. Natuurlijk, voor wie verliefd is lijkt alles op de wereld te wijzen naar die ene persoon. Maar dit was bijna shockerend [sic!]: haar postuur, haar bewegingen, haar donkere lange haar, haar stralende veelbewogen blik die de zaal inkeek … alsof het een oudere zus van H. was. Zou het mogelijk zijn dat een zekere gelijkenis een rol gespeeld heeft op die dag in Taizé? Die vraag is niet te beantwoorden, maar dat de gedachte opkomt is veelzeggend.
Ik heb Martha Argerich sindsdien niet meer live zien spelen, maar in de virtuele wereld van YouTube is ze ruimschoots aanwezig. Geregeld kijk en beluister ik de opname van Jeux d'eau van Maurice Ravel. Het is een opname die blijft boeien. Zo'n zwarte vleugel op een in het duister gehuld podium. Op de achtergrond zijn nog wat lege stoelen en lessenaars te zien. De enige kleur is de jurk van Argerich. Het geheel straalt rust en eenvoud uit, terwijl er ondertussen een hels moeilijk stuk wordt gespeeld. De erotiek van spelende handen. Argerich heeft in interviews vertelt dat ze niet van recitals houdt, alleen spelen op een podium is niets voor haar. Het liefste maakt ze samen met vrienden muziek. Het is misschien deze wetenschap dat ik ook wat ongemak met de situatie meen te bespeuren. Het glimlachje na het einde van het stuk spreekt boekdelen.
3.10.2012
1131
Het is alweer een tijd geleden dat ik al mijn lp's heb weggedaan. Over het algemeen heb ik daar geen spijt van, maar er is één doos waar ik nog wel eens aan terug denk en waarvan ik nog steeds geen nieuwe uitgave op cd heb gevonden. De doos bevatte het eerste pianoconcert en de nocturnes van Chopin gespeeld door Ingrid Haebler. In mijn tijd in Bosch en Duin luisterde ik vaak naar het laatste kantje met nocturnes als ik 's avonds in bed lag om te gaan slapen. Vooral de Nocturne nr. 20 in cis ontroerde me keer op keer. In de stilte van mijn kamer liet het mijn gedachten gaan naar elders, maakte tijd tot ruimte.
Ingrid Haebler: Nocturne in C sharp minor, Op. posth. (Chopin)
Het begin, een opeenvolging van een paar schijnbaar eenvoudige akkoorden, een kleine, intieme beweging. Dan stilte. Weer dezelfde akkoorden. Er was eens … Weer stilte. Dan begint de linkerhand omhoog reikende bewegingen te spelen, terwijl de rechterhand een melancholieke melodie inzet. Vertelt het een verhaal? Of zijn het slechts droombeelden uit lang vervlogen tijden? Er waren eens …
… een jonge man en een jonge vrouw zittend in een oude romaanse kerk. Ik zie ze voor me, zij met een arm om zijn schouders. Ze zwijgen in het duister van de late avond. Ze zijn alleen, ze kijken elkaar aan. Hij ziet haar mooie diepbruine ogen en glimlacht door zijn tranen heen. Een oneindig klein ogenblik staat de tijd stil. Een moment dat nooit vergeten zal worden, een moment als een verre echo uit de onderwereld. Dan staan ze op en verlaten het eeuwen oude gebouw, buiten horen ze de vleermuizen door de ruimte vliegen. Ik kijk ze na als ze hun weg vervolgen en ik weet: nooit meer zullen ze zo dichtbijelkaar zijn.
Wie verlangt, leeft! Al zal deze droom nooit meer werkelijkheid worden, de herinnering blijft. Wie verlangt mag hopen, dat is de troost. In de slotmaten klinkt dan plotseling toch nog een grote drieklank, als een eerste zonnestraal boven de horizon. En ze leefden, nog lang en gelukkig?
23.9.2012
1130
Mijn ouders zijn opgegroeid in de jaren '30 en hebben als 'tiener' de Tweede Wereldoorlog meegemaakt. Zij hebben schaarste en gebrek ervaren. Ze hebben ook de jaren van wederopbouw en hoogconjuctuur meegemaakt. De jaren dat banen voor het opscheppen lagen, de jaren dat mensen het economisch goed kregen, de jaren waar de ene na de andere vinding op de markt binnen handbereik kwam: koelkast, wasmachine, televisie, auto enzovoort. Ze konden op vakantie naar steeds verdere bestemmingen. Achteraf zou je kunnen zeggen: ze hebben de geboorte van het consumentisme beleefd, zonder te weten wat een grote wissel dat zou gaan trekken op onze leefomgeving.
De kinderen van mijn ouders groeiden op in deze tijd. Zij hadden niet de jaren van schaarste en gebrek meegemaakt en snapten niet waarom de ouders zo zuinig waren met alles, waarom eten niet weggegooid mocht en je je bord moest leegeten, waarom er op zolders oude rommel werd bewaard 'voor je weet maar nooit'. Er was immers een koude oorlog en de Russen waren niet te vertrouwen.
Zouden ouders en kinderen toen wel beseft hebben hoe bijzonder die tijd was in het licht van de geschiedenis? Beseffen wij wel dat het pas zestig jaar geleden is?
In een traditioneel huishouden ging verreweg het grootste deel van het budget op aan voeding en kleding; samen met de kosten voor huisvesting was daarmee het gezinsinkomen grotendeels opgebruikt. De meeste mensen gingen niet winkelen of 'consumeren' in de moderne zin van het woord: ze voorzagen in hun levensonderhoud. Tot halverwege de twintigste eeuw was 'vrij besteedbaar inkomen' voor een overweldigende meerderheid van de Europese bevolking een contradictio in terminis. Nog in 1950 gaf het gemiddelde West-Europese huishouden meer dan de helft van zijn geld uit aan noodzakelijke artikelen: eten, drinken en tabak [sic]. In het mediterrane Europa lag dit cijfer aanmerkelijke hoger. Als er dan ook nog kleding en huur vanaf moest, dan bleef er niet veel over voor niet-essentiële zaken.
In de volgende generatie zou dit allemaal veranderen. In de twee decennia na 1953 werd het reële inkomen in West-Duitsland en de Beneluxlanden bijna verdrievoudigd. (…)
De mensen hadden geld over en gaven het ook uit.
(…)
Rond 1957 begonnen jonge mensen, voor het eerst in de geschiedenis van Europa, zélf dingen te kopen.
Tot die tijd hadden jongeren nooit als aparte consumentengroep bestaan. 'Jongeren' bestonden helemáál niet. In traditionele gezinnen en gemeenschappen bleven kinderen tot ze van school gingen en een betrekking vonden, op welk punt ze jongvolwassenen werden. De nieuwe tussencategorie 'tiener', die een generatie niet op grond van haar status, maar op grond van haar leeftijd definieerde – 'kind noch volwassene' – kende geen precedent. Het idee dat zulke personen – de tieners – een aparte consumentengroep zouden vertegenwoordigen, was een aantal jaren eerder zelfs nog ondenkbaar geweest. Voor de meeste mensen was het gezin altijd een productie-eenheid, niet een consumptie-eenheid. Áls een jongere in het gezin al zelf verdiende, dan hoorden die verdiensten bij het gezinsinkomen en vormden ze een bijdrage aan de collectieve lasten.
Tony Judt Na de oorlog, 426 en 437-438
Mijn ouders zijn nu al weer een tijdje grootouders en maken nu mee dat in tijden van wat economische tegenslag we ons de luxe permiteren om deze tegenslag een crisis te noemen. Economische crisis, ecologische crisis en op termijn een voedselcrisis en een grondstoffencrisis. Kwartet!
De economische groei die in het leven van mijn ouders zoveel vooruitgang en welvaart bracht, stuit op haar grenzen. De jonge generaties zijn niet opgegroeid met schaarste en gebrek, begrijpen zuinigheid niet. Op welke wijze moet ik mijn kinderen opvoeden, zodat zij later op verstandinge wijze weerstand kunnen bieden aan de mechanismen van de consumptiemaatschappij, in een tijd die wel bezeten lijkt van economische groei? Hoe leer ik ze niet verslaafd te zijn aan hebbedingetjes, dat een hoog promillage alcohol in het bloed niet de belangrijkste voorwaarde is voor feest, dat vrijheid niet ligt in materieel geluk en de afwezigheid van belemmeringen, maar juist in een bescheiden gebruik van vrijheid. Hoe zorg ik ervoor dat mijn kinderen zich later vrij en autonoom kunnen opstellen?
Mijn ouders konden op hun twintigste niet voorzien hoe de wereld er zestig jaar later uit zou zien. Ik kan niet voorzien hoe de wereld er over vijfendertig jaar uitziet, als ik de leeftijd van mijn ouders bereik. Zou er in die tijd niet net zo'n gigantische verandering kunnen plaatsvinden? Is deze verandering wellicht al voorzichtig gaande? Wel vermoed ik dat zo'n ommezwaai een tegenbeweging zal blijken te zijn, een beweging terug naar datgene wat we sinds de jaren '50 hebben verloren. We noemen het dan geen zuinigheid, maar duurzaamheid. Ik vermoed ook dat eenvoud en bescheidenheid weer een rol zullen gaan spelen en dat we weer mensen zullen zijn die minder het individuele en meer het sociale leven zullen waarderen. En misschien (misschien!) zullen begrippen als waarheid en schoonheid weer zonder schroom genoemd mogen worden.
20.9.2012
1129
Soms denk ik wel eens in een grimmige bui, dat het experiment met het menselijke zelfbewustzijn uiteindelijk maar een zijspoortje zal zijn in de evolutie en dat het over niet al te lange tijd – een paar duizend jaar wellicht (en dat is in evolutionaire begrippen slechts een zucht op de eeuwigheid) – weer voorbij is, dat de mens dan uitgestorven is. We waren maar een wrang ongelukje in de eindeloze geschiedenis. Of zelfs dat niet.
Dan moeten we er maar het beste van maken met z'n allen.
19.9.2012
1128
Het is vervreemdend om in een boek uit de zestiende eeuw een passage te lezen dat begint met 'Tegenwoordig', terwijl het net zo goed de tegenwoordigheid van deze tijd had kunnen zijn. Zelfs het fragment van de Griekse heelmeesters vindt een parallel in onze tijd: was er onlangs niet een ziekenhuis dat een omroep toestond opnamen te maken op de eerstehulp voor een programma op televisie?
Tegenwoordig is men zo gericht geraakt op drukte en uiterlijk vertoon dat goedheid, gematigdheid, gelijkmoedigheid, standvastigheid en andere kalme en onopvallende kwaliteiten niet meer worden opgemerkt. Ruwe objecten voelen we; gladde gaan ongemerkt door onze handen. Ziekte ervaart men, gezondheid nauwelijks of helemaal niet, zoals we alle dingen die ons aangenaam zijn minder voelen dan dingen die ons pijn doen. Wanneer men dingen die men in de raadskamer kan afhandelen uitstelt om ze op de markt te doen en liever midden op de dag iets regelt dat men de avond tevoren ook had kunnen afdoen, en per se zelf wenst te doen wat men even goed aan een collega had kunnen overlaten, is men slechts met zijn eigen reputatie en zijn persoonlijk gewin bezig, en niet met het goede. Zo verrichten in Griekenland bepaalde heelmeesters hun chirurgische ingrepen op een podium ten aanschouwe van iedere voorbijganger om meer klanten te trekken en zo hun praktijk uit te breiden. Zij menen dat goede regelingen pas gehoord kunnen worden wanneer ze worden rondgebazuind.
Michel de Montaigne Essays, 1208
18.9.2012
1127
Dat ik niet in een wezenlijke vooruitgang geloof, lijkt sommige mensen nog te choqueren. Ik ben daar niet op uit, integendeel, maar onlangs in een politieke discussie met een jonge uitzendkracht, liet ik het me weer ontvallen. Ik had hem gecomplimenteerd voor zijn passie voor politiek. Het deed me goed om te merken dat er nog jonge mensen zijn die het idealisme koesteren en de discussie nog aangaan. Maar ook, omdat ik bemerkte dat ik in de loop der jaren een zekere gelatenheid heb gekregen als het om politiek gaat. Altijd maar weer dezelfde problemen in nieuwe jasjes. Al die politieke retoriek, heb ik het niet allemaal al eens eerder gehoord?
De waarde van ons democratisch stelsel is gelegen in het feit dat meningsverschillen en conflicten verbaal worden opgelost en niet met bommen en granaten. De waarde ligt vooral in het proces, minder in de uitkomst. Mede daarom ben ik voor de Europese Unie, omdat deze wanstaltige organisatie praat en niet schiet. Laat de politici hun spelletjes maar spelen, laat ze debatteren, laat ze elkaar desnoods voor zeer rotte vis uitmaken. Politiek gaat niet over wat waar is, maar wat werkt. Natuurlijk, ik heb onlangs weer keurig mijn burgerplicht gedaan en gestemd op de partij die als één van de weinigen de urgentie lijkt te voelen om ons voor te bereiden op een ecologische ramp die zich in alle stilte aan het voltrekken is. Maar de verwachting dat politiek ons gelukkig zou kunnen maken en alles voor ons zou kunnen oplossen, nee, die verwachting deel ik niet.
Geen vooruitgang? Natuurlijk wel. Je zegt toch zelf dat democratie ons meer vrede gebracht heeft? Is het niet zo dat de medische wetenschap meer ziektes kan genezen en dat we doorgaans langer in leven blijven? Is voor de gemiddelde burger het leven niet veel aangenamer geworden? We hebben een dak boven ons hoofd, we hoeven niet van honger om te komen, we kunnen ons beter beschermen tegen de natuur. En is er in onze rechtsstaat ook niet meer gerechtigheid dan ooit?
Allemaal waar, ik kan niet ontkennen dat het leven in ons werelddeel een stuk comfortabeler is geworden. Maar zijn we echt gelukkiger geworden dan, pak 'm beet, duizend jaar geleden? De omstandigheden waarin we leven zijn verbeterd, we hebben meer mogelijkheden om ons te ontwikkelen en we leven langer, maar zijn we wezenlijk gelukkiger geworden? Of zou een middeleeuwer wellicht zelfs gelukkiger geweest kunnen zijn dan wij, omdat hij nog naar boven kon kijken en kon vertrouwen op de aanwezigheid van een transcendente wereld? Kon hij niet een twijfelloze hoop hebben op een eeuwig leven in de hemel als hij een godsvruchtig leven leidde? Waarom slikken zoveel mensen heden ten dage antidepressiva?
Uiteindelijk weet ik het niet. Of de ontwikkeling van de mens zich nu in een opgaande lijn voltrekt of cyclisch, geen idee, misschien wel beide tegelijk. Wat betreft welvaart is er dan een opgaande lijn, wat betreft welzijn rennen we rondjes. Maar wat ik wel weet, dat is dat iedere generatie weer zijn hemelbestormers nodig heeft. Om het geloof in illusies gaande te houden. Ik herkende mijn adolescente zelf in deze uitzendkracht. Het idealisme, de frisse moed, het heerlijke gevoel dat je verschil zou kunnen maken. Ik vond het toen vreselijk als ingezakte teleurgestelde ouderen me dan op de vingers tikten: je bent niet realistisch jwl, de werkelijkheid is weerbarstig jwl, als je een baan en een gezin hebt, dan denk je wel anders jwl. Daarom hield ik uiteindelijk mijn mond, luisterde naar zijn prachtige verhalen en glimlachte.
16.9.2012
1125
Naast dat ik graag boeken voor mezelf koop, geef ik ze ook graag cadeau. Aan vrienden en familie die lezen is dat eenvoudig, ik ken hun voorkeuren enigszins. Maar soms wil ik iemand een boek aandoen. Zo heb ik de afgelopen jaren geregeld vrienden Austerlitz van Sebald cadeau gedaan. Meestal wil ik het boek dan ook weer lezen, alsof ik nog even moet controleren wat ik cadeau gegeven heb. Doorgaans lees ik dan een bladzijde of twintig en dan weet ik weer dat het goed is.
Zo heb ik onlangs met enige aarzeling het boek cadeau gegeven aan een vriend die geen lezer is. Toch hoop ik dat hij het gaat proberen. Prompt ben ik dezelfde avond aan het boek begonnen om het als het ware door zijn ogen te lezen. Is het niet te saai voor hem? Zou hij wel gevoelig zijn voor de melancholische toon, zou hij zich wel kunnen laten meeslepen door de dromerige atmosfeer. Austerlitz is een boek dat je in één keer in een roes zou moeten uitlezen. Dat is me nooit gelukt, maar ditmaal besloot ik om het boek weer helemaal te herlezen. En dat in een tijd waarin mijn hoofd vol zit met ruis, een tijd waarin ik de concentratie voor lezen en schrijven maar moeizaam kan vasthouden. Vaak val ik 's avonds vemoeid met een boek in de hand in slaap. Soms kan ik me niet concentreren op het lezen omdat ik juist zit te piekeren over mijn onvermogen te genieten van mijn geliefde bezigheden: lezen en schrijven.
Een paar dagen geleden werd ik 's avonds laat weer wakker met Austerlitz opengeslagen in mijn schoot. Vol gedachten over de hopeloosheid van mijn leven ging ik naar bed. De volgende dag stond ik op met dezelfde gedachten, maar ik moest naar mijn werk. In de trein las ik verder waar ik gebleven was en werd totaal verrast door het eerste wat me voor ogen kwam, een passage die perfect leek aan te sluiten bij mijn frustraties.
Wat er ook in mij gebeurde, zei Austerlitz, het gevoel van paniek waarmee ik voor de drempel van elke zin stond die ik wilde opschrijven, zonder te weten hoe ik nu aan deze zin of aan welke zin dan ook moest beginnen, breidde zich weldra ook uit tot het lezen – op zichzelf toch een veel eenvoudiger activiteit – totdat ik onvermijdelijk in een toestand van de grootste verwarring terechtkwam zodra ik probeerde een hele bladzijde te overzien. Wanneer je taal kunt beschouwen als een oude stad, met een wirwar van straten en pleinen, met wijken die lang geleden gebouwd zijn, met afgebroken, gesaneerde en nieuwe stadsdelen en steeds verder het land in groeiende buitenwijken, dan leek ik op iemand die door een lange afwezigheid niet meer bekend is in deze agglomeratie, niet weet waar een bushalte voor dient, wat een binnenplaats, een kruispunt, een boulevard of een brug is. De hele structuur van de taal, de syntactische rangschikking van de afzonderlijke delen, de interpunctie, de voegwoorden en uiteindelijk zelfs de namen van de gewone dingen, alles was in een ondoordringbare nevel gehuld.
W.G. Sebald Austerlitz, 142
Eigenaardig toch dat boeken (of slechts een passage in een boek) zich soms precies op het juiste ogenblik kunnen aandienen! Ik beschouw dat als een vorm van troost (of, zonder te luisteren naar de christelijke boventonen die met dit woord meeklinken: als een vorm van genade). Het is prachtig dat als iemand iets opschrijft en het geschrevene de wereld in weet te slingeren, dat iemand anders dat vele jaren later – terwijl de schrijver al niet meer leeft – op een vroege ochtend onderweg in de trein leest en erdoor geroerd kan worden omdat hij de betekenis van die passage zo herkent.
Ik geloof niet, zei Austerlitz, dat wij de wetten begrijpen waaronder de terugkeer van het verleden zich voltrekt, maar ik heb steeds het gevoel dat er helemaal geen tijd bestaat, alleen maar verschillende ruimten die volgens een hogere vorm van stereometrie met elkaar verbonden zijn en waartussen de levenden en de doden naar believen heen en weer kunnen gaan, en hoe langer ik erover nadenk, des te meer komt het mij voor dat wij die nog leven in de ogen van de doden irreële wezens zijn die slechts af en toe, in een bepaald licht en onder bepaalde atmosferische omstandigheden, zichtbaar worden. Zo ver ik terug kan kijken, zei Austerlitz, heb ik altijd het gevoel gehad dat ik mij niet in de werkelijkheid bevond, dat ik eenvoudig niet bestond, en dat gevoel is nooit sterker geweest dan die avond in de Šporkova toen de blik van de page van de rozenkoningin in mij doordrong.
idem., 210-211
Of die ochtend in de trein naar Nijmegen toen de woorden van Sebald tot mij doordrongen…
19.8.2012
1123
Hij had aan de ene kant van De Witte Brug de tak in het water gegooid. Snel gingen we naar de andere kant om de tak onder de brug door te zien drijven. M. was op de onderste balk van de brug gaan staan om over de rand te kunnen kijken, net als Janneman Robinson. Ik keek mijn kleine jongen van opzij aan, zeven jaar was hij nu al!
Lang volgden we de tak. Kijk, zei ik, allemaal draaikolkjes in het water. M. wilde weten hoe dat kwam, maar voordat ik antwoord kon geven, zagen we recht onder de brug een schaduw van onszelf in het eeuwig voortstromende water, in het licht van de ondergaande zon. M. moest erom lachen.
Zo stonden we daar de tijd te vergeten. Toen de stok uit het zicht verdwenen was, gingen we naar huis.
22.7.2012
1121
Onlangs keek ik op uit In gesprek met Nietzsche en toen zag ik hem buiten in de duistere nacht. Ik had hem eerder gezien, lang geleden. In de herfstmaanden van Bosch en Duin als ik opkeek bij het schrijven van een brief. In de wintermaanden van Zeist als ik opkeek bij het schrijven van mijn dagboek. Maar sinds het voorjaar was geworden en later zomer, was ik hem langzaamaan vergeten.
Hij keek me verdrietig aan met een blik die wilde zeggen: ooit was ik altijd dicht bij je, mijn vriend, ik zat je op de hielen. Maar toen ging je weg. Je ging samenleven, je werd werknemer en je werd vader en al vond ik een andere manier om in je leven te komen, je herkende me niet. Weet je nog wie ik ben?
Toen wist ik het. Hier was hij, mijn schaduw in de nacht, en ik noemde hem bij zijn naam: jwl!
21.6.2012
1120
Ontheemde gevoelens
'Lust of onlust – daartoe reduceert zich alles.' Zo luiden de eerste woorden van een aantekening uit begin 1888. De titel boven het fragment, 'De nihilistische catastrofe', maakt duidelijk wat Nietzsche bedoelt: heel het aristotelische, teleologische zinsverband, waartoe elk streven, elk werk, zijn goed of zijn wezen bezat, zijn waartoe of bestemming, is uit de gevoelens verdwenen. De gevoelens proeven nog alleen zichzelf, hun karakter van lust of onlust. Vergelijk de categorische imperatief van de huidige belevenismaatschappij: handel zo dat de situatie je bevalt. Populair uitgedrukt: als het maar leuk is.
Gerard Visser In gesprek met Nietzsche, 262
18.6.2012
1119
Wellicht ben je slechts een lichaam, mijn waarde spiegelbeeld! Waar is je geest, je ziel? Ik vind er geen. Welke lange weg heeft al die materie afgelegd om deze constellatie te vormen die je lichaam nu is? Alleen jouw lichaam heeft deze weg afgelegd om te worden wat het is. Het is uniek, zoals al die andere miljarden lichamen die er zijn, die er ooit waren.
'Je lichaam'? O, vermaledijde taal! Waarom spreken over ons lichaam als er niets is dat ons lichaam zou kunnen bezitten! We zijn immers lichaam. Met de dood van God is tevens de ziel gestorven.
Wat veroorzaakt dan die suggestie van een 'ik', een 'ik' dat kan zeggen: daar ben ik, dit ben ik? Een 'ik' ook dat tegen zichzelf kan zeggen dat hij zichzelf niet is vandaag (maar wat of wie dan wel?). Wie herinnert zich nog het moment dat hij voor de eerste keer tegen zichzelf kon zeggen: hier ben ik dan! En dan de vreemde verwondering een lichaam te hebben. En wanneer komt het besef dan dat datgene dat 'ik' zegt losgekoppeld is van het lichaam? Wanneer gaan we ons realiseren dat er iets is dat rest wanneer het lichaam sterft en vergaat?
Zou het kunnen zijn, spiegelbeeldig spiegelbeeld, dat met het leren van taal we tevens een 'ik' creëren en leren 'ik' te zeggen? Een 'ik' dat ons onstoffelijk los van ons lichaam maakt, als vreemde bekende onzichtbaar in ons hoofd? Is het dan niet de taal die ons onsterfelijk maakt? Wel, spiegelbeeld, wat zeg je me daar van?
16.6.2012
1118
Ik zat nog wat voor het huis in de avondkoelte. Lezen en bladeren in de gedichten van Miriam Van hee. Weer die prachtige zinnen als ondraaglijk is deze stilte / een koffer met stenen gevuld. En: wat zal ik je zeggen / als de bomen ruisend / de avond inzeilen en / ik droef word van dit / schrijven alleen in de nacht?
Later ging ik naar binnen en keek nog het laatste uurtje van de film Nostalghia. Daarna nog fragmenten uit de film Mauvais Sang met Anna en Alex, dat hoort na zo'n warme dag. Alles zo mooi, maar het maakt ook somber. Het brengt me terug in de tijd, de tijd op kamers toen ik nog niet wist wat me te wachten stond. Melancholie.
Ik rook nog een sigaretje buiten en kijk naar de sikkel van de maan. Zou zij nu ook opkijken en de maan zien? Ik verlang haar terug te zien, maar …. Ach, denk je ook wel eens aan mij?
wanneer, zo vraag ik je
zullen wij elkaar weer
bij de hand vatten
en zullen wij de tijd verliezen
in een praten, als het rustige
klotsen van roeispanen
wanneer zullen wij weer
sprakeloos liggen,
in de nacht als de oevers
ver zijn
Miriam Van hee Het verband tussen de dagen, 50
27.5.2012
1116
Altijd als ik naar dit uit de film Nostalghia gelichte beeld kijk, dan word ik dat personage daar op het bed. Ik ben dit beeld, ik ben de leegte van deze kamer, de spiegel zonder reflectie. De stilte is overweldigend. Ik ben deze man van de schemer, van het afwachtend zitten op de rand van het bed, luisterend naar het geluid van de regen, kijkend naar de wereld buiten.
9.5.2012
1115
Negen jaar jwl!
Het fenomeen weblog leerde ik kennen door een artikel in De Groene Amsterdammer. Ik herinner me dat het ontstaan van het weblog gezocht werd bij journalisten die online het nieuws van commentaar voorzagen. Andrew Sullivan was daar zo succesvol mee dat hij er een dagtaak aan had en ermee verdiende. Ik las zo nu en dan zijn weblog The Dish en begon verder te zoeken.
Het moet ergens aan het einde van de zomer van 2001 geweest zijn, dat ik mezelf de geheimen van html en css leerde. Wanneer ik voor het eerst webpagina's begon de maken die ik daadwerkelijk online zette, dat weet ik niet meer. De oudste notitie in mijn dagboek is op 11 oktober 2001: Ik ben nu uit het bestuur van Oud Zuylen, maar ik ben nu actief als webmaster. (…) De website heet De Oud Zuylen Tamtam en wil een actuele website zijn. Er waren positieve reacties. Ik was uit het bestuur van de schaakvereniging gegaan door allerlei conflicten. Ik maakte samen met iemand het clubblad, hetgeen in praktijk alleen op mij neerkwam. In die tijd had ik al eens een stuk geschreven voor het bestuur over de integratie van het clubblad op het internet. Daar is nooit iets van gekomen, maar toen ik mijn handen vrij had maakte ik een website. Op archive.org zijn oude pagina's bewaard gebleven: de oudste versie van mijn homepage die ik terug kan vinden dateert van 27 januari 2002, de oudste versie van De Oud Zuylen Tamtam dateert van 3 februari 2002. Het mini-schaakbord in de vormgeving is nog steeds te zien en ik herinner me dat de achtergrond een sterrenhemel was. De afbeeldingen zijn helaas niet gearchiveerd. Tegelijkertijd bestond er nog een persoonlijke schaaksite De Schaakfabriek. Op de oudste versie die ik kan terugvinden (3 april 2002) zie ik onderaan iets weblogachtigs, dus het idee van een weblog kende ik toen al.
In mijn dagboek vind ik weinig terug van mijn activiteiten in de virtuele wereld, ik schreef in die tijd sowieso weinig in mijn dagboek. Maar op 28 oktober 2002 schreef ik iets, wat achteraf gezien als een vooraankondiging van deze website gelezen kan worden: Ik moet meer schrijven, meer mijn gedachten neerleggen, meer vast leggen. Misschien krijgt al dat gelees dan zin. En op 7 april 2003: Ik ben met een nieuwe homepage begonnen. Nu bouw ik het langzaam op en ken ik geen scrupules meer. Het gaat nu worden zoals ik het wil. Over welke homepage het hier gaat, weet ik niet meer, maar vast staat dat jwl begonnen is bij Blogger, al was het toen nog in kapitalen: JWL. een weblog voor allen en voor niemand. dedicated to my beautiful demon. Op 24 april 2003 postte ik daar mijn eerste berichtje (zie hier het begin van JWL). Ik heb het nog geen half jaar volgehouden bij Blogger. Begin oktober stopte ik daar en ging op mijn eigen adres verder, sindsdien heb ik de html altijd zelf geschreven (zie hier voor de eerste opmaak, ook hier mist onder andere een achtergrondafbeelding). In plaats van weblog was het al een website voor allen en niemand, ik heb altijd een hekel gehad aan dat woord weblog.
24.4.2012
1113 brieven aan A. (4)
Lieve A.,
Dat moet je maar niet meer tegen mij zeggen, want het wordt me al zo vaak gezegd. Dat ik meer in het nu zou moeten leven. Ik weet wel hoe jij het bedoelt en je schreef het ook ironisch, het is me niet ontgaan, maar doorgaans word ik erg chagrijnig van die uitdrukking en dan vooral van het spirituele geneuzel dat er dan vaak achteraan komt. Ik herinner me een collega die eens een boek gelezen gehad van een zekere meneer Tolle. Allereerst wekte ze bij mij de indruk dat ze al heel trots was op het feit dát ze een boek gelezen had. Maar ze was eveneens trots op haar opgedane wijsheid en met een zeer ernstig gezicht van een zeer wijze vrouw, adviseerde ze me op een samenzweerderige toon dat ik meer in het nu zou moeten leven. Ik schoot in de lach van het toneelstukje dat ze opvoerde en verzekerde haar dat ik niet anders kon. Het is immers onmogelijk om in het straks of in het zojuist te leven, ik leef noodgedwongen in het nu. Ze was diep beledigd door mijn lachen, ze had duidelijk niet door dat ze zich als een Jehova-getuige had gedragen. Humorloze levenswijsheden zouden verboden moeten worden.
Natuurlijk, ik begrijp het wel. Men vindt dat ik teveel in het verleden leef en dat ik teveel herinneringen meetors op mijn schouders, dat het mij onnodig somber maakt. Ik zou meer aan de toekomst moeten denken, meer plannen moeten maken, beter voor mijzelf moeten zorgen. Beste vrienden, jullie hebben daar allemaal gelijk in!
Mensen zijn zoals het verleden ze gemaakt heeft en de verwachtingen die ze koesteren van de toekomst. Maar dat is niet statisch, je kunt niet iemand isoleren in een moment. Elke stap naar de toekomst is een stap naar het verleden. Ik heb er altijd een beeld bij, een vaag beeld, gebaseerd op een titel van een oud boeddhistisch boek, De poortloze poort. Het boek is een verzameling koans uit de dertiende eeuw van de zenmeester Mumon Ekai. Ik heb het niet gelezen, het is het beeld dat ik prachtig vind. Nietzsche gebruikt het beeld van de poort eveneens in zijn Zarathoestra:
Toen gebeurde wat me lichter maakte: want de dwerg sprong van mijn schouder af, de nieuwsgierige! En hij ging gehurkt op een steen tegenover mij zitten. Waar wij halt hielden, daar was juist een poort.
'Zie deze poort, dwerg!' sprak ik verder. 'Ze heeft twee gezichten. Twee wegen komen hier samen: die ging nog niemand ten einde.
Deze lange straat terug: die duurt een eeuwigheid. En gindse lange straat naar buiten – dat is een andere eeuwigheid.
Ze weerspreken elkaar, deze wegen; ze stoten elkaar recht voor het hoofd: – en hier, bij deze poort komen ze samen. De naam van de poort staat erboven geschreven: "Ogenblik".
Friedrich Nietzsche Aldus sprak Zarathoestra, 160
In het ogenblik leven, misschien vind ik dat al mooier klinken dan dat agressieve woordje nu. Bij Nietzsche vind ik het beeld van de poort echter te massief. Ik zie een groot, stenen gebouw met enorme houten deuren voor me. De poortloze poort uit het boeddhisme klinkt een stuk lichter, als iets dat in de lucht hangt. Daar raakt het meer aan het mysterie van de tijd, aan de onmogelijkheid om de tijd vast te grijpen. Waar zit het scharnierpunt tussen verleden en toekomst? Is dat er wel? Stuiten we hier niet op de grenzen van ons voorstellingsvermogen?
Maar goed, laten we bij wijze van gedachtenexperiment, staande onder de poort "ogenblik", het wisselmoment tussen verleden en toekomst even stil zetten. Kijken we dan terug naar het verleden en moet we ons dan omdraaien om naar de toekomst te kunnen kijken? Als er al iets te zien is?
Nee, dit beeld bevalt me helemaal niet. Ik ervaar de tijd en het oneindige kleine moment daarin, het 'ogenblik', eerder als vloeibaar, als iets dat van achteren komt en voortdurend onder mij door stroomt. Soms als een woest kolkende rivier, soms als een kalm bergbeekje. Ik ervaar in het verleden kijken niet als omdraaien en terug wandelen, nee, het haalt me voortdurend in, ik zie het voor me. In de toekomst kijken is in het verleden kijken. De tijd is cyclisch en herhaalt zichzelf elk ogenblik. Het ogenblik omarmt als het ware verleden én toekomst. De tijd, dat is het ruisen van de rivier. Kun jij het horen?
Toen ik deze brief begon te schrijven, had ik het boek Siddhartha van Hermann Hesse nog niet uitgelezen. Soms is het frappant dat boeken zich op het juiste ogenblik aandienen. Ik zat vast met deze brief, ik kon niet de woorden vinden die het dichtst bij mijn gedachten zouden komen. Toen las ik in een dag het tweede deel van het boek. Siddhartha zit in een diepe crisis en komt terug bij de rivier waar een veerman hem ooit overgezet heeft. Hij raakt in gesprek met de rivier:
Blij keek hij naar de rivier die daar stroomde, nog nooit was een water hem zo goed bevallen, nog nooit waren de stem en gelijkenis van het stromende water zo direct en zo mooi bij hem overgekomen. Het scheen hem toe dat de stroom hem iets belangrijks te vertellen had, iets wat hij nog niet wist, wat hem nog te wachten stond.
Hermann Hesse Siddhartha, 128
Siddhartha besluit te blijven en leeft samen met de oude veerman. De veerman Vasudeva zegt over de rivier:
Ik heb er heel wat overgezet, duizenden wel, en voor al die mensen is mijn stroom alleen maar hindernis geweest op hun reis. Zij waren onderweg naar geld en zaken, naar bruiloftsfeesten, naar bedevaartplaatsen, en de rivier was een belemmering op hun weg, en de veerman was daar om hen snel over die hindernis heen te helpen. Maar voor een enkeling onder die duizenden, een paar maar, vier of vijf, hield de stroom opeens op om louter hindernis te zijn, dat waren de mensen die zijn stem gehoord hebben, die geluisterd hebben naar wat hij te zeggen had, en voor diegenen is de stroom heilig geworden, zoals hij voor mij heilig is…
(…)
'Heb jij,' zo vroeg hij hem eens, 'heb jij dit ook van de stroom geleerd: dat er geen tijd bestaat?'
idem., 136-137
Soms voel ik me weer dat kleine jongetje dat altijd maar muzieken aan zijn vrienden wilde laten horen en eindeloos lp's opzette. Dus nog één citaat en dan stop ik:
Zacht klonk het veelstemmig gezang van de stroom. Siddhartha keek in het water, en in het water, dat voorbijtrok, werden beelden zichtbaar: zijn vader verscheen, eenzaam, treurend om zijn zoon, hijzelf verscheen, eenzaam, ook hij door banden van weemoed aan die verre zoon gebonden; zijn zoon verscheen hem, al even eenzaam, de jongen, die begerig over het brandend pad van zijn jonge wensdromen voortsnelde, ieder van hen had alleen oog voor zijn eigen doel, was van zijn eigen doel bezeten, ieder van hen leed daaronder. De stroom zong nu van smart, een lied van weemoed zong hij, weemoedig stroomde hij naar zijn bestemming, klagend klonk zijn stem.
'Hoor je het?' scheen Vasudeva's blik te willen zeggen. Siddhartha knikte.
'Je moet nog beter luisteren!' zie Vasudeva zacht.
idem., 171
Als ik behoefte heb om alleen te zijn, dan maak ik wel eens een wandeling over het Jaagpad langs de Kromme Rijn. In een bocht staat een bankje waar ik soms ga zitten. Dan kijk ik naar de ondergaande zon en het stromen van het water. Doelloos en zinloos, altijd maar voort. Het is prachtig. Ik heb het gevoel dat ik iets van mezelf zou verliezen als ik altijd maar in het nu zou leven. Veel herinneringen maken me niet vrolijk, maar ze horen bij mij, ik wil ze ook niet meer kwijt, ik koester ze, want ze hebben me ook rijker gemaakt. Maar ik zal proberen beter te luisteren, naar het stromen, naar het ruisen en ik zal het omarmen, telkens weer.
met ogenblikkelijke groeten,
jwl
21.4.2012
1112
In de geschriften van een kluizenaar herkent men in de verte altijd de echo van de woestenij, de fluistertoon en de schuw om zich heen geworpen blikken van de eenzaamheid; in zijn sterkste woorden, zelfs in zijn schreeuw klinkt nog een nieuwe, gevaarlijker vorm van zwijgen en verzwijgen door. Wie jarenlang dag en nacht alleen met zijn ziel vertrouwelijke twist- en tweegesprekken heeft zitten voeren, wie in zijn hol – en dat kan een labyrint maar ook een goudmijn zijn – een holenbeer, een schatgraver, een schatbewaarder of een draak werd: diens begrippen krijgen ten slotte een eigen schemerige kleur, een geur zowel van diepte als van verrotting, iets onmededeelzaams en onwilligs dat alle voorbijgangers koud in het gezicht blaast. De kluizenaar gelooft niet dat er ooit een filosoof is geweest – aangenomen dat iedere filosoof eerst een kluizenaar was – die zijn werkelijke en definitieve meningen in boeken heeft uitgedrukt: schrijft men niet juist boeken om te verbergen wat men in zich bergt? – Hij zal zelfs betwijfelen of een filosoof eigenlijk wel 'definitieve en werkelijke' meningen kan hebben, of er bij hem niet achter elk hol nog een dieper hol ligt, moet liggen – een grotere, vreemdere, rijkere wereld boven iedere oppervlakte, een afgrond achter iedere grond, onder iedere 'grondslag'. Iedere filosofie is een filosofie van de voorgrond – dat is een kluizenaarsoordeel: 'het heeft iets willekeurigs dat hij hier stilhield, terugblikte, omkeek, dat hij hier niet meer dieper groef en de spade weglegde, – het heeft bovendien iets verdachts.' Iedere filosofie verbergt ook een filosofie; iedere mening is ook een schuilplaats, ieder woord ook een masker.
Friedrich Nietzsche Voorbij goed en kwaad §289
6.4.2012
1110
Als ik een uitgever zou vinden voor mijn nog niet geschreven boek en die uitgever zou het boek alleen willen uitgeven voor e-readers (dus niet een papieren versie), dan zou ik het boek niet willen uitbrengen. Nooit! Een digitaal bestand ergens op een server is voor mij geen boek. Een bestand downloaden tegen betaling is geen boek kopen. Een boek is een vormgegeven object waarin ik kan bladeren, een voorwerp met een eigen geur en gewicht. Met alle begrip voor mensen die om praktische redenen lezen met een e-reader: zij lezen geen boeken, zij lezen louter tekstbestanden.
Hij nam een slok van zijn bier, keek me meewarig aan en zei: dan loop je wel wat achter, jwl. Papieren boeken zijn achterhaald.
Er zat geen ironie in zijn stem en ook zijn lichaamstaal liet geen enkele vorm van relativering zien. Ik was stomverbaasd. Hier sprak iemand over het boek alsof het verdwijnen ervan onvermijdelijk was en al bijna een voldongen feit.
Ondanks mijn stoïcijnse houding had hij schijnbaar toch mijn verwarring gesignaleerd en deed er nog een schepje bovenop. Hij zei: sinds ik een smartphone heb, is mijn leven zozeer verrijkt, dat ik werkelijk niet meer zonder kan.
Ik liet me niet uit het veld slaan en vroeg zo zakelijk mogelijk of hij me kon uitleggen waaruit die verrijking bestond, wat die smartphone dan wel niet met zijn leven gedaan had. Maar ik wachtte zijn antwoord niet af, ik wilde het eenvoudigweg niet eens weten.
3.4.2012
1107 brieven aan A. (3)
Lieve A.,
Gelukkig kun jij erom lachen, om dat sentimentele gedoe van mij. Ik snap er soms zelf helemaal niets van. Jij begrijpt het en daar ben ik blij om en gelukkig mag ik je ermee lastig vallen.
Vandaag is weer zo'n dag. Ik zit thuis achter mijn bureau, ik moet werken, maar ik verlang naar lezen en schrijven. Het is mooi weer buiten, maar ik hoef niet zonodig naar buiten. Alhoewel, een wandeling en een goed gesprek, daar zou ik geen nee tegen zeggen.
En dan gebeurt het. Is het het mooie zomerse licht buiten en de wens om te wandelen met een goed gesprek die mij als vanzelf doen gaan naar de tijd van de wandelingen met H. rond Taizé? Taizé! Kan ik die plaats dan nooit loslaten? Heb ik daar zo'n geluk ervaren, dat het voor altijd in mijn geheugen verankerd blijft?
Maar waarom zo'n mooie, dierbare herinnering kwijt willen raken, vraag ik me wel eens af? Waarom het anker los hakken? Is die tijd niet tot een ijkpunt geworden? Soms zou ik willen dat ik door een gat in de tijd terug kon, terug naar zomer 1986. Al was het maar om de herinnering te zuiveren, want het was niet alleen maar een mooie tijd, het was ook een spannende en verdrietige. Ik zou mezelf zien stuntelen, onervaren als ik was met meisjes. Ik zou wellicht de wanhoop en de jaloezie weer voelen. Ik zou mezelf weer theater zien spelen, dat ook. Misschien zou ik mezelf niet eens herkennen.
Nee, mijn lieve A., ik moet het touw van het anker gewoon langer laten worden in de tijd. Laat de Nornen maar spinnen und singen. Wellicht zal ik deze geschiedenis nog gebruiken in een verhaal en dan zal ik je het laten lezen. Het moet nog groeien tot een boek.
Ondertussen sluit ik mijn ogen en probeer ik die wereld weer op te roepen. Geluiden van een zomerdag: het verre gebrom van een vliegtuig hoog in de lucht, het ruisen van een trein aan de andere kant van het dal, de vogels en de krekels, het geluid van onze stappen op het landweggetje… Ik zie het dorpje Ameugny in het zonlicht van de namiddag. En in de stilte hoor ik onze gesprekken over boeken, lezen en schrijven. We kijken elkaar niet aan, we turen vol gedachten naar de grond. We lopen in hetzelfde tempo, dat was een goed teken. Het is zo ver weg, zo dichtbij en zo vergankelijk. Ik kan het bijna grijpen…, maar als ik mijn ogen open vliegt het weg.
een zonnige groet,
jwl
23.3.2012
1102
De mooiste troost is de troost die je toevalt op een moment dat je niet wist troost nodig te hebben.
Zoals op die sombere zaterdag, toen ik maar alleen naar de stad gefietst was en een paar uur later thuis kwam met de Götterdämmerung op dvd in mijn tas, de uitvoering die ik ooit in Bayreuth had gezien. Er was niemand thuis en ik besloot alvast wat fragmenten te bekijken. Toen de eerste akkoorden klonken gebeurde het. Het is ook een hele fysieke reactie. Kippenvel, rillingen, tranen over mijn wang. Ik was verbijsterd en tegelijkertijd ervoer ik het moment als een troost. Er viel spanning weg, ik kon door mijn tranen weer glimlachen. De geruststelling dat er ondanks alle ellende die het leven ook kent, ondanks de onverschilligheid van het leven, er toch zoiets moois kan zijn. Dat troost mij en maakt mij gelukkig. Zulke momenten zijn niet te plannen, ze bespringen je vanuit de meest onverwachtse, donkere hoeken. Dat is een vorm van schoonheid die niet te creëren valt, het ontstaat, het is er ineens, zomaar. Zolang die troost er is, is er hoop.
9.3.2012
1101
Over ons is de diepste en dodelijkste van alle droogten der eeuwen gekomen – die van het innerlijk besef van de leegheid van elk streven en van de ijdelheid van alle voornemens.
Fernando Pessoa De stoïcijn, 7
9.3.2012
1100
Stel nu dat ik een spiegel in mijn brein zou zetten waarin ik zou kunnen zien hoe mijn brein werkt. Wat zou ik dan zien? Ik zou zien hoe mijn brein in een spiegel kijkt om te zien hoe mijn brein in een spiegel kijkt om te zien hoe mijn brein in een spiegel kijkt … En ik zou niet eens weten of ik in die spiegel een illusie zou zien of niet, gecreëerd door datzelfde brein, zoals ook het 'ik' een illusie is van dat brein. En dat 'ik' zou niet weten om welk brein het zou gaan, welk brein gespiegeld wordt en welk brein gespiegeld is. Een driedimensionaal Droste-effect, waarbij niet te zien is wat het origineel is en wat wat omvat. Er is maar één test die zou kunnen bepalen wat het originele brein is. Dat is het brein dat er een boek over zou schrijven.
5.3.2012
1098
Er zijn geleerde boeken geschreven over de werking van ons brein. Wetenschappers kunnen het functioneren volgen, beschrijven, wellicht verklaren. Maar waarom er zoiets als 'bewustzijn' bestaat, dat blijft een mysterie. Zoals misschien ook uit te leggen valt hoe men aan het getal pi is gekomen. Maar waarom het getal tussen 3,14 en 3,15 ligt, dat blijft een mysterie. Zou er geen leven mogelijk zijn wanneer pi tussen 4,23 en 4,24 ligt? Geen idee. Uiteindelijk is het de verwondering die blijft (en de verwondering over de verwondering). Het is aan u, waarde lezer, om daaruit uw eigen conclusies te trekken.
3.3.2012
1096
De kunst van de concentratie, waaromheen de mentale en spirituele creativiteit scharniert, is geërodeerd. Kijk in dit verband eens naar de economie en de sociologie van de stilte. Toegang tot stilte is een voorrecht voor een minderheid geworden, vaak tegen een hoge prijs. Hiervoor is ruimte en afzondering vereist, wat door de voor de massa ontworpen moderne stedelijke architectuur en het voortdurende elektronische lawaai verloochend wordt. Stilte vraagt om een persoonlijke levenssfeer die vreemd is aan het collectieve voyeurisme en de transparantie van de populistische democratische idealen. We zijn omgeven door een muur van mechanische kakofonie, stereofonische schrilheid die oor en ziel verdoven. Een groot deel van ons door de media gedomineerde bestaan kan opgevat worden als een wild feest onder op hol geslagen stroboscooplampen. De jongeren op deze min of meer veramerikaniseerde planeet groeien op met een wezenlijke angst voor stilte, voor alleen zijn. Toch zijn dat de noodzakelijke condities voor het heiligdom van humane en humanistische bespiegeling. Probeer eens een koorzang van Sofokles of een propositie van Kant te begrijpen als er megafoons staan te loeien, als je belaagd wordt door sms'jes en blogs.
George Steiner 'Lofzang op het leven van de geest' in: Nexus 58, 35-36
28.2.2012
1095 brieven aan A. (2)
Lieve A.,
Vanmorgen zei ik tegen Jarkko dat schrijven voor de meesten hier betekent: brieven schrijven. Alle schrijven heeft het karakter van een brief, ook thuis, maar daar ken je de geadresseerde niet, je zoekt en maakt hem in het schrijven zelf.
Leonard Nolens Dagboek van een dichter 1979-2007, 69
Dank voor je bemoedigende woorden, ik had ze nodig! Alleen al de aankomst van je brief was een troost en dan ook nog die opwekkende tekst, het deed me waarlijk goed! Ik kan je enigszins geruststellen, na een diep dal in de afgelopen weken gaat het weer goed. W. constateerde het vorige week op een avond: ik kan weer lachen, ik kan weer enthousiast zijn, ik heb weer zin.
Maar toch, op een dag als vandaag kan ik ook vreselijk sentimenteel zijn. Toen ik met de auto de kinderen naar school bracht, was dat nummer van Abel op de radio. Dat heb ik altijd een mooi nummer gevonden. Elegante melodie, eenvoudige begeleiding, mooi gezongen (luister hoe hij die 'r' zingt, is dat niet een Haarlemse 'r'?) en … zo realiseerde ik me vandaag, herkenbare tekst. Nee, het is geen hogere kunst, maar dat hoeft toch ook niet altijd om geraakt te worden? Sommigen zullen me nu wijzen op mijn slechte smaak en ik zal antwoorden met mijn stokpaardje: iedereen heeft recht op zijn slechte smaak, dat is het probleem niet. Het probleem is, dat niet iedereen zich realiseert ook recht te hebben op zijn goede smaak. Overigens vind ik dit nummer van Abel niet getuigen van slechte smaak, het is mooi in al zijn eenvoud. En het is toch knap om met een liedje iemand te ontroeren en dat is wat me overkwam vandaag.
Het zit nog veel te diep in mij, ik kan het niet ontkennen. Herinneringen aan de jaren van verliefdheid op H., herinneringen aan de jaren dat de verliefdheid overging in een diepe liefde voor W. Was ik maar niet zo onhandig in de liefde, A., ging het maar wat meer vanzelf, zoals het soms bij anderen lijkt te gaan. Ik kan nog zoveel boeken lezen, muzieken beluisteren, films bekijken, als het me niet lukt om me echt te binden aan mensen van wie ik houd, wat heeft het dan voor zin? Troost? Tot op zekere hoogte. Het omgekeerde is ook waar: wat nu als die boeken, muzieken en films er niet waren? Dan zou de wereld nog kouder zijn. En het hoeft voor mij niet altijd die hogere, diepzinnige kunst en filosofie te zijn. Dat geleuter over transcendentie, over de wereld van het Schoone, Goede en Waarachtige, daar heb ik al zolang schoon genoeg van, ik geloof er niet meer in. Ja, ik kan geraakt worden door een passage uit een boek van Coetzee, een muzikale wending in de opera Orfeo van Monteverdi, de zwijgzaamheid in de film Bin-Jip van Kim Ki-Duk, maar of ik daar een beter of rijker mens van word? Neuh, denk het niet. Misschien alleen gevoeliger en dat is verdomd onhandig in deze tijd.
Nee, nou niet denken dat ik chronisch somber en pessimistisch ben. Integendeel. Ik ben nog altijd nieuwsgierig naar de dag van morgen, naar wat zich aandient. Dan zijn er nog de kinderen, ik wil weten wat er van hen gaat worden, ik wil van ze genieten. Al is het nergens op gebaseerd, ik heb een rotsvast vertrouwen dat het uiteindelijk allemaal goed komt. Waar dat vertrouwen vandaan komt weet ik niet, misschien is het wel een karakterfout. Ik heb nooit ervaren dat het leven zich laat forceren, maar eerder dat je soms, soms, beter kunt afwachten en het leven zijn gang kunt laten gaan, dat oplossingen voorbij komen en dat je dan moet instappen. Dat wel: alert zijn, de zintuigen open. Het is geen passiviteit, zoals sommigen wel eens van mij denken, het is meer: het moment afwachten.
Heb ik spijt van dingen in mijn leven? Ik denk het niet, hetgeen niet wil zeggen, dat ik de dingen soms niet liever anders gezien zou hebben en dat ik veel gebeurtenissen spijtig vind. Ik kan treuren om wat voorbij is, om wat er gebeurd is, maar ik kan ook weer uitkijken naar morgen. Dan maak ik me weer illusies, dat blijft immers een leuk spelletje, nietwaar? Wil je dansen met illusies in gedachten …? En is het niet prachtig om op een onbewaakt ogenblik een liedje op de radio te horen, vervolgens een stukje erover te schrijven en dit te sturen naar mijn liefste A. op Valentijnsdag? Gisteren had ik er nog weet geen van …
veel groeten,
ik hoop weer snel van je te lezen,
jwl
14.2.2012
1094
Maar bovenal leerde hij, terwijl de zomer ten einde liep, van het nietsdoen te houden, een nietsdoen dat zich niet langer beperkte tot kortstondige perioden van vrijheid die hier en daar heimelijk aan de dwangarbeid waren ontfutseld, gestolen uurtjes waarin hij intens genoot door gehurkt voor een bloemperk te zitten en het harkje tussen zijn vingers te laten bungelen, maar dat zijn volledige overgave aan de tijd inhield, aan een tijd die als trage olie over het aardoppervlak vloeide van horizon naar horizon, zijn lichaam overspoelde, door zijn oksels en liezen circuleerde, zijn oogleden beroerde. Hij vond het plezierig noch onplezierig als er werk aan de winkel was; het was hem om het even. Hij kon hele middagen met open ogen naar de golven en roestsporen op het ijzeren dak liggen staren: zijn gedachten dwaalden niet af, hij zag alleen het golfijzer, de ribbels transformeerden zich niet tot een patroon of fantasie: hij was zichzelf, liggend in zijn eigen huis, de roest was alleen maar roest, het enige wat bewoog was de tijd die hem voortdroeg op zijn stroom. Een enkele keer, wanneer er hoog boven zijn hoofd straaljagers voorbij vlogen, herinnerde hij zich weer die andere tijd, waarin het oorlog was. Maar voor de rest bracht hij zijn leven in zalige vergetelheid door, buiten bereik van kalender en klok, half wakker, half slapend. Als een parasiet die sluimert in een darm, dacht hij; als een hagedis onder een steen.
J.M Coetzee Wereld en wandel van Michael K, 142-143
13.2.2012
1093
Hij bracht een dag in ledigheid door, zittend in de opening van zijn grot en starend naar de pieken verderop, waarop nog flarden sneeuw lagen. Hij had honger maar deed er niets aan. In plaats van naar de roep van zijn lichaam te luisteren probeerde hij te luisteren naar de reusachtige stilte om hem heen. Hij viel moeiteloos in slaap en had een droom waarin hij zo snel als de wind over een onbeschutte weg draafde terwijl zijn karretje achter hem aan zweefde op banden die nauwelijks de grond raakten.
De wanden van de vallei waren zo steil dat de zon pas tegen het middaguur te voorschijn kwam en halverwege de middag alweer verdwenen was achter de pieken in het westen. Hij had het voortdurend koud. Dus klom hij verder, tegen de helling op zigzaggend totdat de weg over de pas uit het zicht verdween en hij uitkeek over de uitgestrekte vlakte van de Karoo, met Prince Albert zelf kilometers beneden zich. Hij vond een nieuwe grot en sneed struiken af voor op de vloer. Hij dacht: Nu ben ik werkelijk zo ver gekomen als een mens maar komen kan; er zal heus niemand zo gek zijn om deze vlakte over te steken, deze bergen te beklimmen, deze rotsen uit te kammen om me te vinden; nu ik de enige ben op de hele wereld die weet waar ik uithang, kan ik pas werkelijk geloven dat ik spoorloos ben.
Al het andere lag achter hem. Toen hij de volgende ochtend wakker werd had hij alleen die ene reusachtig lange dag voor zich, een dag tegelijk. Hij beschouwde zichzelf als een termiet die zich door een rots heen boorde. Hij scheen alleen nog maar te hoeven leven. Hij zat zo stil dat het hem niet zou hebben verbaasd als er vogels op zijn schouders waren neergestreken.
J.M Coetzee Wereld en wandel van Michael K, 84
8.2.2012
1092
De gesloten hellekennis wil van uitgangen niets weten. Ze weet de eigen perfectie te bereiken door het denken naar het hart van de duisternis te verplaatsen. Ze voltrekt haar reflexieve beweging als een steeds weer opnieuw uitgesproken nee tegen het starten van vitale projecten en het leggen van hoopvolle contacten. Ze geniet van haar overwinning door voortdurend toe te geven aan de behoefte de belachelijkheid van de goede wil te demonstreren – de onnozele hals die steeds weer opnieuw opkrabbelt en meent dat hij de tocht kan voortzetten. Het helse denken registreert met kille blik de opwelling van het hopende deel zich van de hel los te maken, en richt aan het einde van elke vluchtweg een nieuwe hellepoort op: slechts als opgegeven hoop mag de hoop overleven, en hij moet net zolang stuklopen tot hij zichzelf voor een deel van de hellekring houdt. Daarmee pretendeert de vertwijfeling als het ware het fundament voor zichzelf te leggen: ze hoeft zich alleen maar te herhalen om zich opnieuw van haar Zijn en zo-zijn te vergewissen. Ik ben vertwijfeld, dus ik ben. En hoe vaak ben ik als vertwijfelde? – Zo vaak als ik denk dat ik het ben.
Peter Sloterdijk Sferen, 799
27.1.2012
1091
'Papa, wat is het stil.'
'Ja jongen, en als je goed luistert kun je de boeken in de kast horen fluisteren.'
M. spitst zijn oren en luistert.
'Maar waar fluisteren ze dan over, papa?'
'Ze vertellen elkaar oude verhalen over vroeger tijden.'
'En als je die boeken leest, dan vertellen ze die verhalen ook aan jou, hè papa?'
'Ja, en als jij later goed kunt lezen, dan vertellen ze de verhalen aan jou.'
Het is nog even stil.
'Mag ik dan nu televisie kijken, papa?'
26.1.2012
1090 brieven aan A. (1)
Lieve A.,
Allereerst de wens dat voor jou een mooi jaar mag worden! Ik weet dat je niet geeft om dit soort rituelen, maar ik zou het eigenaardig vinden om jou over te slaan, terwijl ik anderen die minder voor mij betekenen, wel de hand schud en het allerbeste toewens.
Heb je nog iets met kerst gedaan? Ik vind het moeilijk om er nog betekenis aan te geven. Ik ben geen christen, dus met die vermeende geboorte van Jezus heb ik niets. Die kitscherige, geforceerd gezellige en ondertussen ook commerciële Kerstman, die kan me gestolen worden. Natuurlijk, voor de kinderen plaats je een kerstboom en mogen ze die versieren. Je past het eten en lekkernijen aan, de kerstkaarten krijgen een plek, er worden kaarsen gebrand, maar je doet het meer omdat de wereld om je heen het ook doet en je wilt het de kinderen niet onthouden. Hun plezier is in dit opzicht eveneens mijn plezier, maar ik ben niet in staat om het verder nog enige diepgang te geven.
Mijn werkgever heeft in december de locatie in Amsterdam gesloten. Ik moet nu zeker tweemaal per week met de auto naar Grave. Het zou te veel tijd kosten om met de trein te gaan: eerst naar Nijmegen en dan nog een half uur hobbelen in een streekbus. Ik heb geen hekel aan auto rijden, maar ik zal de treinreis van Utrecht naar Amsterdam missen. Per slot van rekening heb ik dat toch zeventien jaar gedaan. Elke werkdag een half uurtje heen en een half uurtje terug. Hoeveel boeken heb ik al die jaren in de trein gelezen?
Ik mis die leestijd enorm en ik weet ternauwernood waar ik de tijd nu vandaan moet halen. Dat geldt niet minder voor schrijven. Het zal je wel opgevallen zijn dat de productie op mijn website de laatste jaren en zeker de laatste maanden sterk is afgenomen. Toch kan ik er geen afscheid van nemen, hopend op betere tijden.
De laatste keer dat ik de deur aan het Molenpad achter me dicht deed voelde als een keerpunt in mijn leven. Niet dat ik er al te dramatisch over wil doen, maar er verandert veel. De dagen dat ik niet naar Grave ga, werk ik thuis (dat noemen ze dan Het Nieuwe Werken). Geen eigen werkplek meer in het bedrijf. Niet meer elke dag de bekende gezichten om je heen. Niet meer in de middagpauze de wandeling langs de grachten en het bezoek aan de boekhandels en boekenmarkt. Boekhandel Athenaeum heeft zoals je weet een mooi assortiment literaire tijdschriften en ik zal het gemak van het even langslopen en inkijken missen. Ik heb geen alternatief, behalve internet. Het is allemaal niet rampzalig, het zijn zaken waar men wel overheen komt, maar het was aangenaam, daar in Amsterdam en nu moet ik weer iets nieuws opbouwen.
Maar A., het gaat het jou, daar in het verre O. Geniet je van de bergen? Ligt er veel sneeuw? Ben je niet te eenzaam daar op je berghelling? Heb je de stapels boeken al uit? Kom je nog vaak deze kant op voor je werkzaamheden? Eigenlijk vind ik het geweldig dat je zo ver weg bent, dan heb ik weer redenen om brieven te schrijven. Nee, wij gaan niet sms'en, twitteren, facebooken, e-mailen of webloggen, wij blijven brieven schrijven, toch?
veel groeten,
jwl
6.1.2012