Jan-Willem Lubbers
2008
⛩
914
We fietsten over de onverlichte wegen tussen Utrecht en Bunnik. Een mooi natuurgebied waar de verkeersminister in zijn natte dromen graag asfalt wil neerleggen. Onbegrijpelijk dat in ons land de oplossing voor fileproblemen nog steeds gezocht wordt in weer meer wegen, terwijl de geschiedenis leert dat het zeer weinig oplost. Maar goed, mijn oudste zoon en ik fietsten daar op onverlichte wegen, zo aan het einde van het jaar. We spraken geanimeerd over de schaakpartijen die hij de afgelopen dagen gespeeld had. Net als vorig jaar had hij in de kerstvakantie meegedaan met de regionale jeugdkampioenschappen schaak in zijn leeftijdscategorie. Vorig jaar werd hij gedeeld vierde en omdat de nummer twee afzag van deelname aan het Nederlands Kampioenschap, mocht S. een barrage spelen en dat won hij. Dit jaar wilde hij proberen zich op eigen kracht te plaatsen voor het NK en dat is gelukt: in zijn rugzak glom de kampioensbeker. Hij had veel geluk gehad, zo relativeerde hij zijn resultaat, en het is mooier om te winnen als je het van te voren niet verwacht, voegde mijn elfjarige kanjer eraan toe. Toen we over de witte brug weer in de verlichte wereld kwamen, waarschuwde ik hem voor zijn trotse moeder die thuis op hem wachtte. Ach, zei hij, na twee dagen schaken zou hij zijn trotse ouders ook wel overleven. Tsja.
31.12.2008
913 de weg, de wandeling en het gesprek (14)
Op een dag kwam ik meneer Kant tegen. Immanuel Kant. Ik kwam hem tegen tijdens een wandeling. Ik was niet zeker van de weg en ik vroeg hem hoe ik weer in B. moest komen. Aangezien hij ook die kant op wilde, besloten we onze wandeling samen voort te zetten.
Meneer Kant vroeg me naar de tijd waarin ik leefde. Ik vertelde hem dat ik in het jaar 2008 leefde, in de eenentwintigste eeuw. Hij bleef stil staan en riep uit: 'Eindelijk! Eindelijk iemand die me kan vertellen hoe de wereld er in de toekomst uitziet.' Met een verwachtingsvolle blik ging hij voor me staan. 'Vertel me, hoe gaat het met de mensen in uw tijd?'
We gingen op een bankje zitten. De Kromme Rijn stroomde aan ons voorbij. In de verte steeg een buizerd op met een veldmuis in de klauwen. De wind waaide de herfstkleuren uit de bomen. Waar moest ik beginnen? Wat moest ik vertellen?
Ik vertelde. Ik vertelde eenvoudigweg wat er in mij opkwam, zonder structuur, zonder intenties. Dat alle kinderen in Europa naar school konden. Dat er geen structurele armoede meer was in ons werelddeel, althans niet zoals hij dat in zijn tijd kende. Dat de mensen in Europa zich vrij waanden in een democratische staatsvorm. Dat er zoiets als internet bestond, dat we toegang hadden tot ongekend veel informatie. Dat we nu konden communiceren met nagenoeg alle delen van de wereld. Dat er een donkere meneer president was geworden in Amerika. Dat de mens nu mensenrechten heeft. Dat de wetenschap is doorgedrongen tot voorbij de sterren en de kleinste zichtbare deeltjes…
Hoe lang ik gesproken heb, weet ik niet meer, maar dat ik verzweeg was duidelijk. Toen ik uiteindelijk een stilte liet vallen, sprong meneer Kant op. 'Het is volbracht!' riep hij uit, 'de mens is ontsnapt uit zijn onmondigheid. Wat moet de toekomst toch prachtig zijn!' Hij draaide zich om en keek me doordringend aan: 'U moet een gelukkig mens zijn om in zo'n tijd te kunnen leven.'
Ik zweeg. Ik wilde hem niet vertellen over de wereld van mondige mensen, de wereld van mensen die hun verstand durven gebruiken. Ik wilde hem evenmin vertellen waar al die mondigheid toe geleid heeft. Tot redelijkheid in ieder geval niet. En wat nog veel erger is: de mensen geloven niet meer, het is een wereld zonder illusies geworden. Nee, ik wilde hem de hoop niet ontnemen.
Meneer Kant merkte mijn somberheid op. Ik forceerde een glimlach om hem gerust te stellen. 'Het is koud,' zei ik, 'laten we verder lopen.' Ik troostte me met de gedachte, dat ik hem blij had gemaakt. Hij kon terug en vertrouwen hebben. Ik wilde meneer Kant zijn geloof in de toekomst niet ontnemen.
We kwamen bij de witte brug, ik wist weer hoe ik verder moest. Aan de andere kant van de Kromme Rijn was mijn woonplaats. Ik bedankte hem voor de wandeling en het gesprek. We namen afscheid. Toen ik me aan de andere oever omdraaide om nog eens naar meneer Kant te zwaaien, was hij al uit het zicht verdwenen.
16.12.2008
912
Zondagavond voerde ik het traditionele telefoongesprek met mijn moeder. Ze doet mee aan een onderzoek naar kanker in de familie. Al weken is ze bezig met wie wanneer en waaraan is overleden. Allerlei kankers in verschillende gedaanten. Ze vertelt dat ze weer naar het kerkhof in Holwerd is geweest om geboorte- en sterfdatums van de graven af te lezen. Daar ligt veel familie van haar, en dus van mij. Daarna zoekt ze een neef op die ze al heel lang niet meer gezien en gesproken heeft. Ik vraag haar om de verhalen op te schrijven, maar of ze dat zal doen?
Er is één verhaal dat me mateloos intrigeert, maar dat mijn moeder me helaas niet kan vertellen. De vader van mijn moeder, mijn Friese opa, mijn pake aldus, is tweemaal getrouwd. Zijn eerste vrouw stierf in het kraambed, het kindje ook. Nu gebeurde dat vaker in die tijd, maar dat zal het drama niet minder groot gemaakt hebben. Wie was die vrouw? Was het kindje een meisje of een jongetje? Hoe hadden ze het willen noemen? Hoe oud was ze toen ze dood ging? Hoeveel heeft pake van haar gehouden, hoeveel verdriet heeft hij ervan gehad? Was het zijn grote liefde? Dacht hij nog vaak aan haar terug, later, toen hij met beppe getrouwd was. Is er nog ergens een foto van die twee? Of andere tastbaarheden, zoals een trouwring bijvoorbeeld? Wie was toch die grote onbekende waarmee mijn grootvader getrouwd is geweest. Haar dood heeft mij mogelijk gemaakt, maar had ik mezelf gemist als zij niet gestorven was? Soms zijn geschiedenissen die niet gebeurd zijn boeiender, raadselachtiger dan de geschiedenis die we reconstrueren. Zou er een roman in zitten?
Mijn moeder weet het niet, zegt ze. Pake was een zwijgzame man, hij zal er wel niet over gesproken hebben. Ik heb het hem zelf nooit kunnen vragen, hij overleed vrij snel na mijn geboorte. Niet aan kanker overigens, maar aan een hartaanval.
8.12.2008
911
De melancholie maakt het mogelijk om tot de essentie van de dingen door te dringen. Het kunstwerk is daarvan een expressie, net zoals een wetenschappelijke wet of een metafysische stelling. Ongetwijfeld was het Agrippa die Dürer inspireerde tot zijn beroemde gravure Melencolia I, zoals Panofsky al opmerkte, en heeft Frances Yates gelijk als ze de protagoniste van Dürers gravure een geconcentreerde tranceblik toeschrijft die overeenstemt met Agrippa's beschrijving. Niet de passiviteit van het nietsdoen of de onmogelijkheid tot handelen kenmerkt de melancholicus. De melancholische kunstenaar, bezeten door een furor divinus, ontwikkelt in al zijn ogenschijnlijke passiviteit een intensieve beweging, een gespannen perceptieve en affectieve atletiek die hem vervolgens in staat stelt de essentie van de dingen uit te drukken. De melancholicus, onder het gesternte van Saturnus/ Chronos, ziet wat tot dan toe onzichtbaar bleef: de onophoudelijke beweging en verandering van de kosmos, de natuur en de dingen.
Björn Schmelzer 'Melancholie, of de perceptie van wat verandert' in: Deus Ex Machina 119, 46
5.12.2008
910
Soms zit ik weer in die stoel. De stoel die met mij meeging uit het ouderlijk huis en me tot steun was in mijn studiejaren. Een rookstoel, nog van mijn grootvader geweest. De stoel waarin ik – ogen gesloten, kamer verduisterd – vele muzieken beluisterde, waarin ik – schemerlicht – vele boeken las, van waaruit ik vele films bekeek op de beeldbuis. De stoel waarin ik menig peuk draaide en keek naar de hemelwaartse rook.
Het was geen mooie stoel, eigenlijk zat ik er niet lekker in. De vering was hard. Toch mis ik hem om de magie van de wereld die ik er in beleefde. De stilte die bij die stoel hoorde, de concentratie die dan als vanzelf over mij kwam. De avonturen die ik in mijn gedachten beleefde. De alleenzaamheid, de melancholie soms. Toen ik ging samenwonen ging de stoel niet mee.
Het is druk met drie kinderen. Wanneer de twee kleintjes naar bed zijn, de oudste zijn huiswerk maakt en mijn vrouw activiteiten elders heeft, dan plof ik wel eens in een andere stoel, zo'n stoel van Ikea. Dan sluit ik mijn ogen om te luisteren waar de stilte gebleven is. Ergens voorbij de orkaan van onbepaalde gedachten wellicht. Of ik kijk naar de boekenkast naar al die boeken die gelezen willen worden. Dan zou ik de tijd hebben. Maar niet de rust en dan denk ik wel eens terug naar die oude ongemakkelijke stoel. En als ik maar lang genoeg terugdenk dan sta ik vanzelf op om weer eens muziek op te zetten, of een boek uit de kast te pakken of om een mooie film op te zetten. Soms geeft dat een gevoel van sereniteit en die momenten koester ik, ze zijn zo zeldzaam geworden.
3.12.2008
909
Soms lijkt het wel alsof bepaalde neuronen in mijn hersenen ineens besloten hebben om bepaalde verbanden te leggen, verbanden die allang sluimerden, maar op één of andere wijze niet gelegd werden.
Zo was daar in mijn hoofd ergens een gebied dat steeds worstelde met het lezen van poëzie. Na al die jaren wist ik nog steeds niet hoe ik poëzie wilde lezen. Altijd maar weer de verbijstering en bewondering voor lezers die een gedicht als het ware helemaal kunnen duiden. Waarom lezen zij wel zoveel in een gedicht en ik niet? Ik ben toch geen ongeoefende lezer, waarom gaan die ogen voor mij niet open? Zo las ik poëzie altijd om de treffende zinnen, om de sfeerbeelden, de orginaliteit, maar meer ook niet. Op zich geen probleem, het staat een ieder vrij om op zijn eigen wijze een gedicht te lezen, maar ik bleef het gevoel houden steeds iets te missen.
Er was ook een afgesloten kist in mijn hoofd met de herinnering aan tijden dat ik poëzie op muziek wilde zetten. Het enige gedicht dat ik ooit daadwerkelijk tot muzikale compositie heb gemaakt voor tenor en piano is een gedicht van John Keats (zie 71). Mijn laatste notenkrabbels vond ik later terug in de bundel Faverey (zie 18 en 744), daar is nooit iets van geworden en die krabbels waren meteen ook de laatste poging muziek te componeren.
Onlangs mijmerde ik daar weer over. Komt het door de verhuizing? Dat de piano beter zijn recht komt op zijn nieuwe plek? De piano klinkt beter in onze nieuwe woonkamer en is veel uitnodigender om te worden bespeeld. Dan sla ik wat akkoorden aan, improviseer wat, ik zoek naar mijn klank. Ik vroeg me af welke gedichten ik nu op muziek zou willen zetten en ik dacht aan het werk van Miriam Van hee. Maar ik dacht ook aan de bundel van Reine De Pelseneer, waar ik me de laatste tijd mee bezig houd. Ik pakte die bundel uit mijn tas en zocht het gedicht op dat hieronder overgeschreven had. En de gedichten die daarop volgen.
Toen gebeurde het. Alsof er een klik in mijn hoofd plaatsvond. Alsof de onderhoudsmonteurs in mijn hoofd ineens abusievelijk dat gebied met die net geopende kist in verband brachten. Natuurlijk, mijn manier om poëzie te lezen is zo te lezen alsof ik er muziek bij zou willen maken. Een licht gevoel van opwinding maakte zich van mij meester, alsof er ineens een enorme ruimte in mij ontstond. Een Eureka-gevoel. Een gedicht lezen en bedenken bij welke woorden, zinnnen, beelden ik bepaalde muzikale lijnen en akkoorden zou verzinnen, hoe ik de relatie daartussen zou boetseren en wat ik zou weglaten. En ineens wist ik ook waarom het toen met Faverey niet lukte: ik was te gefixeerd geweest om de woorden onder te brengen bij een zangstem. Nu weet ik, dat het geen liederen moeten worden, maar louter instrumentale essays.
Of ik daadwerkelijk weer zwarte bolletje ga priegelen, geen idee. Wel komen er voortdurend ideeën boven voor de gedichten van De Pelseneer. Het basisakkoord zonder terts en sext (e'-fis'-a'-b'-d'') in verschillende liggingen om vorm te geven aan het meer, de dichte nevelstrook bijvoorbeeld. En het verstoren met de ontbrekende terts en sext in de bas (G'-C), een kwartligging die in bas de gewenste spanning geeft (geleerd van Benjamin Britten uit zijn opera Death in Venice, einde eerste akte, begin tweede akte). En ik blader door naar de volgende gedichten om te kijken hoe ik de verbanden zal leggen.
Het werkt, maar er is één nadeel: geschikt voor mijn website is deze aanpak niet. Ik kan de muziek niet laten horen, maar wellicht zal het mij nu beter lukken om te schrijven over poëzie. Misschien ook niet.
25.11.2008
908
Ik ben ermee gestopt, omdat ik me anders een dominee met een wijsvingertje ga voelen, maar soms kan ik het in gesprekken niet laten om te blijven hameren op het probleem van de welvaart. Als steeds meer mensen het welvaartsniveau van het rijke westen willen, wordt de aardbol onleefbaar. Niet behoud van welvaart moet het politieke doel zijn, maar behoud van welzijn. Dat betekent dat we flinke stappen terug moeten doen en de opkomende welvarende staten waarschuwen: welvaart maakt niet gelukkig en ongebreideld consumeren maakt de wereld tot rampgebied (hetgeen het in mijn ogen al is, maar het kan vast nog veel erger). Maar zelfs als er bewuste, spirituele, (zen)boeddhistische mensen in mijn gezelschap zitten, word ik onbegrepen en meewarig aangekeken. Zelfs als mensen het hebben over soberheid, consuminderen enzovoort willen ze eigenlijk het vermogen om te consumeren niet kwijt. Het westeuropese boeddhisme is een consumentenboeddhisme. Maar dit terzijde. Ik vind maar weinig medestanders en dat kan betekenen dat ik of een volstrekt idealistische warhoofd ben dat elk gevoel voor realiteit is kwijtgeraakt of ik heb een profetische blik en mijn gelijk komt nog wel. Hoe dan ook, het is in dit verband heerlijk om eens woorden te lezen die ongeveer hetzelfde beweren.
Als sommige Nederlanders graag willen insteken op een rechtvaardige verdeling van voedsel en energie in de wereld, zullen ze in de toekomst ook zelf genoegen moeten nemen met wat een wereldburger gemiddeld toekomt. Voor vakbonden, verdedigers van de rechten van arbeiders en consumenten, lijkt hier een zinvollere taak weggelegd dan het oproepen tot staking bij het geringste welvaartsverlies.
(…)
Een rechtvaardige verdeling van winst en rijkdom wordt nog steeds gezien als de sleutel voor het oplossen van problemen als armoede en honger in de wereld. Daarbij wordt echter stelselmatig vermeden de markteconomie, de consumptiemaatschappij en de overbevolking zelf ter discussie te stellen. Geen enkele politieke partij is bereid wezenlijk in te gaan op het probleem van de duurzaamheid door de economische groei ter discussie te stellen.
(…)
Een onprettige boodschap uitdragen over welvaartvermindering is politieke zelfmoord.
(…)
Democratie is een speelbal van belangen geworden. Het debat in de volksvertegenwoordiging is geen debat meer, zolang de toevallige parlementaire meerderheid a priori gelijk heeft vanwege het iets grotere zetelaantal. Het lijkt een beetje op wie toevallig het hardst rijdt, heeft voorrang. Democratie is steeds meer een middel om te kunnen vasthouden aan verkregen rechten. Het is een vorm van common sense over de waan van de dag en dat heeft niet veel van doen met denken over een duurzame samenleving op de lange termijn.
Paul Gerbrands 'Overbevolking is een keuze' in: Civis Mundi 47/2-3, 83-85
21.11.2008
907
I
Over het meer trekt de nacht
een dichte nevelstrook. Laat
mij vertoeven in de stilte van dit waas
want ophef maakt vermoeide ogen
dof. Zacht aan de voet is het zand
in de diepte, vluchtig de reis
voor wie dit water verstoort.
Reine De Pelseneer Omzicht, 23
19.11.2008
906
Zo zit ik dan naast het ziekenhuisbed waarin mijn driejarige zoontje slaapt. Hij is geopereerd aan zijn ogen. Ach, mijn kanjer, hij moest wel huilen, maar hij heeft zich ook zo goed gehouden. Ik voel hoezeer ik van mijn kind houd. En hoe kwetsbaar ik dan ben.
17.11.2008
905 muzieken
Het zal ongetwijfeld op zo'n herfstige avond geweest zijn, zo'n donkere vochtige avond, dat ik van Bosch en Duin naar Zeist fietste om mijn beste vriend te bezoeken. Onze wekelijkse avond van ouwehoeren en muziek luisteren. Deze avond had hij een verrassing voor mij in petto. Na binnekomst werd ik op zijn vertrouwde zwartleren bankje geplaatst en kreeg een kopie van pianouittreksel op schoot. Lachend werd de muziek aangezet en P. vertrok naar de keuken. Ik mocht niet kijken van wie de muziek was, zo deden we dat vaker, ik moest raden.
De muziek was overdonderend. Snel dalende drieklanken in de strijkers en daar was een koorinzet Dixit Dominus Domino Meo. Niet alleen overdonderd, ik was verbijsterd. Wat een muziek! Buitengewoon spannend, ik bleef meelezen en luisteren, wat zou er komen? Ik werd heen en weer geslingerd tussen de ene na de andere virtuoze passage. De muziek barstte van de energie, ik werd er zowaar lacherig, nee, ik werd er vrolijk van. Tegelijkertijd vond ik dit spierballenvertoon van de componist oppervlakkig en ergerlijk, het miste in mijn oren absoluut diepgang. Wie zou dit geschreven hebben? Ik had geen idee wie deze compositorische circusact had geschreven.
Georg Friedrich Händel was amper eenentwintig jaar toen hij werd uitgenodigd door één der Medicis om een rondreis te maken door Italië. Daar ontmoette hij vele muzikale grootheden en Händel zal ongetwijfeld vele muzikale invloeden opgedaan hebben. In die Italiaanse jaren (1706-1710) rijpte zijn vakmanschap. Hij was een man van de wereld, een man van carrière maken. Tijdens deze reizen door Italië moet hij gevraagd zijn om muziek te maken voor de Carmelieten Vespers. Eén van de psalmen was psalm 109 Dixit Dominus. Wellicht heeft Händel de kans gegrepen om eens te laten horen waartoe hij allemaal in staat was. De jeugdige overmoed straalt van de muziek af. Nauwelijkse doorleefde muziek, effectbejag, maar wat een brille, wat een talent. Hij zal ongetwijfeld voor dit stuk hebben beschikt over goede solisten en koren, het kan niet anders. Het zou me evenmin verbazen als hij met deze muziek zijn welgestelde publieke compleet ingepakt heeft. Het was natuurlijk eveneens een sollicitatie naar een goedbetaalde baan aan een der vorstenhuizen (daarom moest de muziek de tekst wel doen vergeten, schat ik zo in).
Nog steeds krijg ik energie van deze muziek. Ik moet lachen om de capriolen van Händel. Het is heerlijk oppervlakkig, de muzikale snaar kan ook niet altijd gespannen zijn. Maar het is ook bewondering, omdat het vakmanschap bevat. Het is ongekende spannende muziek waarbij ik nog steeds op het puntje van een denkbeeldige zwartleren bank ga zitten.
Georg Friedrich Händel (1685-1759) Psalm 109 Dixit Dominus (1707)
6. Dominus a dextris tuis
Jill Feldman, Emma Kirkby, Emily Van Evera, Margaret Cable, Mary Nichols, Joseph Cornwell, David Thomas, Taverner Choir & Players olv Andrew Parrott
Dominus a dextris tuis,
confregit in die irae suae reges.
Iudicabit in nationibus, implevit ruinas:
conquassabit capita in terra multorum.
De Heer is aan uw rechterhand,
op de dag zijner toorn zal hij de vorsten verpletteren.
Hij zal de volkeren oordelen, tot de ondergang brengen,
de leiders van velen zal hij neerslaan.
3.11.2008
904
Drie nieuwsberichten in hetzelfde bulletin. 1. Jongeren geven meer geld uit dan ze hebben. Jongeren moeten weer leren wat spaarzaamheid is. 2. Het voorstel om vervroegd het rendement van de spaarloonregeling uit te betalen. December is een dure maand, het gaat slecht met de economie. We moeten meer consumeren, dat is goed voor de economie. 3. Men verwacht dat om de effecten van onze levenswijze op te kunnen vangen in 2035 al een tweede aardbol nodig hebben (in plaats van in 2050). Drie berichten naast elkaar en er worden geen verbanden gelegd.
Het ergste vind ik nog wel, dat we op televisie al vanzelfsprekend en schaamteloos 'consument' genoemd mogen worden. De televisie als minaret waar wordt opgeroepen tot consumeren. Ik zeg u, onze economie met zijn kapitalisme en vrijemarktdenken is een godsdienst, een sekte. De eredienst bestaat uit shoppen, pinnen en een stoot dopamine bij elke aankoop als zegen. We zijn eraan verslaafd, we kunnen niet meer zonder.
30.10.2008
903
Onze eerste associatie bij het woord 'kafkaësk' is een bureaucratisch labyrint. We denken dan aan smalle gangen die naar deuren leiden, die op hun beurt weer naar andere deuren leiden. Eigenlijk schreef Kafka maar weinig van dit soort scènes. In Het Proces zijn het niet de kamers waarin Josef K. zich bevindt die bureaucratisch en labyrintisch zijn, of de mensen die hem tegenhouden, maar is het eerder de oneindige tijd die nodig is om ergens te geraken. Het labyrint bij Kafka is de Tijd zelf.
Zadie Smith 'De kleine kring is puur' in: Deus ex machina 125, 8
29.10.2008
902
Nee mevrouw, werkelijk, ik zou niet weten wát de waarheid is. Laat staan dat ik in de naam van Jehova ermee langs de deuren zou leuren. Maar ik weet wel wáár de waarheid te vinden is, jazeker wel! Het hangt aan een knaapje in een vitrine in het sprookjesmuseum van De Efteling. De kleren van de keizer staat erbij. Gaat u daar eens langs. Een goedemiddag verder!
29.10.2008
901
De 'Verlichting' heeft niet alleen de vrijheid ontdekt, ze heeft ook de discipline uitgevonden.
Michel Foucault Discipline, Toezicht en Straf, 306
28.10.2008
900 muzieken
Het gebeurt altijd onverwacht, het is niet af te dwingen, het bekruipt je vanuit het schemerdonker. De stilte van het huis roept om mooie muziek, dus zet je een cd op van de bieb met muziek die je nog niet eerder gehoord hebt. Je kent de componist, je kent het ensemble en de dirigent, maar die noten heb je nooit eerder gehoord. Het schijfje schuift het apparaat in en dan gebeurt het. Je lichaam reageert ogenblikkelijk: het willen meebewegen op de cadans, een knoop in je buik, je ogen die beginnen te tranen. Ah, dit is mooi, dit is geweldig, dit … Is het de toonsoort, de ligging van het beginakkoord, de riedels van het klavecimbel, de donkere strenge bassen met hun lang aangehouden beginnoot, de opwaartse profetische blik die meneer Purcell wellicht wilde laten horen? Het thema klinkt onbestemd en als na een seconde of twaalf de altviolen het even duister herhalen, dan schieten de tranen in mijn ogen. Er zijn gordijnen opengegaan en ik krijg een blik op een voor mij onbekend toneel, een onbekende wereld. Mijn hele lichaam is geroerd en ik ben aan de grond genageld.
Dit soort ervaringen zijn niet te ensceneren, ze gebeuren. Iets in de constellatie van het moment, maakte dat het kon gebeuren. Was het de vermoeidheid van de dag, de rust en de stilte na een drukke dag, de hormonen die een bepaalde activiteit in mijn lichaam hebben of een of andere chemische activiteit in mijn hersenen? Ik weet het niet. Anderen zullen het wellicht een mystieke ervaring noemen ('geen woorden voor', 'het was alsof ik me één voelde met de wereld', 'een ongekend licht dat alles …', blablaat u gerust verder), maar ik laat het maar voor wat het is: een toevallige samenloop. Had ik dezelfde cd een dag later opgezet terwijl de kinderen nog speelden en lawaai maakten, de muziek had ongetwijfeld minder indruk gemaakt. Maar nu moet ik altijd even terug denken en dan komt elke keer weer even die ontroering, wat een prachtige muziek!
Henry Purcell (1659-1695) The Prophetess (1690)
First Musick
Le Concert des Nations olv Jordi Savall
27.10.2008
899
Het was na een bezoek aan het filmtheater, een film van Luis Buñuel, Le fantôme de la liberté. Terwijl de film nog in mijn hoofd verder speelde en de dagelijkse realiteit van de grote stad aan het einde van de avond pas langzaam tot mij doordrong, was ik naar de bushalte gewandeld op het Janskerkhof. Daar had ik plaats genomen op een bankje omdat de bus naar Z. nog enige tijd op zich zou laten wachten. Ik keek dromering om me heen. De Janskerk die naar boven toe steeds duisterder werd. Het beeldje van Anne Frank en de bloemen aan de voet van de sokkel. Ik zag twee agenten op mountainbikes fietsen en ze stopten bij een bankje dat in de schaduw van de kerk stond. Pas nu zag ik dat daar een man op het bankje lag te slapen. Alles was versleten aan die man. Er werd wat geduwd, gepord en gewezen en uiteindelijk pakte de nu wakkere man zijn plastic zakken en liep wankel weg. Ik was woest. Waarom die man lastig vallen, iemand die het toch al niet getroffen heeft? Maar de bus arriveerde en ik stapte in. Ik liet mijn kaart stempelen en zocht een plekje. Terwijl de bus optrok zag ik de man weer terug komen. Hij had een rondje gelopen om de kerk en ging nu weer gelaten op het bankje liggen.
24.10.2008
898
Dan sta ik naast mijn fiets en kijk. Waar ben ik? Het schemert en in de nabijheid doemt een stad op, een kafkaeske donkere muur. Ik weet dat ik voorbij die stad moet. Naar de horizon die nog net oranje kleurt door de laatste zonnestralen. Het water spiegelt donker tussen de bomen. Knotwilgen. Ik ga verder.
Dan ben ik in de plaats waar ik moet zijn. Een stad, een dorp? Er is niemand op straat. Het is laat, ongetwijfeld. Ik weet waar ik moet zijn, ik ben er eerder geweest, al lijk ik er voor de eerste keer te zijn. Het klopt niet, ik voel me er vreemd, het is alsof ik er niet mág zijn. Ik voel me er volkomen naakt. Ik vind het huis, het verkeerde huis, maar ik weet dat ik daar moet zijn. Geen gordijnen, ik kan vrij naar binnen kijken.
Ik bevind me binnen. Er is een feest gaande en ik zoek de gastvrouw. De feestgangers lijken me te herkennen, ze hebben plezier en ze groeten mij als een oude bekende. Ik kan de gastvrouw niet vinden, niet in het felle licht in de tuin, niet in de keuken, niet in de donkere woonkamer. De warmte is beklemmend. Ik ben een ongenode gast, ik hoor daar niet, toch kijkt niemand op van mijn aanwezigheid. Pas als ik moet vertrekken is ze daar, glimlachend, alsof ze me verwacht had. Ze zegt me gedag en ik ga.
Ik bevind me buiten. Ik kijk door het raam naar binnen, schaamteloos. Ik zie een man, een vrouw, een kind, ze zijn gelukkig. Ik ben blij voor ze, voel zelfs jaloezie. Ze zijn vrolijk, ze lachen, maar ik hoor ze niet, slechts een koude wind ruist om me heen. Het verlangen om op het raam te bonzen, te roepen hier ben ik! Ik wil niet storen, ik wil alleen maar gedag zeggen. De angst onwelkom te zijn maakt me radeloos en machteloos. Zien ze me dan niet? Zo'n lange reis, zo dichtbij, zo ver weg. Ik keer om, doodmoe. Terwijl ik door de straten fiets probeer ik het beeld vast te houden voor de dag, het mag niet vervagen. Voor de ochtend ben ik thuis.
23.10.2008
897
Er zijn lezers, het aantal is op één hand te tellen, die mijn schrijfsels wel gepubliceerd in een boek zouden willen zien. Ik beschouw dat als een compliment en ik ben er gelukkig mee. Toch vind ik mijn stukjes niet goed genoeg voor een boek, ik ambieer het niet en ik ben zeker niet op zoek naar een uitgever. Wanneer ik in een boekhandel rondloop en de stapels overzie, al die nieuwe publicaties, dan vraag ik me wel eens af wie toch al die zooi gaat lezen? Waarom zou ik dan mijn geschrijf daaraan toevoegen? Ik gun elke weblogger (o, wat gruw ik toch van dat woord!) zijn roem in boekvorm, ik hoef dat niet. Ik hoef niet Iemand te zijn in weblogland, integendeel, ik geniet steeds meer van de rust en stilte in mijn kleine uithoek in de virtuele wereld. Dit is mijn plek, hier durf ik mijn talige knutsels te laten lezen aan wie dat wil of toevallig voorbij komt. Het kost de lezer niets, het is niet verplichtend, het staat niet in de weg, het zou er net zo goed niet kunnen zijn.
Nee heus, het is geen valse bescheidenheid. Ik ben oprecht verbaasd en even oprecht geroerd als ik de woorden Jwl haalt al enkele jaren een uitzonderlijk hoog niveau van Pascal Digital lees. Ik ben hem dankbaar voor zijn vriendelijke woorden, maar ze confronteren me tegelijkertijd met een diep gevoeld probleem: ik geloof zelf niet in dat hoge niveau. Dat hoeft misschien ook niet, maar 'ineens' gaat dat 'hoge niveau' me dan bezig houden (wat zou hij eigenlijk bedoelen?). Ik wil niet teleur stellen, dus moet ik zorgen dat ik dat niveau volhoud en dat remt me. Complimenten strelen mijn ijdelheid en tegelijkertijd versterken ze mijn onzekerheid.
Het is een geworteld probleem, waar ik vaak mee kamp. Dat mijn eerste reactie vaak is dat kan ik niet, daar ben ik niet goed genoeg voor. Ik zou er tegen kunnen vechten, tegen mezelf zeggen hé, ik kan het wel en ik ben er goed in, maar ik zou overtuiging missen. Daarom accepteer ik dat gevoel, maar probeer er tegelijktijd niet teveel aandacht aan te schenken. Mocht er op een dag een uitgever aan de telefoon hangen die een publicatie ziet zitten, dan zou ik stomverbaasd zijn, ik zou hem bij voorbaat een beroerde uitgever vinden, ik zou hem zelfs hartelijk uitlachen, maar ik zou er uiteindelijk mee instemmen. Ik zou alleen geen boekhandel meer durven bezoeken, want nogmaals, ik wil ook eenvoudigweg niet weten wie al die troep, inclusief de mijne, leest.
Ik blijf hier schrijven en dat is genoeg. Dat vermeende hoge niveau, dat laat ik los. Als er dan eens een hoog niveau bereikt wordt, dan is dat toeval, niet mijn intentie. Ik wil schrijven over mijn denkwereld en ik probeer daar precies in te zijn. Als dat soms minder goed lukt, is dat jammer, maar dat hoort bij jwl. Ik wil onbevangen blijven, hoe moeilijk ook, maar ik vrees dat daar mijn kracht zit. Geloofde ik dat nu zelf maar eens.
22.10.2008
896
We hadden een aardig gesprek over een politiek onderwerp. Hij had net gezegd wat zijn mening was en ik vroeg hem hoe hij zo tot zijn mening gekomen was. Nou gewoon, het was zijn mening, er klonk wat ergernis door in zijn stem. Ik gaf mijn ideeën over het onderwerp en probeerde aan te geven hoe ik daartoe gekomen was en dat het wellicht een hele persoonlijke opvatting was en wellicht ook wel een hele onhandige persoonlijke opvatting, maar vooralsnog wist ik niet beter. Sommige onderwerpen zijn gewoonweg te complex om er een sluitende opvatting over te hebben. Er viel een stilte, ik hoorde hem denken. Toen kwam het: dat hij toch gewoon zijn mening mocht hebben, dat hij toch de vrijheid had om te denken wat hij dacht en dat ik hem die vrijheid moest geven. Ik was perplex en keek hem verbijsterd aan. Hij tierde ondertussen verder. Dat ik het altijd maar met hem oneens was en hij het gevoel had dat hij maar zo moest denken als ik, maar dat hij ook het recht had op zijn eigenste mening.
Dit had ik niet zien aankomen. Hoe kan het toch dat mensen denken dat ze geen mening zouden mogen hebben als je niet met ze instemd? Het beroep op de vrijheid van meningsuiting is zolangzamerhand net zo'n dooddoener geworden als het beroep op het recht een eigen smaak te hebben. Is dat beroep eenmaal gedaan, dan word je geacht te respecteren, te zwijgen en te zoeken naar een ander onderwerp. Terwijl ik het juist zo boeiend vind om erachter te komen hoe iemand tot zijn opvatting gekomen is. Van mij hoeven meningen niet wetenschappelijk doordacht te zijn, daar gaat het me niet om, maar de keuze zegt iets over iemand, geeft kleur aan iemand en daar ben ik nieuwsgierig naar. Ik denk iemand beter te begrijpen als ik weet hoe iemand zijn keuzes motiveert. Dat kan leiden tot een mooi gesprek en daar houd ik wel van.
Nog boeiender kan het zijn wanneer iemand zegt geen mening te hebben, want dat kan enerzijds duiden op ongeïnteresseerdheid, maar aan de andere kant – en daar gaat het mij om – kan het een teken zijn dat iemand zich in het onderwerp verdiept heeft, wetenschap heeft van de vele kanten van het onderwerp en daardoor niet tot een mening kan komen. Want vrijheid van meningsuiting betekent niet alleen het recht op een mening, maar ook het recht geen mening te hebben of het recht een mening op te schorten. Algemener gesproken: vrijheid gaat niet alleen om wat je mag hebben en mag doen (maar niet noodzakelijkerwijs moet hebben en moet doen), vrijheid gaat ook over wat je mag laten. Vrijheid komt eerder tot zijn recht in het weigeren ervan gebruik te maken, dan in het opeisen. Zeker in onze samenleving is het te pas en te onpas opeisen van die vrijheid van meningsuiting absurd en belachelijk, want we hebben die vrijheid. Natuurlijk weet ik dat er een sfeer kan ontstaan dat ondanks de juridische vrijheid, mensen in Nederland het gevoel kunnen hebben dat die vrijheid ingeperkt wordt. In vergelijking met landen echter waar die juridische vrijheid niet is en waar mensen worden geacht de mening van de heersers te volgen, is dat gejammer hier in ons alledaagse decor met een bakje koffie ronduit lachwekkend.
Natuurlijk peperde ik mijn gespreksgenoot het bovenstaande niet in, daarvoor kende ik hem te slecht. Vrijheid van meningsuiting is een artikel geworden wat je kunt consumeren, gratis uit een krantje. Je plaatst het in je bovenkamer en net als met een artikel uit de Blokker of Ikea weet je op een dag niet meer waarom je het hebt (gekocht). Nee, ik respecteer, zwijg en probeer naar een ander onderwerp over te gaan onder het genot van nog een koffie.
17.10.2008
895
Het verlangen naar een betere wereld is een mooi verlangen. Maar wie dit verlangen gaat omschrijven, wie gaat formuleren hoe zo'n wereld er dan uit moet zien en er daadwerkelijk naar gaat streven, die maakt dit verlangen al problematisch. Bij het formuleren van de voorwaarden waar een betere wereld aan moet voldoen, wordt eveneens geformuleerd wat er niet in thuis hoort, er wordt uitgesloten. Al datgene wat niet bij die betere wereld behoort dient veranderd, bestreden of verwijderd te worden. Daar ligt een bron van conflicten, van strijd. Waar een verlangen naar een betere wereld verandert in een verlangen naar zuiverheid, naar een wererld gezuiverd van slechte elementen, daar ontstaat een kwaadwillende wereld. De hedendaagse mens zou moeten weten waar zuiveringen toe kunnen leiden. Niet elke wereldverbeteraar verslechtert de wereld, maar elk verlangen geformuleerd in een ideologie bezit deze paradox in verschillende gradaties: de wereld verbeteren is de wereld verslechteren, omdat verbeteren altijd ten koste gaat van.
Zo ongeveer was mijn redenatie toen ik mijn idealisme opgaf. Gevraagd naar de inhoud van mijn idealen kwamen er altijd drie ismen naar voren: taoïsme, anarchisme en pacifisme. Afhankelijk van hoe mijn pet stond was ik een pacifistisch anarchistisch taoïst of een anarchistisch taoïstisch pacifist enz. enz. Sommige jongeren hadden popidolen of sportidolen aan de muur hangen, ik grossierde in dit soort idealismen. Veel diepte had het niet. Het was een onschuldige behoefte om in gesprekken een interessante, originele positie in te kunnen nemen. Doorwrocht was het evenmin, het was een ongevaarlijk experimenteren met ideeën.
Schijnbaar had ik een onuitgesproken beeld van een goede, verbeterde wereld. Een beeld dat – wellicht onbewust – gestoeld was op een beeld van een christelijke hemel, of het bijbelse paradijs. Een wereld zonder conflicten, waar aan alle behoeften wordt voldaan, waar altijd blijdschap is en liefde voor elkaar. Een wereld zonder spanning. Het verschil met het paradijs zou kunnen zijn, dat we wel bewustzijn hebben van goed en kwaad en dat we wel bewustzijn hebben van de mogelijkheid van behoeftigheid. Of zou een goede wereld pas goed kunnen zijn als we ook dat bewustzijn niet meer hebben, de herinnering zouden missen aan wat het leven onaangenaam maakt. Zouden we dan eigenlijk nog wel leven?
Zou het tegenovergestelde dan mogelijk zijn? Als het daadwerkelijk streven naar een betere wereld juist het kwaad in de wereld brengt, zouden we dan niet naar een slechtere wereld moeten streven, zodat dan een betere wereld zou ontstaan? Ik kon wel glimlachen om deze redenering: de wereld verslechteren om de wereld te verbeteren is uiteindelijk ook een verlangen om de wereld te verbeteren en zou dus ook niet helpen.
Rest mij dan niets anders dan acceptatie? Dat het nooit goed komt met deze wereld? Er is geen lijn omhoog, er is altijd terugkeer van hetzelfde in een andere cadeauverpakking? Vaak krijg ik dan het verwijt, dat als ik de wereld niet wil verbeteren, dat ik dan mensen in nood dus niet zou willen helpen: mijn acceptatie zou inhouden dat ik de honger in Afrika niet zou willen bestrijden, mensen die onderdrukt worden niet zou willen bevrijden, de vervuiling van het milieu niet zou willen tegengaan. (Alsof ik daar toe in staat zou zijn!)
Maar daar ging het natuurlijk niet om. Honger, onderdrukking, milieuvervuiling zijn symptomen, symptomen waar we wat aan kunnen doen. Maar het verlangen naar een betere wereld is juist een verlangen naar een wereld waarin honger niet meer kan ontstaan, waar ondrukking per definitie niet meer mogelijk is, waar milieuvervuiling onmogelijk is. Mijn acceptatie houdt in dat zo'n wereld niet mogelijk is (en heel voorzichting: niet wenselijk is), maar dat we altijd moeten pogen de schade te beperken. Het wegnemen van het lijden en ongeluk in de wereld, lijkt me een onbereikbaar ideaal. En zou het niet zo kunnen zijn, dat acceptatie van een onvolkomen wereld, deze onvolkomenheid in goede banen leidt? Verergeren we niet de ellende door het vanuit een bepaald zaligmakend gezichtspunt te willen bestrijden?
Zo werd ik anarchist, want zijn parlementen en regeringen eigenlijk niet verzamelingen wereldverbeteraars, elkaar bestrijdend met hun eigen onomstotelijke gelijk? En zo werd ik pacifist, want bestrijden doe je met wapens, of dat nu woorden zijn of geweren. En daar was het taoïsme, want het taoïsme kende het begrip wu wei, handelen door niet te handelen, niet forceren, niet ingrijpen, maar belangeloos doen wat je denkt of voelt te moeten doen.
14.10.2008
894 muzieken
Als we nu de bank daar neerzetten, dan zou hier een klavecimbel passen! Ik zie de glimlach en de twinkeling in de ogen van mijn vrouw. Het is een steeds terugkerende droom van ons, een klavecimbel laten bouwen of eventueel een goed instrument kopen. En daar gaat dan de gewonnen ruimte in ons nieuwe huis! Vooralsnog is het slechts voorpret en een droom die wellicht nooit concreet zal worden. Zeker niet in deze tijden. Maar ik zou het geweldig vinden om mijn vrouw weer eens het Italiaans Koncert van Bach op een klavedinges te horen spelen in plaats van een piano. Of haar partij in één van de Pièces de Clavecin en Concerts van Jean-Philippe Rameau horen studeren.
Jean-Philippe Rameau Pièces de Clavecin en Concerts
Cinquième Concert: La Cupis
Erg mooi vond ik de zaal van het Conservatorium niet. Een rechthoekige zaal, waarbij de achterzijde van het podium een halve cirkel vormde. De zitplaatsen waren comfortabel, maar laag, je zakte er helemaal in weg en het podium voelde honderden meters van je verwijderd. Daarbij was het noodzakelijk geweest allerlei platen aan plafond en muren te bevestigen om de akoestiek te verbeteren. Waarom moesten die platen nu zonodig in zuurstokkleuren? Maar ik was daar niet om de architect van een zaal te bewonderen, maar mijn vriendin die gevraagd was om een barokvioliste op haar examen te begeleiden in dat stuk van Rameau. Wie die violiste was, dat herinner ik me niet meer, ik had alleen maar oog voor de klaveciniste. Ik vond haar zo mooi, vooral als ze speelde! Niemand kon zo mooi spelen als zij. (Op de viola da gamba speelde Maaike en ik heb nooit iemand een mooiere klank uit dat instrument horen halen dan zij.) Als ik de muziek hoor dan zie ik haar weer terug, op de muziek bewegend, op dat podium in de zaal van het Conservatorium. Wat zou ik daar graag weer even willen zijn om te luisteren hoe het was …
9.10.2008
893
'Eenenveertig! Je bent nu eenenveertig hè?' Er was iets in de stem van mijn moeder aan de andere kant van de lijn die ik niet kende. Was het ontroering, was het dankbaarheid of een besef dat het ook de laatste keer zou kunnen zijn dat ze mag meemaken dat haar jongste kind een jaar ouder is geworden? Ging ze terug in haar gedachten, eenenveertig jaar geleden, naar de dag dat ik geboren werd? (De dag dat Che Guevara verraden werd en in de dagen daarna gewond raakte, gevangen werd genomen en vermoord, ver weg in Bolivia.) De dag dat ik ter wereld kwam in een forensengat in Friesland, toen Hardegarijp, nu Hurdegaryp, in de Bodaanstraat. Even ervaar ik een verdichting in de tijd, voor mijn moeder was het weer gisteren dat ik geboren werd.
Het is een vraag die iedere ouder zich wel eens stelt: tot welke leeftijd mag ik mijn kind volgen? De wetenschap dat je, doorgaans, eerder plaats maakt op deze wereld dan je kinderen, dat je ooit definitief afscheid van ze moet nemen. Maar wanneer zou je berusten? Als je weet dat ze goed terecht gekomen zijn? Wanneer ze zelf wellicht vader of moeder geworden zijn?
Misschien is het die berusting die ik meen te horen in de stem van mijn moeder. Al eerder gaf ze signalen af, dat ze bezig was met de dood. Ze was altijd binnen de mogelijkheden doorgegaan met leven, met zwemmen, met volksdansen, mensen ontmoeten, lezen. Sinds de laatste operatie heeft ze niet meer de energie, laat ze gedachten toe dat het binnenkort ook afgelopen zou kunnen zijn. O, ze heeft altijd wel geweten, gezien haar leeftijd, dat het vandaag of morgen over zou kunnen zijn, maar het had haar nooit teneer gedrukt. Maar haar lichaam staat haar steeds minder toe, de vermoeidheid begint de overhand te krijgen, ook in haar gedachten.
Wanneer ik de telefoon neerleg moet ik even iets wegslikken. Mensen kunnen zo dichtbij klinken door de telefoon, maar tegelijkertijd al zover weg zijn. Dieren schijnen aan te voelen wanneer hun tijd gekomen is, ze zoeken een plekje op om daar alleen hun laatste adem te verliezen. Zouden mensen dat gevoel ook nog ergens hebben?
8.10.2008
892
Na afloop van de voorstelling raakte ik de weg kwijt. Zo belandde ik in het centrum van een voor mij onbekende stad. Smalle wegen, fietsen zonder licht, eenrichtingsverkeer. In het licht van de avond zag ik er de humor wel van in en vroeg me in gedachten glimlachend af wat ik straks thuis zou aantreffen. Nabij Station Hollands Spoor wist mijn reisgenoot me weer op het juiste spoor te brengen. De weergoden probeerden nog mijn thuiskomst te vertragen, maar het was onafwendbaar, ik zou wél binnen afzienbare tijd thuis komen.
Ongeveer een half jaar geleden vroeg hij me of ik meeging naar een toneelvoorstelling. Gezien de datum van de voorstelling wilde hij me dit graag cadeau doen. Alles bijelkaar zou dit cadeau ruim acht uur duren, inclusief pauzes en een maaltijd. Ik aarzelde, een liefhebber van toneel ben ik nooit geweest, een kenner evenmin. Ergo, ik voelde een heimelijk dédain voor het toneelwereldje. Het aantal voorstellingen dat ik ooit gezien heb, zijn op één hand te tellen. De laatste keer was zeker meer dan vijftien jaar geleden. Toch zei ik 'ja', want zo'n avontuur, daar sta ik uiteindelijk open voor.
Zo nam ik dan afgelopen zaterdag afscheid van mijn vrouw om naar het westen te reizen. Niet om een Geil Wijf te redden, maar om in het Appeltheater in Scheveningen de voorstelling Odysseus van toneelgroep De Appel te ondergaan. Om half twee begon het eerste deel, om tien uur 's avonds was het laatste en zesde deel afgelopen.
Nu wil het goede gebruik dat men een gegeven paard niet in de bek kijkt. Kritiek op de voorstelling moet men dan ook niet opvatten als het in de bek kijken, want mijn dankbaarheid voor dit cadeau is er niet minder om. De ervaring zal nog lang in mij voort broeden en het zal me niet verbazen dat deze dag impliciet nog menig stukje hier zal beïnvloeden. Eigenlijk wil ik nog een keer …
In deel vijf ging het wat mij betreft mis, laat ik maar met het dieptepunt beginnen. Odysseus spoelt aan op het eiland Scheria en wordt daar gastvrij ontvangen door de koninklijke familie. Een intrigant probeert twijfel te zaaien of het wel verstandig is om vreemdelingen zomaar gastvrij te ontvangen, ze zouden maar massaal per boot naar dit rijke eiland kunnen komen. De verwijzingen naar de huidige tijd zijn hier te expliciet. De kitscherige aankleding van paleis en koninklijke familie en vooral de geblondeerde haren moeten te nadrukkelijk associëren met de dag van vandaag. Was ik de rest van de voorstelling geboeid door het acteren, hier miste ik overtuiging en kreeg ik de indruk dat de acteurs zich daarvan bewust waren.
Deel drie was het hoogtepunt. Alleen al het toneelbeeld was prachtig, duister. De Hades leek wel bevolkt door daklozen, rondhangend tussen het afval van de grote stad. Kil en vochtig (een waterstraal lekte voortdurend uit de bovenwereld naar beneden op het podium) was hier de onderwereld waarin de gesprekken tussen Agamemnon, Achilles en Odysseus plaatsvonden. De confrontatie met het schimmenrijk vormt een keerpunt in de psychologische ontwikkeling van deze Odysseus. De woede van Achilles, de diplomatie van Agamemnon en de verwarring bij Odysseus werd hier buitengewoon spannend neergezet.
Misschien was het wel een voorstelling met twee gezichten. Enerzijds de klassieke kant, de psychologisering, de tragiek van de held, de ontwikkeling en bovenal het tijdloze, de zoektocht, de eeuwige thema's. Anderzijds het amusement, het platte vermaak, de verwijzing naar het hedendaagse (oppergod Zeus verkleed als Pavarotti inclusief het witte zakdoekje; de verwijzing naar John de Mols Gouden Kooi; op een gegeven moment begon ik in Poseidon Jan Wolkers te zien). Ik heb geen problemen met deze laatste kant – in zo'n marathonvoorstelling kan de snaar niet voortdurend gespannen zijn –, maar als de knipogen te vet worden en teveel leuk willen zijn, dan gaat dat storen. Gelukkig werd mijn beginnende irritatie elke keer ruimschoots overspoeld door een volgende prachtige scène.
Ondanks alle kanttekeningen die ik kan maken, heb ik me geen moment verveeld. En nog vraag ik me af in hoeverre hier een spel werd gespeeld met het publiek en met de Odysseus. Ging het eigenlijk wel om Odysseus, was die oude tekst niet slechts aanleiding? Ging het hier niet om het plezier van het theater maken? Geacht publiek, het is maar toneel! Tijdens het slotapplaus zag ik de acteurs lachen als kwajongens. Alsof hun toneelvoorstelling elke keer weer een gemeenschappelijk feest is.
De laatste kilometers door de miezerige regen, bijna thuis. Nee, het was geen cadeau wat ik in een boekenkast kan zetten, het was een tijdelijk cadeau. Maar ik zal het nog vele malen uit mijn geheugen trekken, herkauwen, nagenieten. Misschien moet ik Homerus eens gaan lezen!
Ik parkeer de auto achter het huis, loop over het tuinpad naar de achterdeur. In de keuken kijk ik even naar het messenset … zou ik …? Nee, gelukkig hoef ik op mijn weg naar mijn wachtende Penelope geen tientallen vrijers om te brengen, nee, zelfs geen één.
6.10.2008
891 de weg, de wandeling en het gesprek (13)
Het was nagenoeg een apocalyptische boodschap gedaan door wetenschappers. Al langer graaft de mens tunnels om kleine aan het oog onttrokken deeltjes rond te laten snellen, ze op elkaar te laten botsen. Als op een kermis. En dan kijken wat er gebeurt. Steeds langere tunnels, steeds kleinere deeltjes, sommige wetenschappers werden er nerveus van, er zou wel een alles verslindend zwart gat kunnen ontstaan. Terug naar de baarmoeder van moeder aarde. Dit in een wereld die drijft op economische dynamiek, waar mensen steeds sneller communiceren, waar de mens steeds sneller informatie tot zijn beschikking heeft (maar steeds minder weet), steeds sneller spreekt (en steeds minder zegt), steeds sneller beweegt (en steeds vaker nergens aankomt), waar zelfs het imago steeds sneller wil zijn. Vorwärts, vorwärts, marsch, marsch, ein, zwei! De wereld als een zwarte afgrond waar alle licht van de verbeelding, de rust en de stilte, aandacht en geduld, in lijkt te worden opgeslokt.
Waar is de tijd voor ontstaan, voor rijping, voor reflectie over en het verlangen naar dat ene achter de horizon? Leef ik in een randwereld waar stilstand en denken al als een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid kan gelden? In een wereld die zichzelf te pletter consumeert? Verkwist uw tijd, laaf u aan ledigheid! Gebruik uw tijd eens niet optimaal, verveelt u! Zorg dat u zich niet (oppervlakkig) vermaakt, consumeer nu eens niet, ga gewoon zitten en wees alleen met uzelf, alleen uzelf, en zet uw zintuigen open! Daarmee zou u de wereld wel eens kunnen redden. jwl is uw cursusleider en profeet, wat ik u brom!
Het principe van het traditionele dagrooster was in wezen negatief: opheffing van de ledigheid. Het was verboden de tijd te verkwisten die door God was toegemeten en door mensen werd betaald; het rooster moest het gevaar bezweren van de tijdverspilling, die economisch als laakbaar en moreel verwerpelijk werd beschouwd. De discipline daarentegen richt een positieve economie in. Ze gaat uit van het principe van een theoretisch al maar groeiend gebruik van de tijd: dus indeling, maar ook exploitatie. Het gaat erom steeds meer beschikbare momenten aan de tijd te onttrekken, en uit deze momenten steeds meer bruikbare krachten te putten. Dit betekent dat iedere fractie van een moment zo intensief mogelijk gebruikt moet worden – alsof men door opsplitsing de tijd onuitputtelijk zou kunnen maken; of althans door een steeds gedetailleerdere interne inrichting van de tijd een ideaal punt zou benaderen waar de maximale snelheid samenvalt met de optimale effectiviteit.
Michel Foucault Discipline, Toezicht en Straf, 213-214
26.9.2008
890
Het is niet goed, maar ik moet iets! Daarom kom ik steeds weer terug, om te kijken, te genieten van het uitzicht. Het is mijn plekje, al bestaat het niet, geen presenteerblad kan het dragen. De onveranderlijkheid is zorgwekkend, er moet iets veranderen! Schrijf dan, schrijf! Het maakt niet uit wat, wie weet komt er iets zinvols. Wie de ruimte inkijkt en weet dat ruimte tijd wordt, die weet hoe de blik naar binnen werkt. Sporen van licht uit een ver verleden, vage contouren van gebeurtenissen en mensen komen boven. Uit de spaarzame gegevens probeer ik te verklaren, hoe de melkwegstelsels, de parallelle universums in mijn geheugen ontstaan zijn. Zo is schrijven spoorzoeken geworden, sporen die terug leiden naar de Grote Knal. Wat is er voorbij de grens? Waar ben ik voorbij de grens? Wat de schotels der wetenschap ook opvangen, er bestaat geen radarbeeld van die grote stilte, de stilte van afwezigheid. Daar zijn geen sporen, zelfs geen zwarte gaten. Dus ik schrijf. Zou een deeltjesvertrager doen samenklonteren, de gaten verlichten, zodat de sporen beelden worden, terug in de tijd? Moeten we dan vertragen voorbij de stilstand? Tot in eeuwigheid. Amen. Het is niet goed, maar ik moest iets. Begrijp dat dan! Nu ga ik zitten en kijk naar wat voorbij drijft.
25.9.2008
889
Ik herinner me het nog goed. Ik woonde nog thuis toen thuis bij mijn ouders was. Middelbare scholier was ik nog. De geluidsboxen in de vensterbank op mijn kamer en ik ging altijd precies in het midden zitten voor het mooiste stereo. Licht uit, ogen dicht, luisteren. Ik herinner me nog goed de avonden dat ik er niet uit kwam: welke van de twee uitvoeringen had mijn voorkeur. Martha Argerich, de pianiste op wie ik verliefd kon worden, of Ivo Pogorelich, de ster op wie vele meisjes verliefd konden worden. Wie van hen speelde Gaspard de la Nuit nu het mooiste? Argerich was romantischer, dromeriger, donkerder, vuriger, zoals zij de riedels vanuit het lage register opwaarts speelde was sprookjesachtig, subliem. Maar dan Pogorelich, wat een techniek, wat een helderheid, wat een beheersing, hij laat details horen die Argerich laat liggen. Avond aan avond beluisterde ik de lp's van de bieb, ik kon geen keuze maken. Het maakte niet uit, het was een feest om steeds weer te luisteren naar deze twee muzikale grootheden. Terwijl ik eigenlijk mijn repetitie Frans had moeten leren … Uiteindelijk kocht ik de uitvoering van Argerich van mijn zakgeld, misschien was die lp eenvoudigweg goedkoper. Of vond ik haar foto mooier op de hoes.
Wat is er van Pogorelich geworden? Een aantal jaren kwam ik hem ergens tegen in een periodiek. Na jarenlange afwezigheid zou hij z'n comeback maken, maar ik krijg de indruk dat daar niet zoveel van gekomen is. Onlangs kwam ik dan op YouTube een filmpje tegen. Een leeg podium met alleen een vleugel, een donkere figuur komt uit de coulissen, neemt plaats achter de vleugel en speelt. Daar ga ik, terug naar de catacomben van mijn muzikaal geheugen. Pogorelich, wat een pianist!
16.9.2008
888 muzieken
Johann Sebastiaan Bach Cantate Herr, deine Augen sehen nach dem Glauben! BWV 102
Coro Herr, deine Augen sehen nach dem Glauben!
Elisabeth Hermans - sopraan, Petra Noskaiova - alt, Christoph Genz - tenor, Jan van der Crabben - bas, La Petite Bande olv Sigiswald Kuijken
Het eerste akkoord krijgt iets van een startschot als ik hoor hoe de hobo's ervandoor gaan. Maar ook de strijkers zijn op pad onder de rollebollende hobo's. Ik heb vaak medelijden met die hoboïsten: niet struikelen jongens, pas op voor onverwachte ritmische bochten onderweg! Dan zet het koor in, een solistisch bezet koor, met een akkoord waaruit de sopraan zich losmaakt. Herr, deine Augen sehen nach dem Glauben! De sopraan is bij Bach vaak het archetype van de kinderlijke, naieve gelovige. Niet vreemd als men bedenkt dat de sopraanpartij in zijn tijd door een jongetje werd gezongen. Mooi de opgaande lijn van sehen nach, de blik omhoog, gedachten aan schilderijen van madonna's die met gevouwen handen de blik hemelwaarts richten. Het staccato op Du schlägest sie wijst al vooruit op wat komt, een fugatische passage, waar de solisten het staccato alterneren met de hobo's. Zouden de hoboïsten zich aangesproken voelen door het du plagest sie, aber sie bessern sich nicht? Het 'slaan' in deze passage tussen de verschillende stemmen doet denken aan de oude middeleeuwse hoketus-techniek. De muziek gaat even terug naar het begin om af te ronden. Voordat we naar een nieuw gedeelte gaan, horen we nog van alle kanten boven een orgelpunt om Herr geroepen worden. Dan verandert de sfeer. Sie haben ein härter Angesicht denn ein Fels und wollen sich nicht bekehren zingt de bas. Het härter hoeft bijna niet muzikaal uitgedrukt te worden, het Duits doet dat als vanzelf. Toch is de sfeer ineens donkerder, de hoge instrumenten zwijgen even, de hoboïsten mogen aan de zuurstof, we staan onder aan de berg. Geweldig hoe Bach de spanning van de leidtoon op Fels gebruikt om als het ware over de top de vallen. In de muzikale structuur wordt eveneens een berg beklommen. De fugatische inzetten gaan van laag naar hoog: bas-tenor-alt-sopraan-violen, om vervolgens aan de afdaling te beginnen: sopraan-alt-tenor-bas. Wanneer we weer beneden zijn, zijn we weer terug bij af. Natuurlijk krijgt het slotakkoord op Glauben een ietwat onverwachte grote terts, de sombere kleine terts zou ongepast zijn.
Herr, deine Augen sehen nach dem Glauben! Du schlägest sie,
aber sie fühlen's nicht; du plagest sie, aber sie bessern sich
nicht. Sie haben ein härter Angesicht denn ein Fels und wollen
sich nicht bekehren.
15.9.2008
887
Als het licht wordt, word ik wakker. Zoals altijd draai ik mij dan om om het koffiezetapparaat op de koelkast aan te doen. Dan trek ik laken en deken aan de kant om mijn voeten buiten boord te hangen. Ik neem het pakje Samson om een sjekkie te draaien. Terwijl ik de sensatie van het eerste trekje van de dag door mij heen laat gaan, besef ik dat het zondagochtend is. Het geluid van kerkklokken vermengt zich met het gorgelen van het koffiezetapparaat. Dankzij de geluiden hangt er een stilte in de ruimte, een verwachtingsvolle stilte. Ik kijk naar mijn studieboeken, ik weet dat ik vandaag aan het werk moet en ik weet dat ik het niet zal doen. Straks komt Reiziger en er is nog een brief aan Haar te schrijven. En boeken die gelezen moeten worden. Ik zit op de rand van mijn bed en er is een dag tot mijn beschikking, een lange dag, helemaal alleen, zeeën van tijd. Ik zal iets doen, maar niets in het licht van de eeuwigheid. De balkondeur open om frisse lucht binnen te laten. De lucht is vochtig, de bomen laten druppels vallen. Er is niemand buiten. (Schwere Tropfen seh ich schweben / An der Blätter grünem Saum). De muziek van Bach troost me tijdens het maken van mijn ontbijt. (Brich dem Hungrigen dein Brot). Ik lees haar brief nog eens, geniet van het mooie handschrift, haar vrolijke en milde blik op de mensen. Dat het allemaal wel goed komt met mij, ooit. Vanavond zal ik dat beamen, dan zal ik haar weer schrijven en de illusie in stand houden. Ik kijk naar mijn spiegelbeeld in het raam en vraag me af hoe mijn leven zal zijn als ik dertig ben, of veertig. Ik neem nog een laatste slok koffie, draai mijn volgende sjekkie. De bas zingt Was hilft es, dass wir alle Morgen / mit Seufzen von dem Schlaf aufstehn / Und mit beträntem Angesicht des Nachts zu Bette gehn? Wanneer het bed is opgemaakt, pak ik een boek en ga lezen, de hele dag.
12.9.2008
886
De laatste tijd het gevoel vast te zitten, niet weten wat te schrijven. Ik wil schrijven het is moeillijk om mij te zijn, maar dat is te pathetisch, ik wil mijn lezers deze kitscherige somberheid niet aandoen. Bovendien weet ik dat zo'n momentopname tot verkeerde gevolgtrekkingen kan leiden.
Toen was daar het gedicht van Rodaan Al Galidi en er kwam een barst in het wolkendek. Ik had weer iets dat gedeeld moet worden. Ziedaar, een hoopje sprank.
Bestaan
Zoals het vliegen druppelt van gebroken vleugels
valt blauwe stilte op steen.
Mijn binnenkant is voortaan de enige plek waar ik reis.
Ik ben de rijstvelden vergeten, de dadelpalmen,
de gewonde zwanen door witte mist omgeven.
Op het paard van mijn portemonnee kwam ik hier aan.
Mijn hart is mijn bankpasje,
de zon, de maan en haar ogen mijn pincode.
En nu ben ik hier, in het koninkrijk
van vallende wateren en opstijgende ambtenaren
als een kwartiertje vertraging in de regen.
Mijn vertrek is mijn enige bestaan.
Ik moet gaan,
naar het Zuiden als deze stilte het Noorden,
naar het Noorden als deze stilte het Zuiden is.
Rodaan Al Galidi 'Bestaan' in: Het liegend konijn 2008/1, 14
9.9.2008
885
In 404 schreef ik over mijn ontmoeting met P. en dat we boezemvrienden werden en dat die vriendschap toch voorbij ging. Het onvoorstelbare gebeurde. Misschien was onze eenzaamheid de basis geweest en toen deze eenzaamheid verdween, was de basis weg. P. kreeg een vriendin, trouwde, werd vader en verhuisde. Ik vond een vriendin, ik werd echtgenoot en vader.
Toen ik twee maanden geleden verhuisde naar B. bezocht ik P., we woonden nu weer in dezelfde plaats en elkaar zomaar ontmoeten bij de kruidenier nadat we elkaar jaren niet gezien hadden, leek me absurd. Dus ging ik langs om P. gedag te zeggen. Het werd een ontspannen weerzien, maar de magie van weleer is eruit. Tijdens ons gesprek kwamen we wel achter iets anders, dat een vreemd toeval is en wellicht een gevolg van mijn verhuizing.
Zo vind ik het na al die jaren wel zeer eigenaardig dat mijn oudste zoon en zijn oudste zoon nu 's ochtends samen naar dezelfde middelbare school fietsen. En dat ze in dezelfde klas zitten. Dat hadden we eenentwintig jaar geleden nooit kunnen bedenken.
5.9.2008
884
Zelden zo'n enthousiaste zomergast gezien. Hoewel Annemarie Prins in het begin van de uitzending bang was voor het Jannes-van-der-Wal-effect, bleek ze in de loop van de uitzending een niet te stuiten vertelster. De woorden buitelden overelkaar heen. Was zij met het ene verhaal bezig, in haar hoofd diende zich het volgende aan en zo werd het een prachtige brei van allerlei lijntjes. Ze wilde teveel vertellen en zoals ze het een paar keer met haar handen op de tafel liet zien: ze ging haar eigen weg met veel bochten, omwegen en kruisingen. Erg coherent wilde het niet worden, maar ik maalde er niet om. Bas Heijne zat zichtbaar te genieten - en ik met hem - van zoveel bevlogenheid en probeerde hier en daar iets van een rode draad boven water te houden. Bas Heijne mag na deze avond definitief blijven.
Het is aanstekelijk, die energie, en de avond was dan ook zo voorbij. Prachtige ontroerende fragmenten had Annemarie Prins uitgezocht. Ik deel haar belangstelling voor grensgevallen, de mensen die uit de veilige cirkel treden en zich aan de rand ophouden. Eigenlijk ging het over Annemarie Prins zelf, zij is zelf ook iemand die het veilige midden ontloopt. Dat ze daarbij ook een donkere kant heeft, werd me na het fragment met de Vietnamveteraan duidelijk.
Deze veteraan vertelde hoe het doden van mensen een lust werd. Volgens Prins rust er een taboe op het getuigen hierover en alhoewel Prins zegt geen programma of doel te hebben met haar theater, maakt zij geen theater om louter ontspannen achterover te leunen. Zij sublimeert haar geschiedenis tot een toneelvoorstelling en zegt daarvan te genieten en precies daar begon het bij mij te jeuken. Want waar houdt het lijden in de biografie van de kunstenaar op een bron van creativiteit te zijn en waar begint het ongemakkelijk exhibitionisme te worden? Niet dat Prins geniet van andermans leed, maar eigen leed op het podium brengen, je eigen zelfmoord spelen met de zelfmoord van de eigen moeder in gedachten en dan zeggen dat je ervan geniet om zoiets te maken, dat is huiveringwekkend en - ik aarzel om het zo onvriendelijk op te schrijven, maar ik ervaar het wel zo - ziekelijk. Indrukwekkend is dan weer hoeveel moeite ze doet om in Cambodja noodzakelijk werk te verzetten om de mensen daar te helpen hun eigen taboes te doorbreken. Nee, ik twijfel niet aan de integriteit van Prins, maar haar plezier en genot heeft een zeer ongemakkelijke kant.
En precies dit ongemak maakte dat ik deze zomergastenavond ongekend boeiend vond en niet licht zal vergeten. Het eloquente spreken van Tahir vond ik mooi, het masochistische narcisme van Holkenborg zielig, maar Annemarie Prins wist te raken, te wroeten en te ontroeren. Zo wil ik het vaker!
18.8.2008
883
Terwijl ik de trein instapte vanochtend, bedacht ik me dat mijn broer vandaag jarig is. Mijn broer. Acht jaar ouder. Hoe lang is het geleden dat we elkaar gezien of gesproken hebben? We sturen kaarten met Kerst, bij geboorte en verhuizing, maar verder blijf ik op de hoogte via mijn zus en mijn ouders. We hebben geen conflict, we hebben geen ruzie, maar onze werelden zijn zo verschillend dat communicatie een doodlopende steeg blijkt. Wanneer is de laatste keer geweest dat mijn broer belangstelling had voor mij, voor wat mij bezig houdt, het werk dat ik doe, de kinderen die ik heb? Ik kan het me niet eens herinneren! Ik zou hem kunnen bellen om hem te feliciteren, maar ik vrees de teleurstelling.
De wereld is van wie niet voelt. De essentiële voorwaarde om een praktisch mens te zijn, is het ontbreken van sensibilteit. De voornaamste eigenschap in de praktijk van het leven is de eigenschap die leidt tot handelen, dat wil de zeggen, de wil. Nu zijn er twee dingen die het handelen belemmeren – de sensibiliteit en het analytisch denken, dat uiteindelijk niet meer is dan het denken met gevoel. Elk handelen is van nature de projectie van de persoonlijkheid op de buitenwereld, en daar de buitenwereld voor het grootste en belangrijkste deel bestaat uit menselijke wezens, volgt daaruit dat die projectie van onze persoonlijkheid in wezen het doorkruisen is van de weg van een ander, het hinderen, verwonden en vernietigen van de anderen, al naargelang onze handelwijze.
Fernando Pessoa Boek der rusteloosheid, 327
De trein naar Amsterdam wordt omgeleid, de wissels zijn gestoord. De trein zoeft door het Gooise matras en ik lees een verhaal over verval in een tijdschrift voor actuele literatuur over dystopie en apocalyps in de literatuur. Een man wordt uitgezonden naar het Midwesten om voedsel te zoeken. Hij vindt er slechts uitgehongerde mensen die in hem de beloofde messias zien. Dat wordt hem uiteindelijk fataal. Als de trein het station binnen rijdt, weet mijn hoofdpersoon dat hij ter dood veroordeeld zal worden. De schrijver is Brian Evenson. Hij werd door de Mormoonse gemeeschap waar hij deel van uitmaakte uitgekotst om zijn literatuur. Zou Brian Evenson een jarige broer hebben?
Wel heb ik een laatste verzoek. Ik vraag u na mijn dood mijn lichaam in stukken te rijten en die aan mijn volgelingen te geven. Hoewel ik een ketter blijf, is het volgens mij de enige manier om een eind te maken aan mijn cultus. Laat hen die deel willen hebben aan mijn lichaam, nemen en eten, zodat ik de cirkel tenminste heb gesloten, mijn schedel wordt bijgezet op een stapel schedels in het Midwesten, en mijn leeggezogen gebeente verspreid over de vlakte om er te verbleken. En als ik dan niet uit de dood verrijs, als ik niet voor hen in een wit kleed verschijn, geflankeerd door Finger, misschien komt er dan een eind aan dit alles.
En als ik wel verrijs en de windselen des doods afleg om het kleed der levenden in hernieuwde glorie te tonen? Laat dan duidelijk gezegd zijn dat het al te laat is voor u allen, want ik zal geen olijftak voeren, maar een zwaard. Hij slaat met machtige arm, en als hij slaat, zult gij voorzeker sterven.
Brian Evenson 'Een verantwoording' in: Deus ex machina 123, 25
In Amsterdam blijft de tram lang staan, terwijl trams die ik ook had kunnen nemen vertrekken. Het is zo'n dag, het is zo'n ochtend. Ik troost me met de gedachte dat al die extra reistijd ook extra leestijd is. Het laatste deel van de reis probeer ik vat te krijgen op Vouwplannen van Ruth Lasters. Twintig minuten later dan gebruikelijk kom ik aan op mijn werk. Ik denk mijn broer is jarig, ik moet hem toch bellen vanavond, laat ik dat nou maar gewoon doen. Dat dacht ik vorig jaar ook. En volgend jaar zal ik het, wellicht, ook denken. Ik ben geen praktisch mens.
14.8.2008
882
Het waren niet zozeer de fragmenten die Naema Tahir ons liet zien die me gekluisterd hielden aan de televisie. Het ging haar ook niet om de schoonheid van de beelden, maar om de betekenis ervan. Het was haar bedachtzame manier van spreken die me trof. Ze wilde precies formuleren en behield toch een aangenaam ritme in het gesprek. Ik mis dat in het debat in ons taalgebied. Beheerst en met emotie. Rationeel en met fantasie. Bij vlagen zeer welsprekend. Altijd zoeken naar de nuance, geen goedkope oplossingen voor complexe problemen. Schrik toen Bas Heijne refereerde aan een passage in één van haar boeken waarin ze fel zou uithalen. Nee, het behouden van een milde blik op mensen en de wereld lijkt haar ideaal. Een humanistisch ideaal waarbij bewustzijn van verantwoordelijkheid voor eigen keuzen en voorkomendheid in het openbare verkeer belangrijk worden gevonden. Een zeldzaam geluid op televisie, waar grofheid, platheid, exploitatie van emoties geld in het laadje moeten brengen. Tahir betoonde zich in de Nederlandse taal on-Nederlands beschaafd. We moeten er maar aan wennen dat er steeds meer Nederlanders zijn met een buitenlandse afkomst die in onze taal een mooiere stijl hanteren. Maar misschien past het in het plaatje: immigranten moeten Nederlandser zijn dan de Nederlanders om geaccepteerd te worden.
En toch aarzelde ik zo nu en dan. Was het allemaal niet te perfect? Welk spel speelde ze hier met Bas Heijne en de kijker? Werd ik hier niet op al te subtiele wijze ingepakt? Ik wilde haar graag geloven en ik heb de neiging om haar het voordeel van de twijfel te geven, omdat ik achter haar boodschap kan staan. Maar, hoeveel toneel speelde Naema Tahir?
Aan het einde van het gesprek meende ik even een tipje van de sluier te zien oplichten. Naar aanleiding van een fragment uit Tarzan kwam het gesprek op rolpatronen. Even zag ik daar de man weer als de sterke beschermer, galant jassen ophoudend en deuren openend, de man die mannelijk moet zijn en leiding geven. De gentleman als ideaalbeeld, ik word daar ogenblikkelijk recalcitrant van. Gelukkig was de tijd op en bleef het een prachtige zomergastenavond.
11.8.2008
881
Er hangt een eigenaardige stilte op de gang. Ik vraag me af waar de bewoners zijn en of ik er nog één zal herkennen. Sommige deuren staan open, maar ik zie niemand binnen. Andere deuren blijven gesloten, geen geluid verraadt een mogelijke aanwezigheid van leven. Ik ga de vierde deur aan de rechterzijde binnen. Dit was ooit mijn kamer en tot mijn verbijstering ís het mijn kamer. Het staat er nog allemaal: de stoel, de tafel, de kasten met boeken, het bureau en mijn bed, de kledingkast en de koelkast (ik durf er niet in te kijken), de piano. Stof, veel stof en een bedorven geur. Verschrompelde peuken in de glazen asbak. Ik zie in de kasten boeken staan die ik vergeten was. Ik zet mijn tas op de plek waar ik vroeger de tas neerzette als ik een weekend naar mijn ouders geweest was. Ik schuif de gordijnen opzij om de deur naar het balkon te kunnen openen. Het is avond, het schijnsel van de lampen maakt de bomen tot een duistere aanwezigheid. De lucht die binnenkomt is klam. Dan gaat de telefoon op de gang. Als niemand opneemt, ga ik er zelf naar toe, maar als ik de hoorn van de haak neem, hoor ik een klik en is de verbinding verbroken. Ik loop door de gang naar de keuken - er is lekkage, er drupt water langs de wanden - om te kijken of er post is voor mij. Ik zie mijn naam niet meer op het plankje staan, maar er is maar één plankje waar veel enveloppen liggen, die moeten wel voor mij zijn. Er is iemand achter mij binnen gekomen. Dus daar ben je na al die jaren. Ik zoek naar een redelijke verklaring voor mijn aanwezigheid, maar ik kan niets verzinnen. De onbekende is alweer weg (of was zij het?). Met de stapel post ga ik terug naar mijn kamer. Ik zie nog net iemand uit mijn kamer wegrennen. Hé, wacht! roep ik, maar ze is al buiten bereik. Ik neem plaats achter de piano, doe de klep open en ik ga spelen. De piano klinkt alsof ze net gestemd is. Ik improviseer als in oude tijden. En ik speel, speel! Dan wordt het licht buiten.
7.8.2008
880
En u?
Kunt u uit strotten
hoofden een sonate
schrapen uit schroot
hopen een symfonie
puren van zuiver
klank en kleur?
'Laat ons niet lachen'
lalt de l van lawaai
raast de r van razernij
grijnst de g van gruwel
aapt de a allusie na
betweet de b van betekenis
zoemt de zin de z van onzin
de s sist: stilte!
Kurt de Boodt Waarop de klok ontwaakt!, 11
6.8.2008
879
Beste J.,
Natuurlijk chargeer ik als het om The Beatles gaat. Natuurlijk hebben zij hun betekenis gehad in de popgeschiedenis. Toch denk ik dat er een behoorlijke laag mythevorming is ontstaan dankzij kenners en liefhebbers die deze muziek aanbidden als ware gelovigen. Elke knullige modulatie, elke ritmische oneffenheid wordt dan gebrandmerkt als de genialiteit van John Lennon cs. Tot zulke bewieroking staat me een ruimere kennis van de muziekgeschiedenis in de weg. Ik word sowieso altijd wat meewarig wanneer door zogenaamde kenners allerlei popmuziek tot historische proporties wordt opgeblazen. Vaak gaat hun kennis van de geschiedenis van de muziek al niet verder dan de jaren '60. Maar dan nog. Wat er in de jazz gebeurde was vele malen interessanter, wat er bij Cage, Stockhausen, Boulez enz. gebeurde eveneens.
Maar goed, The Beatles waren van betekenis voor de populaire muziek, voor het grote publiek, waarbij ik het moeilijk vind om die betekenis in de muziek te vinden. Strawberry Fields Forever is uit 1966/1967. Er is wat elektronisch geëxperimenteerd, er is geknipt en geplakt met de sporenband, allemaal waar, heeft dat geleid tot een bijzonder muzikaal nummer? In mijn oren niet. Misschien dat ik als tiener in 1967 van mijn stoel gevallen zou zijn, nu klinkt het me gedateerd in de oren. Zou zonder dat nummer geen Soft Machine of Pink Floyd hebben bestaan? Geen Frank Zappa een aantal jaren later?
Je weet dat ik van popmuziek hou en dat ik daarbij ook mijn slechte smaak heb. Je weet ook dat ik me enorm kan ergeren aan het voortdurend ophemelen in de media van de meest stupide muziek. In de boekenwereld worden op die wijze ook elk jaar tientallen meesterwerken geboren, elke literatuurliefhebber haalt daar zijn schouders over op. Het is commercie, het is slim in de markt dumpen. Het is de muziekindustrie die voortdurend op zoek is naar de ultieme hit die verkoopt. Muzikaliteit is daarbij altijd als eerste het slachtoffer. Binnen een paar weken is de geniale cd van Radiohead alweer ingeruild voor het volgende sublieme schijfje van die andere band van historische betekenis. Zolang we maar kopen en dat doen we, want we willen niets gemist hebben.
Luister vooral naar The Beatles als je die muziek geweldig vindt! Trek je helemaal niets van mijn gemopper aan. Ik weet als geen ander hoe persoonlijk een bepaalde liefde voor muziek kan zijn. Maar ik blijf me altijd realiseren dat zo'n liefde persoonlijk is en dat muzikale liefde doof kan maken. Behalve bij Bach natuurlijk.
met klinkende groet,
jwl
5.8.2008
878
Het was een aangename zomergast, Tom Holkenborg. Had ik de voortekenen maar eerder herkend, dan had ik al snel beter geweten. Bas Heijne liet hem ruim aan het woord en wist het gesprek makkelijk op gang te houden. Een verademing overigens, die Bas Heijne, na dat hopeloze gegrinnik van Joris Luyendijk voorgaande jaren.
Holkenborg wilde van de avond een compositie maken, een symfonie. Toe maar, dacht ik en ging er nog eens goed voor zitten. Daarbij wilde hij pertinent met The Beatles beginnen. Dat was een eerste voorteken. Ik heb helemaal niets met The Beatles. Ik begrijp dat ze in de muziekgeschiedenis hun betekenis hebben, maar voor mij is dat eerder buitenmuzikaal. Het muziekje dat ik gisteravond kreeg voorgeschoteld bevestigde mijn vooroordeel. Niets vernieuwend (hoe komt Holkenborg er bij!), vals bij vlagen en als song volkomen oninteressant.
Het tweede voorteken. Heijne vroeg ergens waarom die muziek zo goed was. Holkenborg antwoordt iets in de trant van: ten eerste omdat het zo fantastisch is. Dat is zo'n antwoord vergelijkbaar met: waarom is de tafel vierkant met als antwoord: ten eerste omdat de tafel vierkant is.
Holkenborg vertelt over zijn lange weg naar roem in Los Angeles. Ik kan zijn enthousiasme voor dit soort masochisme niet volgen. Het gevecht om aan de top te komen zou hem creatief stimuleren, misschien het enige argument voor zo'n zelfkastijding. Ik word nieuwsgierig naar zijn werk en ik word op mijn wenken bediend. Eerst krijgen we een fragment uit de film Blind van Tamar van den Dop zonder muziek en dan met de muziek van Holkenborg. Mijn teleurstelling kon niet groter zijn. Wat een cliché! Alsof hij wat papiertjes uit de afvalbak van Philipp Glass of John Adams gehaald had. Ik wens Holkenborg veel succes met zijn muziek in Los Angeles en laat hem daar vooral blijven.
Toch vond ik het dus een aangename aflevering, al haakte ik even na tienen af. Er werd tenminste enthousiast een geprek gevoerd. Het was de gebakken lucht van Holkenborg wat me uiteindelijk deed schateren, maar hij wist het met vuur te verkopen. Dat zal hij wel in Los Angeles geleerd hebben.
4.8.2008
877
Hij had een merkwaardige manier van praten, Jaspar, het was alsof hij iets voordroeg, zwijgen deed hij niet graag en nu was duidelijk te horen dat hij een onwaarschijnlijk dwaas verhaal wilde gaan afsteken, God weet waar het allemaal over zou gaan, over plotselinge dood en vreemdelingen met gouden banden om hun voorhoofd en vaders die met hun dochters paarden en monsterlijke dieren en kinderroof en koninklijke gezanten die de spot dreven met God en de hele wereld, en draken en meesters van draken die met een touw werden opgehangen.
Niemand kon het opbrengen lang naar hem te blijven luisteren.
Soms vroeg iemand weleens: Waarom vertel je mij zo'n onwaarschijnlijk verhaal.
Een verhaal, zei Jaspar dan altijd, dat vertel je toch alleen maar opdat de mensen zich kunnen verwonderen.
Torgny Lindgren Het licht, 14
28.7.2008
876 brieven aan R. (5)
Waarde R.,
Wat maak je je druk over moslimfundamentalisten! Natuurlijk, het is zaak ons te beschermen tegen fanatici, uit welke hoek dan ook. Er zijn genoeg mensen die daar luidkeels aandacht aan besteden, dat hoef ik niet nog eens dunnetjes over te doen. En dan nog, wat zou ik kunnen bijdragen? Dat ik tegen geweld ben om je gelijk te halen? Dat is voor mij zo vanzelfsprekend, ik zou niet weten waarom ik dat te pas en te onpas zou moeten herhalen.
Nee, belangrijker is het voor mij om geregeld terug te komen op die andere bedreiging, een bedreiging die door veel mensen niet opgemerkt wordt: een bedreiging van binnenuit. Het is het probleem van de vrijheid. Het is het probleem van De Grote Verhalen die ten einde zijn. Het is het probleem van de dood van God. Er is geen Absolute Autoriteit meer, er zijn geen Idealen met gezag meer om voor te leven. Alles mag, alles kan, dat is waar deze vrijheid toe geleid heeft. Een vrijheid die tot stand is gekomen door af te breken, niet door op te bouwen. Doelgericht jazeker, maar al te vaak een economisch doel waarbij het louter gaat om vermeerderen van bezit, waarbij het er niet toe doet of het zinvol is of niet, of we er al of niet wijzer van worden. Als het maar snel gebeurd. En alles is relatief, dus iedereen heeft gelijk, want waaraan zou je iemands gelijk moeten afmeten? Alles wat ingewikkeld of moeilijk is, is dan zinloos. Als het maar onderhoudend is en leuk, als het maar marktwaarde heeft. Alleen zelfbevrediging vinden in consumentisme. Wie rijk en beroemd zijn, zijn voorbeeldig en van belang. Dat het alleen gezellig en feestelijk kan zijn als we ons verdoven met drank en drugs. Iedereen voor zichzelf en niemand voor allen.
Wat is de waarde van vrijheid als het alles wat van waarde is waardeloos maakt, behalve dan datgene dat louter economische waarde heeft? Schaamteloos en zonder scrupules? In een wereld waar zelfs intellectuelen de woorden waarheid, goedheid en schoonheid niet zonder bittere ironie in de mond durven nemen? Weet jij het antwoord hierop R.?
Ik weet het antwoord niet. Al bestaat misschien de waarheid niet meer, ik meen toch dat er waarheid is. Al is God dood, ik denk toch dat sommige handelingen goed doen en andere kwaad. En al is er geen ijkpunt voor absolute schoonheid, ik ervaar toch schoonheid en lelijkheid. Moeten we de peilers van onze cultuur niet beschermen tegen slechte smaak, domheid en agressie? Wat blijft er over wanneer cultuur en beschaving het onderspit delven? Als het antwoord op de laatste vraag is het totalitarisme van oppervlakkigheid, een wereld waar het recht van de sterkste heerst, waar louter de dierlijke driften nog woeden in de mens, dan denk ik, dat ik halsstarrig mijn weg moet blijven gaan, hier en in het dagelijkse leven. Uitdragen dat rijkdom niet zit in de koers van je aandeel, in de laatste aankoop in de koopgoot, maar in waarheid, schoonheid en goedheid. Dat er nog zoiets archaïsch bestaat als menselijke waardigheid. Zonder ironie, zonder cynisme. Nee, mijn beste R., de europese cultuur zal niet ten onder gaan door een paar fanatieke moslims, maar door de dragers van deze cultuur zelf. Het zal uitdoven als een nachtkaars als wij onszelf niet weten te overwinnen. Als ik met mijn teksten in de virtuele wereld enig verschil kan maken, dan is het waard om te blijven schrijven, hoe onhandig en marginaal ook. Het is een zoektocht naar wat de mens menselijk maakt en waar kun je beter zoeken dan in jezelf?
met hoopvolle groet,
jwl
PS: bovenstaande brief is geïnspireerd door
Rob Riemen Nobility of spirit
New Haven 2008
23.7.2008
875 de weg, de wandeling en het gesprek (12)
Ik keek naar de sporen die achter de horizon verdwenen. Dat is het leven, dacht ik. Niet de trein die aankomt op een station, maar het spoor waarover de trein aankomt of passeert.
Ik glimlach om deze afgesleten gedachten. Allerlei associaties komen op en in gedachten bewerk ik ze. Daar is Kafka: Hier konnte niemand sonst Einlaß erhalten, denn dieser Eisenbahn war nur für dich bestimmt. Ich gehe jetzt und schließe ihn. Een ieder zijn eigen spoorweg.
Het beeld bevalt me niet, een spoorbaan ligt immers vast, alsof je geen keus hebt. Nee, dan dat verhaal van dat jongetje die de rijke advocaat de weg wees (zie 276): 'Goed, maar kun je me dan tenminste vertellen waar déze weg naartoe gaat?' 'Die gaat nergens naar toe', zegt de jongen, 'als ik 's ochtends opsta, dan ligt ie er gewoon.' Dat bevalt me beter.
De docent Nederlands had een doos vol met gedichten op briefjes meegenomen, hij gooide ze op de grond. We moesten allemaal drie gedichten uitzoeken en in een werkstuk bespreken. Daarnaast moesten we zelf drie gedichten schrijven en vertellen hoe we tot die gedichten gekomen waren.
Ik koos drie prenten van Escher en al fietsend naar huis verzon ik er gedichten bij. Helaas heb ik ze niet meer, ik liet ze lezen aan een godsdienstleraar en ik heb ze nooit terug gekregen. Ik herinner me vooral één prent. Het gedicht ging over de mensen die maar achter elkaar aanliepen in de veronderstelling vooruit te komen, maar dat ik juist die ene wilde zijn, die ene daaronder op de trap, turend in de verte, buiten het kader. Ik was vijftien. Misschien herinner ik me dit vooral omdat mijn docent Nederlands zo complimenteus reageerde. Al vond hij mijn gedichten te expliciet, toch vond hij ook dat ze een filosofische inslag hadden, die van het scepticisme.
Mijn ego was gestreeld, al wist ik toen niet wat het scepticisme nu eigenlijk inhield, ik besloot dat het bij mij zou passen. Nog steeds, want de paradox bevalt mij: het is waar is dat de waarheid niet kenbaar is. Omdat zij eenvoudigweg niet bestaat. De waarheid, dat is iets dat afgeschaft dient te worden.
Jazeker, waarde Heraclitus, u heeft gelijk: de weg naar boven en naar beneden is één en dezelfde. Maar wat ik moet ik daarmee in een platte wereld? Een wereld met spoorbanen die aan de horizon verdwijnen. Liever dan de trein te nemen zou ik op het bankje op het perron willen zitten, de treinen aan mij voorbij laten gaan en in de verte turen. Maar ik ben veertig en ik moet maatschappelijk verantwoord zijn, dus ik stap in. Die spoorbaan, die ligt er gewoon.
18.7.2008
874
Na de verhuizing is mijn werkroute deels veranderd. Het station waar nu mijn treinreis begint is klein: twee perrons met ertussen twee sporen. Of ik nu naar links kijk of naar rechts, de sporen lopen kaarsrecht naar de horizon. Als ik al niet gewaarschuwd werd door de herrie van de spoorwegovergang dan zag ik wel de lichten van de trein al in de verte. De sneltreinen denderen vervaarlijk langs, stoptreinen remmen met veel ruis totdat ze piepend tot stilstand komen.
Ik ben niet de enige die op de eerste stoptrein wacht. Elke ochtend komen er dezelfde mensen. De meesten nemen daarbij dezelfde houding aan: ze lezen met gespreide armen en gebogen hoofd één van de gratis kranten. Of ze verstoppen zich? Waarom groeten we elkaar niet, we zien elkaar elke werkdag? Vreemde wereld. Toch word ik vanuit de ooghoeken vast opgemerkt, als nieuwkomer.
De trein is nog geen ochtend op tijd geweest. Het is niet erg, want ik heb voldoende tijd in U. voor het overstappen. Daar volg ik dan weer mijn oude route, de route die bij het oude huis hoorde. Soms kijk ik vanaf het perron de trap af naar beneden of ik mezelf zie arriveren. Maar nee, ik zie alleen de vertrouwde gezichten, altijd aankomend met hetzelfde loopje, wachtend op hetzelfde plekje, lezend in hetzelfde krantje. Er is niets veranderd.
17.7.2008
873
Terwijl de dozen het nieuwe huis werden binnen gedragen, vroeg ik me geregeld af wie we toch aan het verhuizen waren? W. had het steeds over het vakantiehuisjegevoel, alsof we op vakantie waren en onze hele huisraad hadden meegenomen. Over een tijdje zou dan alles voorbij zijn en we weer naar ons oude huis gaan.
Dankzij de hulp die we hadden, wisten we snel het huis leefbaar te maken. We verbaasden ons erover hoe snel we er vertrouwd raakten, hoe snel we ons er thuis gingen voelen. Bijna voelde ik me schuldig aan verraad aan het oude huis, dat we het hadden ingeruild, dat ik er niet rouwig om kon zijn.
Het is een verademing. De rust, de ruimte, het groen. Ik kijk vanuit een stoel naar buiten en ik zie een grasveld met daar twee imposante bomen. De twee broers noem ik ze. Hochgewölbte Blätterkronen, Baldachine von Smaragd …. Heerlijk, hier kan het vallen, de stilte.
11.7.2008
872
Om zeven uur 's ochtends zou het beginnen en inderdaad, even voor zevenen kwam de eerste verhuiswagen de straat in, even later gevolgd door een tweede. We konden ontbijten bij de buurvrouw en later brachten we de jongsten naar het kinderdagverblijf. S. had vrij, hij mocht helpen verhuizen.
Ze werkten van boven naar beneden. Zo zag ik mijn inboedel via een lift vanaf de eerste verdieping de vrachtwagen ingaan. De man in de vrachtwagen maakte er een puzzel van: hoe kon hij alles zo efficiënt mogelijk een plek geven. De verhuizers waren vriendelijk, maar ze liepen ook te mopperen. Er was een man minder gekomen en er werd druk gebeld om extra mankracht. 's Middags bij het uitladen waren er twee extra.
Zo liep ik dan door een leeg huis. Daar hadden we bijna negen jaar geleefd. S. was er een grote knul geworden, MM leerde er kruipen, lopen en kletsen, ML leerde daar in haar eeste maanden de wereld kennen. Nu restte er nog slechts de vlekken op de muren, het stof vanonder de kasten en de piano en de akoestiek van een leeg huis. Bij het schoonmaken voelde het al niet meer mijn huis. Twee dagen later zou een eenvoudige handtekening dat gevoel officieel maken. De nieuwe bewoners namen de sleutels in ontvangst, nu is het hun huis.
Toch zal er iets aan ons oude adres blijven herinneren. Onze oude straat was vernoemd naar een in Harlingen geboren katholiek priester die zich in Utrecht bekeerde tot de protestantse kerk. Aan het einde van zijn leven werd Herman Eelkes mennoniet en keerde terug naar Harlingen waar hij waarschijnlijk na 1607 overleed. Voorlopig zal in ieder geval het adres van mijn website nog aan de Hermannus Elconiusstraat blijven herinneren.
8.7.2008
871
Toen de generatie waartoe ik behoor werd geboren, trof zij een wereld aan die mensen met hersenen en een hart geen enkele steun bood. Het destructieve werk van de voorafgaande generaties had ertoe geleid dat de wereld waarin wij werden geboren ons geen zekerheid te bieden had op religieus vlak, geen hulp op moreel vlak en geen rust op politiek vlak. Wij werden geboren toen de metafysische angst, morele beklemming en politieke onrust reeds volop heersten. Dronken van uiterlijke formules, van de zuivere methoden van rede en wetenschap, hadden de generaties vóór ons alle fundamenten onder het christelijke geloof weggeslagen, want hun bijbelkritiek, die van tekstkritiek was geëvolueerd tot mythologiekritiek, had de evangelies en de eerdere boeken van de joden herleid tot een losse verzameling mythen, legenden en gewoon literatuur; hun wetenschappelijke kritiek wees puntsgewijs de fouten en grote naïviteiten van de primitieve 'wetenschap' van de evangelies aan; en de vrijheid van spreken, die alle metafysische problemen ter discussie stelde, veegde daarmee tegelijk de religieuze problemen weg voorzover die metafysisch waren. Dronken van een vaag iets genaamd 'feitelijkheid' bekritiseerden de generaties de hele moraal en onderwierpen zij alle leefregels aan een diepgaand onderzoek, en na die botsing van doctrines bleven alleen de zekerheid dat er geen zekerheid was en de pijn van die zekerheid over. Een dermate op haar culturele grondvesten wankelende samenleving kon op politiek vlak uiteraard slechts slachtoffer worden van die ongedisciplineerdheid; en zo ontwaakten wij in een wereld die hunkerde naar sociale vernieuwingen en opgewekt uitrukte voor de verovering van een vrijheid waarvan ze niet wist waaruit deze bestond, en een vooruitgang die ze nooit had gedefinieerd.
Maar terwijl het grove criticisme van onze ouders het ons onmogelijk maakte om nog christen te zijn, erfden we niet hun tevredenheid daarover; terwijl het ons het ongeloof in de heersende morele begrippen naliet, liet het ons niet de onverschilligheid jegens de moraal en de regels om menselijk te leven na; terwijl het het politieke probleem onopgelost liet, maakte het onze geest daar niet ongevoelig voor. Onze ouders vernielden vrolijk en blij, want zij leefden in een tijdperk dat nog de weerschijn van een solide verleden bevatte. Zij richtten hun vernielzucht juist op datgene wat de samenleving kracht verleende en het hun mogelijk maakte te vernielen zonder het gebouw in zijn voegen te horen kraken. Wij hebben de vernieling en haar gevolgen geërfd.
In het huidige leven behoort de wereld alleen aan de dommen, de gevoellozen en de druktemakers. Het recht om te leven en te triomferen verovert men heden ten dage bijna op dezelfde manier als waarop men opsluiting in een gekkenhuis gedaan krijgt: via het onvermogen om te denken, totale normloosheid en overspannen gedrag.
Fernando Pessoa Boek der rusteloosheid, 199-200
1.7.2008
870
Op de heenweg ging ik door de polders, de weg langs Lelystad. Kilometers onder de dijk door. Ik kijk op naar de enorme windmolens die er zijn geplaatst. Landschap gemaakt op tekentafels met linialen. Ik ken het landschap maar al te goed, mijn vader bracht me vroeger soms met de auto terug naar mijn studentenleven, dan hoefde ik niet met de trein en maakte hij van de gelegenheid gebruik om zijn moeder te bezoeken. Nu ben ik op weg naar mijn moeder en zit mijn oudste zoon naast mij. Hij heeft een Harry Potter op schoot, hij wil alle Potters achterelkaar lezen. Maar niet in de auto, dan wordt hij misselijk. Ik las ook nooit in de auto, ik genoot van het landschap, hoe gecultiveerd ook.
Ik denk weer aan Pessoa, hoe zijn boek me ergens bewust van maakt. Lezen is ook een vorm van zelfonderzoek. Ik ben mijn pessimisme kwijt. Hoe is dat zo gekomen? Waar is mijn somberheid gebleven, waarom zie ik het leven eigenlijk weer zitten? Wat maakt dat ik de laatste jaren durf te hopen dat de mogelijkheid bestaat, dat het allemaal weer goed komt. Met mij, met de mensen en de wereld.
Er klinkt Bach in de auto en luidkeels zing ik vrolijk één van mijn favoriete aria's mee: Ich freue mich auf meinen Tod, / Ach, hätt er sich schon eingefunden. / Da entkomm ich aller Not, / Die mich noch auf der Welt gebunden. Mijn zoon kijkt me verwondert aan, dat ik dat zomaar kan meezingen.
De brug over het Keteldiep is open, althans het verkeer aan mijn kant staat stil, aan de andere kant komen de auto's alweer enthousiast optrekkend voorbij. Er stappen mensen uit, ik besluit de auto maar uit te zetten en te wachten op wat komen gaat. Waarom kunnen we niet rijden? Ik weet het niet, ik hoef het niet te weten.
Als we Friesland inrijden, het panorama over de meren, kom ik weer een beetje thuis. Hoe weinig Fries ik ook ben, dit is mijn landschap, hier ben ik kind geweest.
Ik bezoek de vrouw die mij op de wereld gezet heeft, mijn moeder. Ik wil haar nog even zien voordat ze het ziekenhuis ingaat om geopereerd te worden aan baarmoederhalskanker. Zoals altijd wordt er niet over emoties gepraat. Ik weet dat ze bang is, maar ik weet ook dat ze wil vechten, dat ze wil blijven hopen, dat ze wil weten wat er van de kleinkinderen zal worden. Ik zou voor haar willen bidden, maar dat kan ik allang niet meer.
's Avonds op de terugweg neem ik een andere route, de route over de Afsluitdijk en Noord-Holland. Het waait hard, ik moet het stuur stevig vasthouden. Schweig, schweig nur, taumelnde Vernunft!, klinkt een andere cantate. De troost van de muziek van Bach. En de humor van de onbedoeld knullige teksten: Wer heut ist frisch, gesund und rot, / Ist morgen krank, ja wohl gar tot. Ik grimlach.
Het is het vaderschap, beste Fernando, het vaderschap! Hoe kan ik nog pessimist zijn als ik kinderen op de wereld zet? Dan moet je toch het vertrouwen hebben dat het leven waard is geleefd te worden? Zonder dat vertrouwen is het ouderschap immoreel. Het gaat er ook niet om of het leven doel heeft, of het leven zin heeft. De zin van de vragen naar het ware, het goede en het schone zit 'm niet in het juiste antwoord, maar in het stellen van de vraag en de oneindig aantal mogelijke antwoorden. Elk kind dat op de wereld wordt gezet is in potentie een antwoord.
Duim maar voor me, zegt mijn moeder, als ik haar nogmaals ten afscheid zoen. Ik zal aan je denken, zeg ik. Hou je taai!
Ik rij de straat in waar mijn huis staat dat steeds minder mijn huis is. Nog een paar dagen. De kinderen uit de buurt spelen op de stoep. Ik zie mijn vrouw met onze kleine dochter op de arm, onze kleine jongen fietst fanatiek op zijn driewieler, roept daar is papa!. Ik ben weer thuis.
30.6.2008
869
Het voelt als een oude traditie die in ere hersteld wordt. Als de zomervakantie naderde koos ik altijd een lijvig boek en daar leefde ik als het ware een aantal weken mee. Soms herlas ik het boek van het voorgaande jaar. Misschien was De Toverberg van Thomas Mann wel het laatste kloeke werk waarmee ik de zomermaanden vulde. Sindsdien ben ik te gretig, wil ik teveel lezen in de spaarzame tijd die er is om te lezen. Maar de boeken van Thomas Mann zijn voor mij altijd zomerboeken geweest, zoals de boeken van Jeroen Brouwers altijd winterboeken waren.
Het Boek der rusteloosheid dringt zich op als zomerboek, terwijl het alles in zich heeft van een herfstboek. De verinnerlijking, de schemer, het loslaten, de slaap. Ik ben zelf een herfstmens, oktober is mijn favoriete maand. Herfstrood en avondrood. Het donker worden, de stilte voor de storm. De regenbuien in de nacht. Alles beter dan het teveel aan licht in de zomer, dan het broeierige zweterige gevoel waaraan men niet ontkomen kan. Een hete zomer is als een Tiroler blaasorkest dat maar niet uit je straat wil vertrekken. Nee, de herfst, de grote schoonmaak, de sublimatie van de neergang in schoonheid.
Waarom naar schemeringen kijken als ik duizenden verschillende schemeringen in mijzelf draag - waarvan sommige er geen zijn - en als ik die, behalve dat ik er in mij naar kijk, innerlijk zelf bén?
Fernando Pessoa Boek der rusteloosheid, 240
24.6.2008
868
Het is een prachtig geschreven boek. Op bijna elke bladzijde staan wel zinnen die ik wil aantekenen, waar ik hier over zou willen schrijven. Door de hoeveelheid komt er juist niets van en daarbij zijn mijn gedachten teveel bij de komende verhuizing. Niet alleen het huis stapelt vol met dozen, ook mijn gedachten.
Toch is mijn enthousiasme ambivalent en dat heeft te maken met mijn leeshouding. Doorgaans geef ik me bij voorbaat gewonnen als ik aan een boek begin, maar ik blijf me daarvan bewust. Bij Pessoa hoef ik me niet gewonnen te geven, daarvoor schrijft hij te herkenbaar. Dat laatste is het probleem: het zijn gedachten en emoties van lang geleden, mijn jaren als student. Ik kan mild terugkijken naar die tijd, maar Pessoa lijkt het te idealiseren en dat maakt dat het boek een nare bijsmaak krijgt. Pessoa (of beter: Bernardo Soares) schrijft treffend: Ik wil dat het lezen van dit boek bij u de indruk achterlaat van een wellustige nachtmerrie (240). Daarin slaagt hij uitstekend. Lang lezen in dit boek maakt, dat ik zeer vermoeid uit mijn lectuur ontwaak. Ik verzet mij tegen de schoonheid en de diepte van de zinnen, tegelijkertijd omarm ik ze.
23.6.2008
867
Met het inpakken van verhuisdozen op zolder stuitte ik op iets waarvan ik dacht dat ik het kwijt was. Een stapeltje papier op A3 formaat met op elke zijde 30 notenbalken. Ik weet nog dat ik het kocht van mijn zakgeld toen ik een jaar of 16 jaar was, bij muziekhandel Ganzevoort in Leeuwarden. Het papier is geel geworden, het is waarschijnlijk sinds de vorige verhuizing 9 jaar geleden niet meer van deze plek geweest.
Er is één pagina beschreven: 4 fluiten over twee balken, 3 hobo's, 3 klarinetten in bes, 2 fagotten, 1 contrafagot, 4 hoorns in f verdeeld over twee balken, 2 trompetten in c, 4 tenortrombones in bes verdeeld over twee balken, een pauk, violen 1 en 2, altviolen, celli en contrabassen. Vijftien maten zijn in priegelig potloodschrift uitgeschreven. De lage strijkers beginnen een thema, herhaald door klarinetten en fagotten. Dan hetzelfde thema een kleine terts hoger, aangevuld met altviolen, opnieuw herhaald door de houtblazers die vervolgens variëren. De fluiten komen erbij, pizzicato in lage strijkers. Dan opnieuw het thema in de violen, fluiten en hobo's waarbij de lage instrumenten een tegenbeweging spelen. In maat 15 staan halve noten die overgebonden staan naar maat 16, maar die maat is nooit uitgeschreven. Zo verwijzen ze naar een lege ruimte, als een dubbele punt aan het einde van een gedicht.
Vijftien maten van de opera Hamlet die ik ooit wilde schrijven. Jeugdige overmoed, kinderlijke fantasie, droomwereld.
18.6.2008
866
Papaver rhoeas
Jij niks van bitterdag
Speel zo met wind en licht
met klapkinderhanden die verpulveren
voor niemand
en spring het verkleinde landschap uit
tot je vergeet wat je was:
Sasja Janssen Papaver, 28
18.6.2008
865
Het is een warme avond. De tuindeuren staan open, de wind toont de demonen in het gordijn. Er hangt spanning in de buitenlucht. Ik hoor een vage ruis met een hysterische stem erbovenuit. De televisie staat aan bij de buren.
Ik houd mijn wijsvinger in het boek dat ik lees. Pessoa. Ik verzet me tegen zijn misantropie. Mijn vrouw is in slaap gevallen op de bank. Nog een paar weken en ik zal deze tuindeuren missen, en ook de bries in de gordijnen. Ik wil er nog even van genieten, het nieuwe huis heeft geen tuindeuren.
Ik lees nog wat, maar mijn ogen worden te zwaar. Het is genoeg. Schat, ga je mee naar boven? Ik doe de tuindeuren dicht, de demonen verdwijnen. Dan breekt de hel los buiten. Ik huiver. Ze schijnen gewonnen te hebben.
10.6.2008
864 de weg, de wandeling en het gesprek (11)
De platlanders, de mensen die ervaren dat de werkelijkheid plat is. Zij zien geen diepte en kunnen alleen maar vooruitgang vermoeden. Ze gaan maar vooruit en vooruit, hun verhalen zijn louter verhalen, met een kop en een staart. Totdat ze op een dag hun eigen voetstappen tegenkomen. Hun platte wereld blijkt een bol, blijkt diepte te hebben. Er is niet alleen vooruitgang, er is ook herhaling en een terugkeer, alles is al gezien. Daarom bouwt men nu in de hoogte en krijgen de verhalen lagen onder de oppervlakte. De verhalenvertellers worden geologen en hemelbestormers.
Hoe diep kun je gaan? Wanneer zal het kleinste deeltje niet meer deelbaar zijn? Hoe hoog kun je gaan? Is er een grens aan het heelal? Wat nu als we de geologen en hemelbestormers de ruimte insturen? Zullen zij ontdekken dat een seconde in de kosmos niet overal even lang duurt? Zullen zij de buiging van het licht waarnemen als ze een zwaar object passeren? Zouden zij zich verbazen als zij in de gekromde ruimte uiteindelijk terugkomen op hun vetrekpunt? Is het universum dan onbegrensd en tegelijk in zichzelf besloten?
Is die vierdimensionale ruimte de ruimte van de fantasie, de creativiteit, een poëtische ruimte? Een ruimte waarin je brieven kunt schrijven aan iemand die lang geleden gestorven is en dat die brief dan aankomt? Een ruimte waar ik rondloop onder de bomen in Ryckevelde, terwijl ik achter mijn bureau zit in mijn werkkamer? Ik hoef mijn verbeelding maar te gebruiken om te weten dat taal geen zijkanten heeft. Taal kan om zichzelf heen draaien, ziet u. Ik ben een tijd- en ruimtereiziger in mijn eigen hersenpan. Onbegrensd en in mezelf besloten.
6.6.2008
863
Ik had het kunnen weten en toch was ik verrast, aangenaam verrast. Glimlachend vroeg ik me af of ik het nog zou kunnen. Ik begon met lezen, struikelde hier en daar, maar het kwam terug. Hoe lang is het geleden dat ik het zelf nog kon spreken? Dat als ik de telefoon aannam vanzelf overschakelde. Maar in het 'buitenland' kan ik het niet. Vraag me niet iets in het Fries te zeggen in een omgeving waar het niet gesproken wordt, de woorden komen niet. Ben ik onder Friezen, dat komen de woorden als vanzelf, met een zwaar Hollands accent natuurlijk. Ik moet er wel over nadenken, zoals bij Duits en Engels, het is geen moedertaal geworden. Maar nu de afstand groter is geworden, kan ik het weer mooi vinden. Dan fiets ik weer als scholier door het landschap. De dorpen met kerken op terpen, de aandrijvende wolken, de nog zoute wind van zee, de geur van het gieren. De eeuwige horizon van mijn jeugd, ik ben het nog niet helemaal kwijt.
5.6.2008
862
Daar kwamen ze binnen in de treincoupé. Representatief gekleed tot in de puntjes. De juiste pakken, de juiste stropdassen, de juiste schoenen. Verzorgd. Gel in haar, netjes geschoren, schone handen. En dan gaan ze zitten. Onderuitgezakt. Het gesprek begint.
Ze zien eruit als om door een ringetje te halen, maar het taalgebruik, dat zijn ze vergeten. Veel is relaxed, veel is shit man of eenvoudigweg kut. Ze hebben het over outsourcen, targets, focussen en finetunen. Natuurlijk mag implementeren niet ontbreken en iets handen en voeten geven. Ik word altijd wat onpasselijk van dit modieuze taalgebruik. Wellicht heb ik te weinig commitment met dit wereldje, maar ja, ik ben dan ook geen hipo.
Ze maken zich boos over het grote graaien aan de top. Dat valt me dan weer mee. Ze werken niet bij een commercieel bedrijf, ze moeten geld binnen halen voor een goed doel, zo leid ik af. Vandaar het uniform.
Dan is het even stil. Ik hoor ze nadenken over een nieuw onderwerp, misschien kennen ze elkaar nog niet zo goed. EK voetballen! Dat doet het altijd goed. Het gesprek raakt nu zeer geanimeerd. Over voetballer zus en voetballer zo en hoe geweldig voetballers allemaal wel niet zijn. Wat ze goed kunnen, de blessures en de belangwekkende transfers. Voetbal is koehandel.
Ze stappen uit. Ik denk nog wat na over wat ik gezien en gehoord heb. Eigenlijk een heel alledaagse scène. Dan realiseer ik me ineens, dat deze twee jongemannen, die zich zo boos maakten over gouden handdrukken, straks in dat hysterische oranje voor de buis zitten te kijken naar tweeentwinig miljonairs die op een grasveldje achter een bal aan hollen. Maar over voetballers geen kwaad woord natuurlijk. Voetbal is religie en voetballers zijn de zonen van goden. Wat jammer nou, dat ik een ongelovige ben.
4.6.2008
861
Je moet als je naar boven wandelt, de berg op, zo lopen dat je denkt, wat loop ik toch langzaam. Dan hoef je niet te pauzeren. Dat had een meneer tegen mij gezegd en ik volgde zijn advies op. Vanaf dat moment keek ik mijn vader steeds vaker op de rug en zag ik dat de afstand tussen ons snel groter werd. Later kwam ik hem dan weer tegen. Dan stond hij ergens naast het pad puffend en hijgend een sigaret te roken. Gaat het een beetje, vroeg ik terwijl ik hem in slow motion passeerde. Ja, ik word een dagje ouder hè, dan heb je wat minder conditie, was de strekking van zijn antwoord. Maar hij genoot van het uizicht, daar in de bergen. Dan vroeg ik me wel eens af hoe oud hij zou worden, mijn vader.
Soms scharnieren gedachten en herinneringen. Hoe was mijn vader toen ik elf was? Hoe zou mijn zoon onze vakantie in Brugge zich later herinneren? Toen herlas ik een gedicht van Miriam Van hee en kwam dat beeld in mij boven. Mijn vader die uitrust naast het bergpad, sigaret in zijn mond, fototoestel op zijn te dikke buik, zweet op zijn voorhoofd, rondkijkend. Dat ik hem passeerde en de paradox van Zeno op geheel eigen wijze invulling gaf. Ik was toen al ouder dan elf en het is net alsof dat moment, dat beeld in mijn herinnering, een keerpunt is geweest tussen hem en mij.
stapvoets
(…)
wij klommen langs smalle en stenige paden
en ook de zon klom steeds hoger zodat wij
de wereld beneden ons konden aanschouwen
er moest een meer zijn daarboven
er moesten zonnige graasplaatsen zijn
een plek aan de rand van het water
waar we vrij zouden zijn om te doen
of te laten, we konden er praten of
wachten tot onze huid zo dun werd als lucht
en wij elkaars gedachten raadden
er was geen andere weg daarvandaan
dan terug naar beneden, met zere voeten
met honger en dorst, maar toch als vanzelf,
in het avondlicht, met onze schaduwen nu
aan de andere kant
Miriam Van hee buitenland, 23
2.6.2008
860
In de eerste zaal stonden we soms nog samen voor hetzelfde schilderij. Dan vroeg ik 'heb je gezien dat …', 'vind je het mooi of …'. Ik liet hem los, verdiept in een schilderij verdween hij uit mijn ooghoeken. Terwijl ik de route van het museum volgde, vroeg ik me af waar hij gebleven was. Ik zag hem nergens. Straks zat hij zuchtend op me te wachten aan het einde, het maakte me onrustig.
Halverwege kwam hij me tegemoet lopen. Op mijn vragende blik antwoordde hij dat hij per ongeluk de route in tegengestelde richting was gaan lopen. We zouden elkaar in de eerste zaal wel weer tegenkomen.
Inderdaad, toen ik van de laatste zaal de eerste grote zaal weer inliep zag ik hem zitten op een klapstoeltje, audioguide aan zijn oor, geheel opgaand in een schilderij. Dat was het mooiste beeld dat ik in het Groeningemuseum gezien heb.
30.5.2008
859
Was het jouw gezicht dat zichtbaar werd
omkeek, de hemel opentrok en weer dicht ritste?
Je had er schoon genoeg van, rolde je laatste
woorden, iedere plooi die je bij je droeg de kamer in
en stak de stapel aan
riep niets, zei niets, bracht niets naar je lippen
stond onder de klok van het station
groter dan de stad
groter dan de feiten.
Jan Baeke Groter dan de feiten, 52
30.5.2008
858
Een van de redenen waarom ik schrijf, is om me minder eenzaam te voelen. Om minder gevangen te zijn in mezelf. Omdat het me in het echte leven eigenlijk nooit echt lukte om werkelijk te zeggen wat ik wilde zeggen (…) (Tjitske Jansen in Awater 2008/1/7) Precies. Daarom schrijft zij poëzie en schrijf ik jwl. Daarom blijf ik tegen beter weten in poëzie lezen en erover lezen, omdat ik daar mensen ontmoet die een sensitieve kijk op het leven hebben. Mensen die, wellicht, net als ik 's ochtends de voordeur open doen en zich afvragen of ze wel op de juiste planeet zijn ontwaakt. Ben ik eenzaam? Nee, want ik heb mijn gezin, familie en vrienden. Ja, omdat er een wereld in mijn hoofd zit die ik ondanks al die lieve mensen zo slecht kan delen. Daarom lees ik, daarom schrijf ik. Daarom slinger ik het de virtuele ruimte in in de hoop dat het ergens aankomt. Flessenpost. Boemerang.
28.5.2008
857
Ik zat op een terras aan het Huidenvettersplein en ik observeerde al die andere toeristen die hun vakantie in Brugge doorbrachten. Schoolreisjes en groepen mensen op leeftijd. Mijn eigen generatie leek te onbreken. Allemaal aan het werk natuurlijk. Of met de kinderen thuis, per slot zat ik daar ook met mijn oudste zoon.
En toch moest ik denken aan een uitspraak van Rüdiger Safranski dat ik ergens gelezen had: Overal heerst de mens, overal zien we onszelf terug. We lijken ons niet meer aan onszelf te kunnen onttrekken. En dat bezorgt ons heel diep van binnen een gevoel van verveling. Alles is ons bekend en juist daardoor missen we iets. (Filosofie Magazine 2008/1, 44)
Nee, ik verveelde me niet, voor verveling heb ik geen talent. Maar ik miste wel iets. Zoals men in musea aan het einde onvermijdelijk in de museumwinkel terecht komt, zo lijkt ook het oude Brugge onvermijdelijk toeristische industrie geworden. Was het me bij eerdere bezoeken ontgaan of is het in de loop der tijd erger geworden? Of vind ik het steeds moeilijker om me te onttrekken aan de indruk dat er nog meer chocolaterieën zijn en dat de menukaarten van de restaurants steeds meer op elkaar gaan lijken? Waar was de onbevangen blik van mij gebleven, een blik waarvan ik hoopte dat mijn zoon die (nog) wel zou hebben?
Voorbeeld. S. en ik bezochten de basiliek van het heilig bloed. Terwijl ik de brede trappen opging, hoorde ik een bandje. Het toeval wilde dat ik juist de basiliek bezocht terwijl men kon bidden bij het relikwie. De stem op het bandje nodigde de gelovigen uit om relikwie aan te raken met een persoonlijk gebed. Ik zag een verhoging waarop een meneer zat die tussen gehandschoende handen een voorwerp vasthield. Zo nu en dan ging er iemand naar boven die het voorwerp aanraakte, knielde, in stilte een gebed deed en weer naar beneden ging. De meneer haalde een doekje over het voorwerp. Ik bekeek het met verwondering. Toen een schoolreisje de ruimte binnenkwam vond ik het tijd om naar buiten te gaan.
Eenmaal buiten vroeg ik me af of S. zich niet had verveeld daarbinnen. Integendeel. Zoveel details, papa, zoveel details. Ik was blij, dat hij niet ongevoelig was voor de schoonheid van de basiliek, want het was me niet ontgaan dat het er erg mooi was. Maar waarom liep ik me dan nog steeds te ergeren aan die stem op het bandje? En aan de koormuziek die had geklonken, eveneens van een geluidsdrager?
Toen mijn glas leeg was, keek ik eens goed naar S. Hij was moe van al dat lopen in de warmte. Zullen we een rondvaart doen? Hij knikte, blij om even niet achter zijn vader aan te hoeven rennen. En daar gingen we, opeengepakt in een bootje, als sardientjes, luisterend naar dezelfde informatie in drie talen. Ik verlangde naar zee, naar horizon.
28.5.2008
856 de weg, de wandeling en het gesprek (10)
Op die ochtend vertrok hij naar school op de fiets zoals op zovele dagen. Hij had zijn schooltas ingepakt met zijn schoolboeken, boterhammen en wat drinken. Hij had zijn moeder gegroet en zijn oudere zus succes toegewenst met haar rijexamen later die dag. Daar ging hij, vrolijk en onbekommerd zoals jongens van vijftien kunnen zijn. Soms was hij wat eigenaardig, maar niemand die er aanstoot aan nam, het was de leeftijd.
Wat maakte, of beter: wie maakte dat hij die dag van zijn route afweek? Of had hij dat al eens eerder gedaan? Was hij uit zijn evenwicht gebracht door iets of iemand? Waarom nam hij de weg naar het station? Wat bracht hem tot deze fatale wending? Of was er helemaal niets gebeurd en had het noodlot al eerder aangeklopt in zijn leven? Hij maakte zijn fiets vast met een ketting, nam de tas met schoolboeken en boterhammen en liep het station in.
Wij zijn wie we niet zijn, en het leven is kort en triest. Het geluid van de golven 's nachts is een geluid van de nacht; en hoevelen hebben het niet in hun eigen ziel gehoord, als de hoop die voortdurend in het donker stukslaat met het doffe geluid van dicht schuim!
Als rechercheur bij de politie had hij vaak een vroege dienst en dat beviel hem wel, dan was hij 's middags weer vroeg thuis. Hij had nog gegrapt naar zijn dochter dat hij die dag extra op leswagens zou laten letten. Hij hoopte op een rustige dag, maar in de loop van de ochtend werd hij al met spoed opgeroepen. Een aanrijding met een persoon, zoals de Nederlandse Spoorwegen dat omschrijven, bij het station. Het was niet z'n eerste keer dat hij voor een dergelijke klus moest opdraven. Beheerst snelde hij zich met zijn collega's naar het station. Nog voor ze het station binnen gingen had hij één van zijn collega's erop gewezen, dat hij het vreemd vond, dat de fiets van zijn zoon daar stond.
Ken u zelf stond er op één van de wanden van de tempel in Delphi. En ook Socrates vroeg zich al af hoe iemand iets kan weten als hij zichzelf niet kent. Wie heeft er dan kennis? Ging het orakel nog uit van één ik, tegenwoordig is de gedachte dat onze ik gefragmenteerd is in vele persoonlijkheden niet meer vreemd. Ben ik dezelfde ik die een weblog schrijft, die een vader is, een collega, een vriend … Wie van ons is ik?
Wie weet zelfs maar wat hij denkt of verlangt? Wie weet wat hij in zijn eigen ogen is?
Er werden brieven gevonden. Geen afscheidsbrieven, maar wel allemaal in hetzelfde handschrift. Ondertekend met een andere naam.
Hoeveel sterf ik als ik met alles meevoel! Hoeveel voel ik als ik zo zwerf, onstoffelijk en menselijk, terwijl mijn hart stil is als een strand, en de zee van alles, in de nacht waarin wij leven, luid en spottend beukt en wegsterft op mijn eeuwige nachtelijke wandeling aan de kust!
Fernando Pessoa Boek der rusteloosheid, 118-119
14.5.2008
855
Ik kom mensen tegen die het niet begrijpen. Dat ik somber uit een film kan komen en tegelijkertijd opgewekt ben, omdat het zo mooi was. Die tegenstijdigheid, somber én gelukkig zijn, is moeilijk uit te leggen. Het heeft met de oorzaak van die somberheid te maken. Krantenberichten kunnen dat gevoel ook opwekken, maar daar word ik niet gelukkig van. Nee, het moet gepaard gaan met een gevoel van schoonheid. Die eerste maten van die pianosonate van Schubert, zo mooi, zo somber. Ik ben dan gelukkig dat schoonheid nog bestaat, omdat ik het in de banale werkelijkheid soms zo node mis. Het is alsof die film, die muziek of dat boek tegen mij zegt: kijk, het bestaat nog, er zijn nog mensen die er oren en ogen voor hebben. Dan kan kunst troostrijk zijn en er zijn tijden dat ik deze vorm van troost nodig heb, in tijden van vermoeidheid en rusteloosheid.
Ik beschouw het leven als een herberg waar ik moet blijven tot de diligence van de afgrond arriveert. Ik weet niet waar die me heen zal voeren, want ik weet niets. Ik zou deze herberg kunnen beschouwen als een gevangenis, want ik ben gedwongen hier te wachten; ik zou hem ook kunnen beschouwen als een sociale ontmoetingsplaats, want hier tref ik anderen. Ik ben echter noch een ongeduldig noch een gewoon mens. Degenen die zich in hun kamer opsluiten en daar zonder te slapen apathisch in bed blijven wachten, laat ik voor wat ze zijn; degenen die converseren in de eetzalen en salons, vanwaar de muziek en de stemmen gedempt tot mij doordringen, laat ik begaan. Ik ga bij de deur zitten, laaf mijn ogen en oren aan de kleuren en klanken van het landschap en zing langzaam, louter voor mijzelf, vage liederen die ik componeer terwijl ik wacht.
Voor ons allen zal de nacht vallen en de diligence komen. Ik geniet van de bries die mij wordt vergund, en van de ziel die mij werd gegeven om ervan te genieten, en verder vraag of zoek ik niets. Als datgene wat ik in het gastenboek schrijf op een dag wordt gelezen door andere reizigers en ook hen tijdens hun verblijf kan vermaken, dan is het goed. Wanneer zij het niet lezen en zich evenmin vermaken is het ook goed.
Fernando Pessoa Boek der rusteloosheid, 15-16
Kijk, mijnheer Pessoa heeft het begrepen.
29.4.2008
854
Vanochtend las ik in de trein: Albertina Soepboer verblijft op twee plaatsen: ze werkt in de Friese hoofdplaats Groningen, die aansluit op de bewoonde wereld, en ze woont in Harlingen, waar ze naar terugkeerde omwille van de zee. (Poëziekrant 2007/8/40) Ik glimlach. Daar zit een stukje in, denk ik dan. Zouden ze daar in de redactie van de Poëziekrant wel op de hoogte zijn van de animositeit tussen Friezen en Groningers? Of zouden ze al meermalen gewezen zijn op deze fout en hoef ik mijn duit niet meer in het zakje te doen? Of zal ik schrijven dat Friese voetbalsupporters gelukkig geen poëzie lezen, want anders zouden ze de burelen van de redactie in Gent wel eens kunnen komen herinrichten. Groningen de hoofdplaats van Friesland! Foei, hoe komen ze er op!
Misschien had ik daar jaren geleden inderdaad een stukje over geschreven, maar nu niet meer. Er is wat veranderd, al weet ik niet precies wat. Na de wandeling naar mijn werk weet ik, dat ik het niet zal gebruiken.
Tijdens de wandeling zie ik een zwarte kat op een stoel van een nog gesloten restaurant zitten. Als ik passeer is de kat op zijn hoede, klaar om ervandoor te gaan. Ze kijkt me aan alsof ik een slecht voorteken ben, schiet me te binnen. Zou ik van die zin een stukje kunnen boetseren, misschien in een gesprek met mijnheer Tuli die ik om de hoek in een afvalbak zie graaien? Geen inspiratie, het blijft bij die ene zin: ze keek me aan alsof ik een slecht voorteken ben … Onthouden, wellicht komt het ooit van pas.
"Zo gaat het nu al vijf jaar, mijnheer Tuli", zucht ik. "Wat gaat al vijf jaar zo, jongeman?". "Nou dat ik steeds bij het lezen, het wandelen, de gesprekken, tijdens mijn werk of op het toilet, op de fiets of in de trein, met grote regelmaat denk: zou er iets over te schrijven zijn, zit er een stukje in? jwl als website bestaat vandaag namelijk vijf jaar, mijnheer Tuli!" "Gefeliciteerd jongen, ergens zit toch wel een schrijvertje in jou." Ja, ergens.
24.4.2008
853
Wanneer mijn ouders op visite gingen en ik nog te klein was om alleen thuis te zijn, dan moest ik logeren bij mijn beppe. Het Friese woord voor oma heb ik altijd een stom woord gevonden, misschien vond ik sowieso Fries een stomme taal. Thuis spraken we Nederlands omdat mijn vader geen Fries beheerste, maar iedereen sprak in het dorp Fries. Behalve ik. In de les op school werd ook Nederlands gesproken, maar op het schoolplein vaak weer niet. Behalve door mij. Ik dacht ook niet in het Fries, de anderen vaak wel. Ik vond het een kinderachtig, onbehouwen taaltje en ik betrap me er nog wel op wanneer ik weer in Friesland ben, dat ik de mensen die Fries spreken dommer vind. Wat natuurlijk onzin is. Het is een restant uit de tijd dat de volkstaal Fries was, maar de officiële taal, de taal van de school, de geleerdheid zeg maar, Nederlands was. Mijn moeder en beppe wilden ook nooit naar de kerk als de dienst speciaal in het Fries was. Dat hoorde niet vonden zij, godsdienst deed je in het Nederlands.
Wanneer ik dan bij mijn beppe logeerde, moest ik boeken bij mij hebben, want mijn beppe vond televisie kijken slecht voor kinderen. Er was teveel geweld op televisie, beweerde zij. Als de televisie dan uit bleef, moest ik wel lezen. Mijn beppe was weinig spraakzaam, er heerste stilte in de woonkamer en die stilte werd alleen maar onderbroken (beter: geaccentueerd) door haar geprevel en het tikken van de oude klok en het tikken van haar breipennen. Mijn beppe kwam haar tijd door met eindeloos zitten in dezelfde stoel, de stoel van pake, en het breien van sokken. Daarbij telde ze de steken. In deze stille wereld verloor ik mezelf dan maar in de verhalen van Suske en Wiske, Astrix en Obelix of Kuifje. Dat was het enige feestelijke aan logeren bij beppe, dat ik vooraf van mijn ouders een stripboek cadeau kreeg om de eindeloze tijd door te brengen.
Als ik het boek uit had, ging ik naar bed. Ik deed erg lang over die boeken. Mijn beppe sliep zelf altijd in de achterkamer en ik moest boven slapen. Dat was geen pretje. Ik ging altijd met gemengde gevoelens die trap op naar boven, naar die kamer waar nooit iemand kwam. Toch had ik het gevoel dat het er gevuld was met aanwezigheid in al die donkere hoeken. Voor het slapen gaan wilde beppe altijd nog een gebed met mij doen, alsof ik tegen die aanwezigheid beschermd moest worden. Als dan het licht uit was en beppe weer naar beneden was, luisterde ik met argwaan naar geluiden die misschien wel stemmen waren. Menigmaal stond ik op uit bed om het licht aan te doen en mezelf ervan te overtuigen dat er toch echt niets was daar in het donker. Stiekem lezen durfde ik niet bij beppe, want beppe kende god en die zag alles.
22.4.2008
852 de weg, de wandeling en het gesprek (9)
Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven. Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen. (Genesis 3:22-23) De aarde was nog niet geschapen en het noodlot sloeg al toe. Met het eten van de boom van goed en kwaad komt de mens tot bewustzijn, krijgt kennis. De mens wordt verbannen uit het paradijs, is daarmee afgesneden van de boom des levens en daarmee dus sterfelijk geworden. We worden geboren, leven en sterven. Het gevoel verbannen te zijn uit een gelukzalige oertoestand is een wezenlijke eigenschap van de denkende mens geworden.
Dat leven is een ambivalente zaak. Het zal nooit meer worden als in dat verloren paradijs. We worden heen en weer geslingerd in een cyclus dat over geboorte en dood heen wel zonder begin en einde lijkt. Natuurlijk, we kunnen proberen het paradijs zelf op aarde te creëren, maar voor veel mensen zijn de locomotieven met Grote Verhalen knarsend en piepend tot stilstand gekomen. Anderen zetten de strijd voort om de wereld paradijselijk te maken, maar met elke intensivering van deze strijd lijkt de utopie verder weg dan ooit. Voor de postmoderne mens heeft dat paradijs ook nooit bestaan en zal deze nooit komen. Zo leeft de mens tussen uitersten, tussen twee broers, waarbij de een het leven steeds vernietigt en de ander het leven probeert te behouden. Tussen waarheid en contingentie. We kunnen slechts speculeren over de gemeenschappelijke vader van deze uitersten. De mens, hij ploegt voort, tot in eeuwigheid.
Dit levensgevoel (en deze broers) vond ik terug in de film The Banishment, een nieuwe film van Andrej Zvyagintsev, die ik gisteravond met een goede vriend ben gaan kijken in filmtheater 't Hoogt. We zien een gezin vertrekken naar het ouderlijk huis van de vader, een huis dat leegstaat. Een huis dat in een allesbehalve paradijselijk landschap staat. De ooit zo bruisende beek is een lege kloof geworden, de bomen van het bos staan als dunne pilaren levenloos naast elkaar; de beelden van de film zijn van een enorme schoonheid, bijna te mooi zo nu en dan. Het noodlot slaat al snel toe. De moeder vertelt de vader dat ze zwanger is, maar het kind is niet van hem. Als kijker weet je, dit loopt niet goed af. Dat het dochtertje Eva de moeder een appel aanreikt voor een salade is ietwat flauw in dit verband, maar ik kan me zo voorstellen dat de regisseur er wel een binnenpretje om gehad zal hebben. Het doet niet af aan de film en de enige andere verwijzing in de film naar het bijbelse paradijs is een afbeelding aan een muur waarop Adam en Eva onder een boom staan afgebeeld. Voor de goede kijker en verstaander zit de film vol met bijbelse beelden en associaties.
De film wordt niet alleen gedragen door de prachtige beelden, maar ook door de raadselachtigheid van het verhaal. Liefhebbers van Tarkovsky kunnen hun hart ophalen, er zitten veel citaten uit zijn films in, zonder dat dit storend werkt overigens. De karige dialogen, de vele stiltes en het langzame ritme maken deze raadselachtigheid spannend en boeiend. Als kijker reflecteer je al tijdens de film. Al worden de vragen rond het plot uiteindelijk beantwoord, de kijker blijft achter met het grote raadsel dat het leven is. De vraag naar het waarom. Het is de verdienste van Zvyagintsev en zijn acteurs om dit grote raadsel voelbaar te maken. De bioscoopbezoeker verlaat de zaal met een vraagteken. Daarmee is het niet alleen een prachtige film geworden, maar ook een sombere. Waar Tarkovsky nog hoop in zijn films suggereert, daar laat Zvyagintsev een grote leegte achter.
Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug. (Genesis 3:17-19)
Als je een verhaal wilt vertellen met een film, doe het dan zo, was onze conclusie na afloop. Na de vorige film van Zvyagintsev, The Return, schreef ik dat die film me nog wel even zou bijblijven. Met deze film zal dat niet minder het geval zijn. Mijn waarde lezer, U moet deze film gaan zien. Absoluut!
18.4.2008
851
De kerstman gaf me een dagboekje. Zo'n dagboek waarbij elke dag al voorgedrukt stond, het kon slechts een jaar bevatten. Het had een sluiting met een sleuteltje. De bladzijderanden waren goudkleurig en door het materiaal waardoor het goudkleurig was, plakten de bladzijden enigszins aanelkaar als ik probeerde te bladeren. Ik vond het niet mooi, het was kitsch, maar dat woord kende ik toen nog niet. Toch heb ik erin geschreven en ik schreef in de wetenschap dat een ander het ooit wel een keer zou lezen. Zo schreef ik in mijn boosheid soms onaardige dingen over mijn moeder en daar had ik dan later weer spijt van. Was het aanvankelijk de bedoeling dat ik haar met die tekst zou raken, later wilde ik dat juist niet.
Toen het dagboekje vol was ben ik het uit het oog verloren. Jaren later heb ik het gezocht en vond het gesloten en zonder sleuteltje in het nachtkastje van mijn moeder. Ik heb ervoor gezorgd dat het verdween en dat niemand het meer zou kunnen lezen. Nu vind ik dat jammer, ik had graag als veertigjarige een glimp willen opvangen van het jongetje van negen of tien jaar dat ik toen was. Misschien dat dat dagboekje een ingang geboden had naar de belevingswereld van mezelf op die leeftijd. Mijn moeder had het daarom willen bewaren, ze had het me later cadeau willen doen, maar het was op miraculeuze wijze verdwenen, zo vertelde ze me later.
Op mijn achttiende ben ik opnieuw aan een dagboek begonnen, in de examenklas van de middelbare school. Dat dagboek heb ik jaren volgehouden, tot ver na mijn studie. De noodzaak om dagelijks mijn gedachten en belevenissen op te schrijven verdween en alleen in sombere tijden wil ik nog wel eens van me afschrijven. Het dagboek ligt nog steeds voor het grijpen, maar ik noteer er maar zelden in.
16.4.2008
850
Op een dag moet ik me gerealiseerd hebben dat ik natuurlijk ook zelf een verhaal kon schrijven. Ik herinner me dat ik een leeg schrift pakte en begon een verhaal te verzinnen. Het werd geschreven vanuit de belevingswereld van het kind dat ik nog was. Er was een vader en een moeder, een zus en een broer, net zoals in mijn dagelijkse leven. Het verhaal speelde zich af in de grote stad, waarschijnlijk gingen we winkelen. Ik gaf mezelf een heldenrol. Niemand mocht het verhaal lezen, dat weet ik ook nog. Schijnbaar had ik het schriftje niet goed verstopt, want toen ik een keer de woonkamer binnenkwam zat mijn oudere broer luidkeels uit het schrift voor te lezen en lachte me uit. Het aanwezige publiek lachte mee. Ik probeerde woedend het schrift af te pakken: ik schaamde me voor mijn kinderlijke verhaal. Ik voelde me vernederd en het was het einde van mijn schrijven, althans van mijn onbevangen schrijven. Ik heb het mijn broer nooit vergeven. En nog steeds weerhoudt de angst mezelf onsterfelijk belachelijk te maken mij van het schrijven van fictie. Misschien wanneer de afstand groot genoeg is, zal ik ooit proberen die beelden en teksten in mijn hoofd op papier te zetten. Ik zal er zorg voor dragen dat het schriftje dan op een veilige plek verstopt is.
15.4.2008
849
Ik denk dat ik meestal nog wel even wat mocht lezen voordat mijn moeder me kwam instoppen en een goede nacht kwam wensen. Daarna moest het licht uit. Ik luisterde dan hoe zij de trap afging en wanneer zij eenmaal beneden was, ging mijn leeslampje weer aan, kwam het boek tevoorschijn en las ik verder. Mijn oren stonden dan op wacht, want bij het geringste geluid op de trap moest natuurlijk zo snel mogelijk het licht uit. Zo las ik als kind vele boeken van De Kameleon, de Pietje Bells en boeken geleend uit de bibliobus. Een enkele keer werd ik betrapt op het stiekem lezen in bed, een enkele keer moest mijn moeder het licht uitdoen en het boek opruimen, omdat ik tijdens het lezen in slaap was gevallen. Natuurlijk werd ik er voor de vorm op aangesproken, maar ik denk dat mijn moeder er ook om kon glimlachen.
11.4.2008
848
Mijn moeder heeft me veel voorgelezen. Voor het slapen gaan toen ik een kleuter was en later, toen ik op de lagere school zat, tussen de middag uit de kinderbijbel van Anne de Vries. Ik herinner me de Pinkeltjes, ze stonden zo mooi in de kast. Ik herinner me ook de prachtige verhalen en de plaatjes in de de kinderbijbel. Het was een strenge en rechtvaardige Vader, die God van Anne de Vries. Als ik 's middags weer naar school fietste sprak ik wel eens met Hem, want Hij was daar ergens boven, op een wolk, met een mooie witte baard. Hij zag natuurlijk alles, zodat ik me beschermd wist en een schitterend gevoel van schuld ontwikkelde als ik me als klein jongetje niet goed gedroeg. Niet dat ik daar onder geleden heb overigens.
9.4.2008
847
Wanneer is lezen toch zo belangrijk voor mij geworden? Wanneer is het begonnen en waardoor? Ik weet het niet. Mijn geheugen laat me in de steek. Er is een foto van mij als kleuter, genomen in het boekenhoekje van de kleuterschool. Ik zit achter een tafeltje, in mijn handen houd ik Nijntje aan zee. Er zit veel rood in de trui die ik draag en wellicht wordt daardoor mijn haar zo oranje. Peentjesoranje moet mijn haar geweest zijn als kleuter. Ik glimlach en kijk zeer verlegen op uit het boekje. Ik lijk erg gelukkig op die foto. Kon ik toen al lezen? Misschien een enkel woordje. Of toch ook al hele zinnen? Ik weet het niet en mijn moeder herinnert het zich ook niet meer. Ik vermoed van wel, want ik heb altijd onthouden dat ik als één van de weinigen al wat kon lezen toen ik naar de lagere school ging. Of lezen toen al belangrijk voor me was of een populaire bezigheid, dat denk ik toch niet.
7.4.2008
846
Aanvankelijk schreef ik gisteren slechts Zo is in de loop der jaren datgene overgebleven wat me het meest dierbaar is: lezen, om pas later en schrijven toe te voegen. De gedachte kwam in mij op dat ik deze uithoek in de onmetelijke virtuele oceaan al bijna vijf jaar gebruik voor mijn geschrijf en dat het me ondertussen dierbaar is geworden. Het is ook verbonden geraakt met mijn lezen, de meeste notities vinden hun oorsprong in het lezen van een boek of een artikel. Dat ik schrijf maakt me echter nog niet tot schrijver, zoals het slaan van een spijker in een muur mij nog niet tot timmerman maakt. Daarom schrijf ik ook hier, ik hoef er niet aan te verdienen, ik heb niet de pretentie dat het van belang is, niemand hoeft het te lezen, maar iedereen mag het lezen. Een weblog voor allen en voor niemand stond er lange tijd bovenaan, met een knipoog naar Nietzsche. Maar ik schrijf allang niet meer voor die ene lezer, misschien alleen nog voor de laatste lezer en ik sluit niet uit dat ik dat zelf ben.
4.4.2008
845
Toen ik onlangs een vriend attendeerde op het nieuwe deel van de geschiedenis van de nederlandse literatuur, reageerde hij met Hoera!!! Nog meer ongelezen boeken in de kast! Alhoewel hij het voor zichzelf meteen relativeerde, drukte hij mij wel meteen met de neus op de feiten. Prachtig zo'n nieuw boek, maar wanneer zou ik eraan toekomen? Naast al die ongelezen boeken in de kast is er ook nog een stapel tijdschriften die ik wil lezen. Er mag geen twijfel over bestaan: mijn gezin gaat voor, ook familie en vrienden zijn belangrijker dan boeken, maar toch knaagt het. Naarmate het aantal uren op mijn werk toenam, naarmate het gezin groter werd, heb ik steeds meer liefhebberijen die zo vanzelfsprekend waren opgegeven. Zo is in de loop der jaren datgene overgebleven wat me het meest dierbaar is: lezen en schrijven. Ik weet dat het tijdelijk is, dat er uiteindelijk meer ruimte komt, maar soms kost het me grote moeite, soms wil ik me nu storten op die ongelezen boeken en tijdschrijften.
3.4.2008
844
Aanvulling bij 843:
Invention, it must be humbly admitted, does not consist in creating out of void, but out of chaos (…)
Mary Shelley Frankenstein, 8
1.4.2008
843
Je stem vinden is niet gewoon een kwestie van leeglopen en jezelf zuiveren van de woorden van anderen, maar ook van het kiezen en omarmen van verwantschappen, gemeenschappen en dialogen. Je zou inspiratie het inhaleren kunnen noemen van een nooit ervaren daad. Scheppen, zo moet nederig worden toegegeven, bestaat niet uit het creëren vanuit een vacuüm maar vanuit chaos.
Jonathan Lethem 'De extase van beïnvloeding' in: Deus ex machina 122, 6
1.4.2008
842
(1) Kunnen mensen overleven?
(2) Kunnen ze een lichamelijk gezond bestaan leiden met voldoende voedsel en degelijk onderdak?
(3) Zijn ze vrij van schending van lichamelijke integriteit?
(4) Kunnen ze zich geestelijk ontplooien en door de zintuigen te gebruiken, zich dingen te verbeelden en na te denken en kunnen ze dit doen binnen een sfeer van vrijheid van religie en van meningsuiting?
(5) Kunnen ze zich emotioneel ontwikkelen en banden aangaan met anderen?
(6) Zijn ze in staat zich een beeld te vormen van 'het goede' en zich te engageren in een kritische reflectie over de planning van hun leven?
(7) Zijn ze in staat met anderen samen te leven binnen een sfeer van engagement naar de ander toe en met het nodige zelfrespect?
(8) Kunnen ze leven [m]et aandacht voor dieren, planten en de natuur?
(9) Kunnen ze spelen en genieten van ontspanning? En tenslotte,
(10) mogen mensen zich organiseren en kunnen ze zowel politiek als economisch volwaardig participeren?
Dit, tesamen, vormt voor Nussbaum de toetssteen voor een waardig bestaan en zou moeten dienen als een handvest van items die elke grondwet van elk land zou moeten respecteren.
Dr. Yvonne Denier 'Nussbaum en gezondheidszorg' in: Filosofie 17/5, 28
27.3.2008
841
Ik kan heel kinderachtig zijn, buitengewoon kinderachtig, als het gaat om Nederlandse auteurs die ik niet lezen wil. Daar is de onuitstaanbare mediapersoonlijkheid Arnon Grunberg en zijn fantoomliteratuur, ik zal geen boek meer van hem lezen. Velen zullen roepen dat ik mezelf daarmee tekort doe, ik heb er geen boodschap aan. Hetzelfde geldt min of meer voor de columnpjes en boekjes van Joost Zwagerman. Sinds ik ooit tijdens de Nederlandse Filmdagen in filmtheater 't Hoogt naast hem kwam te staan en hem heb horen brallen als een corpsbal met een stuk in de kraag, hangt er een grote schaduw over die vent. Ik kan hem met goed fatsoen niet meer serieus nemen, al is het incident meer dan vijftien jaar geleden. Maar er is een ander incident met een auteur, een auteur die toen nog onbekend was. Dit incident heeft nauwelijks een paar minuten geduurd, maar is eeuwig in mijn olifantengeheugen gegrift.
Het gebeurde in een tijd dat ik nog geregeld met mijn schrijvende vriend G. naar de bioscoop ging. Na afloop van zo'n film zochten we dan vaak een café om tot diep in de nacht te ouwehoeren over film, literatuur, filosofie, politiek of wat er verder maar ter sprake kwam. Ik ken weinig andere mensen met wie ik op deze wijze van gedachten kan wisselen.
Op zo'n avond waren we terecht gekomen in café De B., bekend als het schrijverscafé van U. Het was druk die avond, te druk naar mijn zin, maar met roken en drinken hield ik het aardig vol. G. en ik waren zoals altijd helemaal verdiept in ons gesprek toen ineens een jongeman tussen ons instond die het woord tot G. richtte. Ik moest een stap achteruit doen, zo bot maakte hij ruimte tussen G. en mij. Ik was beduusd en ik zag dat ook G. verlegen was met de situatie. G. kende hem wel, dat was duidelijk. De jongeman begon een gesprek over een dichter die kort daarvoor een ongeluk had gehad en die G. kende uit de redactie van één of ander literair tijdschrift. Ik draaide ondertussen stoïcijns een sjekkie en toen G. de gelegenheid had, attendeerde hij de jonge inbreker op mijn aanwezigheid en stelde me voor. Vanuit een enorme arrogante hoogte werd me een hand aangereikt met de vraag of ik ook schreef. Meteen was duidelijk dat van het antwoord een grote waarde zou uitgaan: zou ik ontkennen, tsja, dan was ik een onbeduidend persoontje, zou ik bevestigen, dan zou ik mogelijkerwijs interessant voor hem kunnen zijn. Maar ik antwoordde naar waarheid: nee, ik lees alleen wel eens wat. Wat ik dan wel las. Ach, antwoordde ik, de meesterwerken van G. natuurlijk en nam nog een flink hengst aan mijn sjekkie, ik liet mijn lichaamstaal zoveel mogelijk desinteresse uitstralen. Dat G. daarbij het gesprek ook niet stimuleerde, was een teken voor hem dat hij teveel was. Even snel als de inbreker tussen ons was gekomen, was hij ook weer vertrokken. Wellicht had hij een andere interessante schrijver gezien, waarmee hij even moest netwerken.
Ik keek G. met zoveel mogelijk ironie aan en vroeg hem wie toch dit onstuimige talent was. Dat was Tommy Wieringa. Nooit zal ik een boek van hem lezen.
25.3.2008
839
Hoe rationeel en redelijk we ook proberen te handelen, hoezeer we ook proberen het leven te controleren, er zullen altijd gebeurtenissen zijn die we niet in de hand hebben. Misschien roept het één het andere op: hoe meer we willen controleren, hoe kwetsbaarder we worden. En al wordt kwetsbaarheid als een zwakte gezien, het toont ook waardoor we geraakt kunnen worden, het toont wat we waardevol vinden. Is dat iets wat bindt naast alle verschillen die mensen kenmerken? Is dat iets wat het inlevingsvermogen in elkaar verhoogd? Zou daar een opening zijn naar een universele moraal?
20.3.2008
836 de weg, de wandeling en het gesprek (8)
Je kunt nooit Heraclitus tweemaal op dezelfde manier lezen. Ik herlees Spreuken van Heraclitus, een vertaling van Cornelis Verhoeven. Ik weet dat ik het ooit eerder gelezen heb, maar ik was toen een ander. Hoe lang het geleden is weet ik niet, een datum van aankoop ontbreekt in het boek en het ziet er verder ook ongelezen uit. Nee, ik ben niet meer dezelfde. Zo herken ik nog meer Heraclitus in Nietzsche, zo herken ik nog meer Heraclitus in mezelf. Hetzelfde boek wordt steeds een ander boek, omdat ik als lezer steeds een andere lezer ben.
Alles stroomt, alles verandert, voortdurend, voor ons, gevangenen in tijd en ruimte. Hoort u het ruisen van de rivier, waarde Heraclitus? Zou hij antwoorden: U kunt niet tweemaal dezelfde rivier horen, jwl?
De werkelijkheid ervaren als een voortdurende strijd, een strijd tussen tegenpolen, een strijd om dominantie. Zou er een directe lijn liggen tussen Heraclitus en de Nietzcheaanse Wille zur Macht via het tussenstation Schopenhauer?
Psychologisch herken ik die strijd, zoals de discussies tussen het engeltje en het duiveltje in menig tekenfilm. Astrologen zullen wijzen op het afwegende karakter van mijn sterrenbeeld Weegschaal. Was Heraclitus een weegschaal? Nietzsche wel.
Wel een aangeklede lay-out of juist niet? Wel reactiemogelijkheden op mijn website of juist niet. Wel een tellertje om mijn impopulariteit te meten of juist niet? Ik kom er niet uit en zo ziet u nooit tweemaal dezelfde website van jwl. Of zal ik toch maar stoppen met deze logge onzin.
Toch zit er Logos achter volgens Heraclitus. Hoe vaak mijn website ook verandert, het is de verandering die blijft. Dat is wat een eenheid schept, of een illusie van eenheid. Het is die dynamiek van voortdurende strijd en conflict die tegendelen bindt. Alle oplossingen, alle ideologieën, die willen leiden tot definitieve oplossingen, zijn uiteindelijk weer onderdeel van dezelfde dynamiek. Ook het zenboeddhisme. Ook de Logos van Heraclitus.
Gelukkig maar, de weg, wandeling en de gesprekken kunnen voortgezet worden. Waarbij aangetekend, dat de weg omhoog dezelfde weg is als de weg omlaag.
17.3.2008
835
Natuurlijk doe ik het verkeerd. Dat is altijd zo en het komt omdat ik weiger het probleem te zien. Praten over muziek, ik kan het goed, ik doe het graag, alleen niet zo vaak. Ooit was het mijn vak en al doe ik er niet zo veel meer mee, mijn nieuwsgierigheid naar de combinatie mensen en muziek heb ik nog altijd. Waarom vinden mensen bepaalde muziek mooi, hoe is het zo gekomen, wat horen ze in muziek, kunnen ze het me uitleggen …
Maar mensen zijn zo vaak op hun hoede als ik een gesprek over muziek begin, ook als ze mijn achtergrond niet kennen. Voordat ik het weet komt die frase, de ultieme frase die elk gesprek over schoonheid doodslaat: ach, over smaak valt niet te twisten. Is het het onvermogen om over muziek te praten die mensen naar dit cliché doet grijpen? Wie wil er over smaak twisten? Ik toch zeker niet. Ik ben alleen maar nieuwsgierig, want ik weet dat een groot deel van mijn muzikale smaak is gevormd door het enthousiasme van anderen. Dat is wat ik zo waardevol vind aan een goed gesprek over muziek (of vul een andere term in: boeken, politiek enz.): als een ander met liefde ergens over spreekt, mij kan doen begrijpen waarom de ander een bepaald muziekstuk zo mooi vind, dan gaan mijn oren wellicht net even anders staan, dan kan ik luisteren door het enthousiasme van de ander, dan slaat er wellicht een vonk over.
Of zou een muzikale voorkeur dermate persoonlijk zijn, dat mensen het gevoel krijgen zich teveel bloot te moeten geven? Missen mensen het taalgereedschap om over muziek te praten? Ik weet het nog steeds niet, maar het maakt het fenomeen muziek nog intrigerender voor mij.
Ik ben zeer idolaat van de muziek van Wagner geweest. Daarbij hoorde een zoektocht naar de mooiste uitvoeringen. Dat betekent dat ik zeer veel verschillende uitvoeringen heb beluisterd. Soms stuit je dan op een uitvoering die niet meer, althans in mijn oren, overtroffen wordt. Het is als het ware je persoonlijke standaard geworden, een muzikaal ijkpunt. Dat is zeer ambivalent, want aan de ene kant ben ik blij met die prachtige uitvoering, aan de andere kant is het de dood in de pot, omdat ik niet meer hoef te zoeken en ik minder open sta voor andere uitvoeringen die wellicht zelfs nog mooier (beter) zouden kunnen zijn.
De opname van het Vorspiel tot de derde akte van Lohengrin door het NBC Symphony Orchestra onder leiding van Toscanini is zo'n ijkpunt. Ik weet niet hoe vaak ik de lp met deze muziek gedraaid heb. Hoe goed andere opnamen van Lohengrin ook waren, dit fragment heb ik nooit energieker, bruisender en helderder gehoord. Stel, u heeft net uw bakje koffie na de tweede akte genuttigd, u zit klaar voor de derde akte en dan komt deze muziek, met deze intensiteit gespeeld. Wel, ik weet niet hoe het u zou vergaan, maar ik word dan bij de keel gegrepen, even krijg ik geen lucht meer. Dit is geweldig, zo moet het! Euforie!
Een andere standaard waar ik maar niet los van kom is een opname van een koncert van de Berliner Philharmoniker in 1939 in Berlijn gemaakt. Een zaal met louter nazi-uniformen en hun arische vrouwen. Victor de Sabata dirigeert de vierde symfonie van Johannes Brahms. Vanaf de eerste maat is de uitvoering anders dan ik gewend ben. Het heeft niet de overdonderende kracht en energie van Toscanini's Wagner, maar wel een latente energie die bovenkomt wanneer de muziek erom vraagt. Er is in deze elegante uitvoering een onderhuidse spanning die voelbaar is vanaf het begin tot het einde. Begint het eerste deel nog rustig en lieflijk, aan het einde van datzelfde deel heeft het drama toegeslagen en wordt het niet meer losgelaten. Bij mij is de eerste reactie: zo moet het, nooit meer op een andere wijze.
11.3.2008
833
Ik zou er niet over moeten schrijven, want dat doen al te veel mensen. Dat ik het toch doe komt misschien omdat ik al dagen last heb van een letterlijke misselijkheid, dat ik graag die mentale misselijkheid kwijt wil. Hoe is het toch mogelijk dat een geblondeerde vent de Nederlandse media zo domineert? Het lijkt zolangzamerhand wel alsof Nederland één grote open inrichting is. Het schijnt dat er een kamerlid is van de SP die nu ook een film wil gaan maken. Hebben die kamerleden niets beters te doen of, zoals een collega onlangs tegen mij zei: zou het opvallen wanneer kamerleden eens zes weken hun werk niet zouden doen?
Misschien moet ik maar eens een roman gaan schrijven, dat schijnt ook iedereen te kunnen.
5.3.2008
832
Het zou een feestelijke dag moeten worden en ik sluit niet uit dat dat nog gebeurt – mijn vrouw en ik hebben vandaag vijftien jaar een relatie –, maar vanochtend stonden de tranen in mijn ogen van vermoeidheid. Mentale vermoeidheid, het lukte niet meer om helder te denken, om beslissingen te nemen. Ziekte thuis, papierwerk rond de verhuizing, financieel adviseurs over de vloer, een computer die niet meer Windows wil starten enz. enz., dat alles maakte dat ik even helemaal vast zat.
Ik nam een trein later naar mijn werk en ik besloot wat te gaan lezen in het nieuwste nummer van Hollands Maandblad. Wat er gebeurde weet ik niet, maar het tekent wat een begenadigd verhalenverteller Maarten 't Hart is. Ik vergat mijn zorgen, raakte ontspannen, vrolijk zelfs, vergat de tijd. Het is niet de eerste keer dat 't Hart dat voor elkaar krijgt. Hij wordt zelden genoemd in lijstjes met grote namen, maar ik heb toch een enorme bewondering voor zijn oeuvre. Gelukkig dat zijn verhaal precies paste op mijn traject, anders was ik misschien nog vergeten uit te stappen in Amsterdam.
Bij mij thuis werd vroeger zulk bezoek aangeduid als 'visite'. De grote Van Dale definieert visite als 'min of meer formeel bezoek van particuliere personen bij elkaar, uit beleefdheid of als maatschappelijke conventie of tijdpassering.' Hoe dan ook: mij kunnen 'formele bezoeken' gestolen worden. Informele bezoeken trouwens ook. Laat me toch met rust, ik wil geen bezoeken of visites of iets van dien aard, als ik contact wil met een medemens zet ik wel een cantate van Bach op.
Maarten 't Hart 'Streichen, kürzen, redigieren' in: Hollands Maandblad 2008/2, 8
21.2.2008
831
Als ik nu in de vroege ochtend naar het station fiets, realiseer ik me, dat de werkroute die ik al jaren fiets straks een andere is. Dan fiets ik niet meer mijn straatje uit om via het uitlaatgassenriool de binnenstad te bereiken. Geen onbeantwoorde groet meer in de fietsenstalling. Nee, het voorlopig koopcontract is getekend, we trekken de stad uit naar een plaatsje aan de rand, onder de rook van. Meer groen, meer ruimte, minder mensen. Het duurt nog een aantal maanden, we zitten nu nog in het feest van de makelaars en hypotheekadvizeurs. U moest eens weten hoe buitengewoon opgewekt ik altijd word van dit soort toestanden. Verhuizen zal nimmer een hobby worden. Over een half jaar is alles achter de rug, hoop ik, nog even doorbijten dus. Voor een fijnere leefomgeving voor de kinderen.
15.2.2008
830
Ze kijkt nogal nors. Ze kijkt alsof ze zich afvraagt waar ze nu weer terecht gekomen is. Wat is dit voor wereld? Wat zijn dit voor rare mensen die me elke dag uit mijn bed tillen, de fles geven en me verzorgen? Toch, als ze voldaan is en je brabbelt tegen haar, dan lacht ze en niet een beetje ook. Dan stralen die grote blauwe ogen en doet ze pogingen om met geluiden vanalles te vertellen.
Ze lijkt op haar vader, mijn dochter. Ik kan me nog dagelijks vervreemd voelen op deze wereld. Na veertig jaar kan ik me nog steeds afvragen: hoor ik hier wel? Is er geen vergissing gemaakt? En toch, ik weet het, kan ik ontspannen en vrolijk zijn als iemand de moeite neemt om door die norse blik heen te kijken. Ondertussen lukt het me ook aardig om rond te blikken met een ironische glimlach. Meer zit er soms niet in, vrees ik.
8.2.2008
829
Niet ik schrijf hier, maar het is deze website die mij schrijft. Het zorgt dat ik me hier bloot geef, maar tegelijkertijd mezelf verstop. In hoeverre ben ik jwl? Kan iemand mij leren kennen aan de hand van de teksten die ik hier plaats? Ben ik hier mijn eigen personage?
Het is prachtig en tegelijkertijd beangstigend, een museum online van jezelf. www.hellahaassemuseum.nl
6.2.2008
828
Wat is het toch dat ik telkens weer getrokken wordt naar de muziek van Olivier Messiaen? Wat is het dat ik die akkoorden van La Resurrection du Christ uit het Livre du Saint Sacrement steeds weer wil horen? Is het omdat Messiaen zonder scrupeles dissonante akkoorden stapelt en durft te eindigen met een glorieuze grote drieklank? De opstanding van Christus als een opstanding van tonaliteit?
Ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ik ondanks de onmiskenbare religieuze intenties die Messiaen bij het schrijven van dit immense orgelwerk had, ik geen last heb van weeïgheid, een weeïgheid dat ik zovaak voel bij hedendaagse spirituele 'toonkunstenaars'. Messiaen maakt muziek, Messiaen wil ik altijd weer opnieuw horen. Het religieuze verhaal van Messiaen volg ik niet, maar desalniettemin kan ik op zijn muziek weggevoerd worden. Het Livre du Saint Sacrement is als een ruimtereis, ik zie de planeten cirkelen, ik zie de melkweg boven de horizon opkomen, ik zie zwarte gaten, supernova's, meteorietenregens … De kosmos weerklinkt in de akoestiek van een kerk. De muziek van Messiaen laat ruimte aan een eigen verhaal.
Messiaen is voor mij de Bach van de twintigste eeuw. Beide schreven soli deo gloria, beide waren grote organisten, beide hebben een aura van perfectie om hun muziek. Het verschil zit in het totaal andere muzikale idioom van Messiaen. Zijn muziek is weerbarstiger, blijft een avontuur, een ontdekkingsreis door een onbekend werelddeel. Het is een persoonlijke muzikale taal die ik nog steeds niet begrijp, maar wel tot mijn verbeelding spreekt.
5.2.2008
827
In het concentratiekamp Bergen-Belsen deed een exemplaar van De Toverberg van Thomas Mann de ronde onder de gevangenen. Een jongen herinnerde zich het moment dat het zijn beurt was om het boek vast te houden als 'een van de hoogtepunten van de dag, toen iemand het aan mijn doorgaf. Ik ging in een hoek zitten voor de stilte, en toen had ik een uur om erin te lezen.' Terugdenkend aan die dagen van angst en ontmoediging had een ander Pools slachtoffer het volgende te zeggen: 'Het boek was mijn beste vriend, het heeft me nooit in de steek gelaten; het troostte me in mijn wanhoop; het liet mij merken dat ik niet alleen was.'
Alberto Manguel De bibliotheek bij nacht, 221
31.1.2008
826 de weg, de wandeling en het gesprek (7)
Ik stel me een jongeman voor die met zijn monochord op de agora op een stenen bank plaats neemt, het instrument op de knieën neemt, de snaar tot klinken brengt met de ene hand terwijl de andere hand de snaar exact in tweeën verdeelt. Zou het een Archimedisch Eureka-moment geweest zijn? Hoe kon de jongeman weten dat als je snaar in het midden aandrukt dat niet alleen de verhouding van de lengte 2:1 is, maar ook de klank? Van de natuurkundige eenheid Hertz hadden ze in het oude Griekenland nog geen weet, de constatering moest op het gehoor plaatsvinden. Tegenwoordig, zo'n 26 eeuwen later, weten we dat als we op die wijze een snaar tot trillen brengen het aantal trillingen per seconde verdubbelen en dat dat in de hedendaagse muziektheorie een octaaf heet. Wellicht was het voor de jonge Griek het octaaf nog wel te beredeneren, maar hij ontdekte eveneens dat vervolgens de reine kwint een verhouding tot die ingedrukte snaar 3:2 was en de reine kwart vervolgens 4:3. Muziek, zo beredeneerde de jonge Pythagoras, bevatte een wiskundige harmonie, 1:2:3:4 en dit correspondeerde weer met de tetraktys die deze jongeman zo bijzonder vond.
De snaren van de moderne piano worden gelijkzwevend gestemd. Dat wil zeggen dat elke interval, elke verhouding tussen twee tonen, overal hetzelfde is. Een pianostemmer stemt in kwinten en dat heeft als voordeel dat hij daarmee alle tonen zuiver kan stemmen. Er is echter een klein probleem wanneer men zuivere kwinten stapelt. Uitgaande van de grondtoon c kan men dat op een piano goed tonen: c-g-d-a-e-b-fis-cis-gis-dis-ais-eis-bis, en zo hebben alle twaalf tonen van het octaaf gehad plus het octaaf zelf. En bij die laatste twee, eis en bis, ligt het probleem. Op een piano is de verhoogde e (eis) en de verhoogde b (bis) dezelfde toets als de f en c (daar ontbreken de zwarte toetsen), ze zijn in de westerse muziektheorie enharmonisch gelijk. Stemmen we in zuivere kwinten, dan komt dit enharmonisch gelijk zijn niet uit, de eis en de bis zijn te hoog. Daar is een elegante oplossing voor verzonnen: het verschil tussen de te hoge bis en de c, het zogenaamde Pythagorees komma, verdelen we over de twaalf tonen, we stemmen elke kwint eentwaalfde te laag. Dat is zo weinig dat alleen zeer getrainde luisteraars dat verschil kunnen horen. Daarom zeg ik altijd: een goed gestemde piano is altijd vals gestemd.
De pythagoreërs vormden een religieuze gemeenschap gedurende een aantal eeuwen. Soms hadden ze politieke macht, soms werden ze vervolgd. Zij dachten dat de archè, de oerstof, van alles getallen waren en ik neem aan dat ze dat figuurlijk bedoelden. Voor hen was de kenbare wereld te vatten in harmonieuze verhoudingen, in zuivere proporties. Ook hun beeld van de kosmos was er een van harmonie, een harmonie der sferen. De planeten (ook de aarde en de zon) cirkelden in dat beeld om een groot vuur en alle planeten maakten een geluid in muzikale verhoudingen. Het ging de pythagoreërs om de harmonie van de eigen ziel en om die te bevorderen moest maat gehouden worden (ascese), moest de wiskunde bestudeerd worden en was men vegetarisch, want ze geloofden in reïncarnatie van de ziel. Het lichaam was slechts een gevangenis.
Wat mij bevalt, is dat die harmonie niet praktisch is. Een zuiver gestemde piano brengt geen muziek voort, er is een teveel, een pythagorees komma. Het is het probleem van de perfectie. Iets was prachtig proportioneel gemaakt is, is saai, oninterressant. Het gaat juist om dat wat niet klopt, dat maakt het spannend. Er moet in de kunst zowel als in het leven altijd iets knagen, schuren en schrijnen. De componist Louis Andriessen vertelde een keer hoe hij heel schematisch te werk ging met het eerste deel van De Materie. Maar er ontbrak iets, iets wat zich juist onttrok aan dat schema. Hoe voelde dat hij noten moest plaatsen die er niet hoorden en hij wist dat dat de noten waren die de muziek zouden maken. Componeren is het vinden van de juiste noten en soms zijn dat foute noten.
Zo is het ook met kunst in het algemeen. Zo is het met het leven. Een mooi en spannend leven gaat voortdurend gepaard met een gevoel dat er iets niet klopt. Daar kan geen zuivere wetenschap tegen op.
31.1.2008
825
Als ik in korte tijd veel schrijf, dan voel ik me daarna vaak een uitgeperste sinaasappel. Ondertussen razen nieuwe gedachten in mijn hoofd, maar heb ik niet de energie om ze vast te leggen. Het is teveel. Het is te vroeg. Het moet rijpen en het kaf moet van het koren. Daar is tijd en ruimte voor nodig en dat moet ik al schrijvende veroveren. Het scheermes moet geslepen worden. Luistert u naar het schuren en knarsen van de slijpsteen? De vonken vliegen en toch zult u daar, uiteindelijk, niets van terug vinden, hier, en denken is dat nu alles?
30.1.2008
824 de weg, de wandeling en het gesprek (6)
Thales uit Milete (ca. 624–545) bestudeerde de sterren. Zijn leerling Anaximander (ca. 610–546) zal dat ongetwijfeld ook gedaan hebben, maar hij was het niet eens met zijn leermeester dat de oerstof (archè) water zou zijn. Anaximander zag een wereld van tegenstellingen (geboorte-dood, groei-verval), een dynamische wereld waar elementen steeds in elkaar veranderen en in conflict zijn met elkaar. Als water de oerstof zou zijn, waarom zouden dan niet alle elementen allang tot water geworden zijn?
Maar welk element dan wel? Volgens Anaximander moest het iets zijn waar alle elementen uit voortkomen en waarin ze ook weer verdwijnen. Het moest een oneindige substantie zijn waar alle werelden en hemelen uit voort kunnen komen. Het ziet ernaar uit dat Anaximander tot de conclusie kwam dat er een oerstof moest zijn, die weliswaar niet waarneembaar was, maar die we kunnen afleiden uit alle verschijnselen die we wel kunnen ervaren. Anaximander noemde dit element heel toepasselijk apeiron, het onbepaalde.
Moderne astronomen zullen deze oplossing van Anaximander met een glimlach herkennen. Zij zitten soms met het probleem dat de kenmerken van de waarneembare materie niet volledig te verklaren zijn met hun theorieën. Zo veronderstellen astronomen heden ten dage donkere materie om de bewegingssnelheid van sterrenstelsels te helpen verklaren. Deze donkere materie is nooit waargenomen maar zou 23% van de massa van het heelal uitmaken. Daarnaast zou 73% van het heelal uit donkere energie bestaan, ook niet te localiseren, dus we kunnen veilig concluderen dat 96% van het heelal door astronomen uit de gegevens wordt afgeleid, maar nooit is 'gezien'. Mocht donkere materie ooit gevangen worden in onze waarneming, dan stel ik de naam apeiron voor.
Het is niet voor niets dat zenboeddhisten gebruik maken van koans. Deze oefeningen bevatten niet zelden een paradox en juist met paradoxen begeven we ons op de grenzen van ons voorstellingsvermogen. Ons denken zit immers gevangen in tijd en ruimte en het lijkt erop dat onze zoektocht naar eenheid achter verscheidenheid eenzelfde beperking verraad. De oerknal het begin van het heelal? Maar wat was er dan voor? Een uitdijend heelal, maar wat is er dan voorbij die grens? Kunnen we de complexe wereld slechts behappen als we de boomstructuur terug volgen totdat we het begin vinden waaruit alles voortgekomen is? Is het Intelligent Design een modern archè? Dat deze complexe wereld alleen maar ontworpen en geschapen kan zijn door een hogere macht, geen twijfel mogelijk? Het aloude Deus ex machina.
Projecteren we niet een menselijke eigenschap op onze wereld? Ervaren we onszelf niet als een uniek subject, een eenheid? Onze persoonlijkheid zou wel eens complexer kunnen zijn dan we denken. Wellicht creëeren onze hersenen een illusie van eenheid, omdat we anders onze werkelijkheid niet aankunnen. Nergens in de menselijke hersenen is een plek gevonden waar het 'ik' zijn kamers betrokken heeft. Integendeel, het 'ik' lijkt eerder voort te komen uit een enorme hoeveelheid processen die een 'ik' suggereren. De zoektocht naar eenheid achter de werkelijkheid zou wel eens een diep menselijke behoefte kunnen zijn om de werkelijkheid onder controle te krijgen. Complexiteit en verscheidenheid zouden wel eens altijd aanwezig kunnen zijn, zonder begin in tijd en ruimte, zonder einde in tijd en ruimte. Wie zal het zeggen. Datgene dat 'mijn ik' construeert, weet het niet.
24.1.2008
823 de weg, de wandeling en het gesprek (5)
Ze leken wel van lego gemaakt, die wagentjes die in januari 2004 op Mars landden. De wereld kon meekijken. Hoeveel miljoenen dollars hadden ze ervoor over om die wagentjes naar Mars te sturen met vooral één belangrijk doel: erachter komen of daar water is of is geweest op Mars? Want water is een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van leven. Miljoenen dollars die net zo goed gebruikt hadden kunnen worden om mensen en dieren op planeet Aarde te helpen, mensen en dieren die smachten naar een druppel water. Het lijkt er namelijk stevig op dat water niet alleen een voorwaarde is voor het ontstaan van leven, maar ook om dit leven in stand te houden. Er zijn denkers die vrezen dat drinkwater schaars wordt op deze planeet en dat dat wel eens tot grote conflicten kan leiden. Voor ons westerlingen onvoorstelbaar: wij hoeven maar aan kraan open te draaien en daar is schoon drinkwater. Wij kennen de luxe om te mopperen als het weer regent. Voor grote groepen mensen is het een dagtaak om aan water te geraken en zij kijken niet zelden verlangend uit naar een spat regen.
Wat op Mars nauwelijks werd aangetroffen, vinden we op Aarde ruim aanwezig. Het grootste gedeelte van het aardse oppervlakte bestaat uit water. Ook van de mens wordt gezegd dat deze vooral uit water bestaat. Voor de geboorte zou dit enige tijd voor 97% gelden, na de geboorte van de mens vedroogt hij tot bijna 60% op 75-jarige leeftijd. Water is belangrijk voor de energievoorziening, voor het oplossen van zouten, voor het reguleren van de temperatuur van ons lichaam. Water is belangrijk voor het oplossen van ons voedsel, het vervoer van de bouwstoffen in ons bloed (dat voornamelijk uit water bestaat) naar de cellen (die voornamelijk uit cellulair water bestaan). Daarnaast is water weer belangrijk voor de afvoer van de afvalstoffen om uiteindelijk via de bekende weg ons lichaam te verlaten en in het water terecht komt dat dan weer gezuiverd moet worden, zodat we het weer kunnen drinken.
Ruim 2600 jaar geleden liep er in Milete, Ionië, een meneer rond die beweerde dat de oerstof voor alles water is. Op zich geen uitspraak die doorgaans serieus genomen wordt, maar deze meneer, Thales uit Milete, werd er beroemd mee, omdat hij als het ware in de filosofiegeschiedenis een beginpunt is. Misschien zijn er kandidaten uit een verder verleden, aanwijzingen daarvoor hebben de historici niet. Weliswaar zijn er geen bronnen van Thales bewaard gebleven, maar zijn reputatie als wetenschapper maakte dat er eeuwen later nog aan hem gerefereerd werd. Thales uit Milete was een der Zeven Wijzen. De samenstelling van dit team wisselde nogal eens, Thales hoorde er altijd bij.
Het was niet zozeer de constatering dat water de oerstof van alles is, maar de wijze waarop Thales tot deze uitspraak gekomen was. Niet aan de hand van mythen en legenden, niet de godenwereld was de bron van zijn kennis, maar observatie, redeneren en gebruik van argumenten. Dat maakte van Thales de Adam van de filosofie (en wetenschap). Mensen en dieren drinken water om in leven te blijven, planten en bloemen hebben eveneens water nodig. Water kan bevriezen en verdampen, dus waarom zou het niet op een of andere manier aarde of vuur kunnen worden?
Het was geen domme jongen, deze Thales. Overgeleverd is bijvoorbeeld dat hij een zonsverduistering voorspelde en dat hij een methode had bedacht om de hoogte van de piramides in Egypte te berekenen. Een man van de harde wetenschap zouden we nu zeggen. Zou je kunnen stellen dat zijn zoektocht naar eenheid achter verscheidenheid nog steeds doorklinkt bij natuurkundigen die hopen ooit een formule voor alles te vinden? Is er een wezenlijk verschil in de uitspraak van Thales en de zoektocht van de huidige wetenschappers?
Eén handicap had Thales niet. Ik lees dat de Grieken in die tijd nog geen onderscheid maakten tussen materie en geest. Ook goden en zielen zouden uit materie bestaan, hoe verdund en fijn ook. Een ziel als verdampt water? Zo kan ieder levenloos object dus toch een ziel hebben. Neem een magneet, die kan andere objecten verplaatsen zonder dat je kunt zien hoe de magneet dat doet. Voor de Grieken was materie dan ook eeuwig, er was geen begin. De wereld die zij kenden was de enige wereld en deze wereld was kenbaar. Zij maakten nog geen kostbare reisjes naar Mars, zij probeerden de wereld om zich heen te begrijpen. Ik mag ze wel, die Oude Grieken.
O ja, één anecdote rond Thales mag niet ontbreken, al kunnen we het in bijna elk geschiedenisboek van de filosofie terugvinden. We zullen waarschijnlijk nooit weten of het verhaal waar gebeurd is, maar het zal wel altijd aan Thales blijven kleven. Deze anecdote maakt hem tevens tot de eerste verstrooide professor. Daarnaast geeft het prachtig weer, dat een filosoof nog zo in zijn denken kan opgaan, de praktische kant van het leven – namelijk dat je moet opletten waar je je voeten neerzet – mag niet uit het oog verloren worden.
Er wordt verteld dat Thales eens, toen hij door een oude vrouw uit zijn huis werd meegenomen om de sterren te observeren, in een kuil is gevallen, en zijn kreet om hulp door de oude vrouw als volgt beantwoord werd: 'Denk je dat je iets over de hemel aan de weet kunt komen, Thales, als je niet eens kunt zien wat vlak voor je voeten ligt?'
Diogenes Laërtius Leven en leer van beroemde filosofen, 25
22.1.2008
822 brieven aan R. (4) de weg, de wandeling en het gesprek (4)
Waarde R.,
Lach me niet uit, R., lach me niet uit! Ik weet dat je me graag wilt tergen met mijn oeverloze leesprojecten die altijd na een enthousiast begin weer stranden. Gun me nu maar de illusie dat ik ooit enig structuur in mijn lezen kan aanbrengen. Ik schiet er niets mee op, dat weet ik, ik lees om het lezen. Het gaat me niet om geleerdheid, maar om het leesgenot. Lezen is een activiteit waarbij je in gesprek raakt met gedachten van mensen uit vroeger tijden, gedachten die zij waardevol vonden om vast te leggen. Die mensen zijn dood of gaan ooit dood, maar hun gedachten leven voort.
Ik was er al eens aan begonnen, ruim elf jaar geleden. Ik kan dat onthouden vanwege een associatie met een vakantiehuisje in Ierland, uitkijkend over een baai aan de Atlantische Oceaan. Ik was daar op vakantie met mijn schoonfamilie en ik had het eerste deel van A History of Philosophy van Frederick Copleston bij me. Mijn vriendin was toen zwanger van ons eerste kind, we gingen twee maanden later trouwen. Als zij 's middags rustte dan zat ik aan tafel te lezen in Copleston. Als ik opkeek uit het boek en ik zag de oceaan in de verte, dan kon ik even de illusie hebben op een Grieks eiland te zijn.
Uiteindelijk ben ik ergens achterin het tweede deel vastgelopen. Ik las te snel, liet de eigenaardige wereldbeelden van de middeleeuwers niet goed op mij inwerken en uiteindelijk raakte ik de draad kwijt. Ik wist niet meer waarover het echt ging. Bovendien was het de bedoeling om ook naast Copleston originele werken te lezen. Las ik over Empedocles, dan wilde ik ook zijn werk lezen. Natuurlijk is het onmogelijk om alle bronnen te lezen – aan sommige auteurs heb je een levenstaak, denk maar Plato, Aristoteles of Augustinus –, maar een keuze moest toch mogelijk zijn. Ook dat liet ik los, ik wilde verder, ik was te gretig. En, ik wilde ook wel eens wat anders lezen dan filosofie.
Ondertussen stonden die negen delen me in de kast als een stil verwijt aan te grijnzen. Vorig jaar kwam het idee in me op om dan elke week één hoofdstuk te lezen. Hoofdstuk 1 in week 1, hoofdstuk 2 in week 2 enzovoort. Het kwam er niet van. Dit jaar probeer ik opnieuw om mezelf deze discipline aan te doen. Soms voel ik me net een leesmonnik die zichzelf op gezette tijden wil pijnigen uit penitentie. Als ik dit volhoud, ben ik er zeker een jaar of acht mee zoet.
Het kan niet anders dan dit project levert tekst op voor mijn website. Het is niet de bedoeling om een samenvatting te geven, dat zeker niet, maar wat het dan precies wel wordt weet ik ook niet. In ieder geval kun je het vinden onder de titel 'de weg, de wandeling en het gesprek', een titel die zich aandiende nadat ik het eerste stuk had geschreven. Ik zie wel wat er uit voortkomt. Misschien giet ik het wel vaker in een on-line brief aan jou.
Lach maar, je moest eens weten hoeveel andere projecten nog in mijn hoofd zitten. En dan zijn er nog de projecten die of ter ziele zijn gegaan of tijdelijk een winterslaap genieten. Nietzsche, die blijft en komt altijd weer terug. Mijn herinneringen aan mijn studietijd, daar ga ik ook nog wel eens mee door als het wat rustiger is. Nu ligt het zwaartepunt bij Copleston en alle verbanden die het lezen van zijn boeken oproept. Want ook Trefpunt Plato van Klaus Held heb ik al eens opnieuw uit de kast gehaald. En het ergerniswekkende boek De Droom der Rede van Anthony Gottlieb. Het boek van de Romeinse roddelaar Diogenes Laërtius is ook heerlijk om weer te lezen. De bloemlezing Uit de eerste hand van Ad de Visser is erg goed en behulpzaam. Kortom, zoals dat met lezen gaat, van het een komt het ander, het ene boek leidt je naar het andere.
Mijn beste R., waarom doe je niet mee? Laten we samen deze reis maken, dan kunnen we erover ouwehoeren. Natuurlijk, ik weet je antwoord al en je hebt gelijk: het is onbegonnen werk en gedoemd te mislukken. Toch, laat vooral niet na om me van commentaar te voorzien als ik het al te bont maak. Ik ben nu eenmaal geen geschoold filosoof, ik ben maar autodidact op dit terrein. Dus als ik teveel onzin begin te schrijven moet je ingrijpen.
de groeten, mijn grote vriend
heb maar veel plezier
jwl
18.1.2008
821
Oud of nieuw, het enige merkteken dat ik altijd van mijn boeken probeer te verwijderen (doorgaans zonder succes) is de prijssticker die kwaadwillige boekverkopers op de achterkant plakken. Die afschuwelijke witte korsten laten zich met de grootste moeite verwijderen en laten lepreuze wonden en resten slijm achter waaraan zich het stof en vuil der eeuwen hechten, zodat ik verlang naar een uitzonderlijk kleverige hel waarheen ik de uitvinder van die stickers vurig verwens.
Alberto Manguel De bibliotheek bij nacht, 25
18.1.2008
820
Gisteravond zag ik voor de eerste keer een aantal filmpjes op dvd van www.minuscule.tv. Ik vind ze zo geweldig dat ik er hier één laat zien. Klik op het filmpje als u eventueel meer wilt zien.
14.1.2008
819 de weg, de wandeling en het gesprek (3}
Een samenleving is per definitie multicultureel. Daarvoor hoeven geen mensen met andere geloofsovertuigingen uit andere werelddelen te komen. Wanneer ik de muziek, de omgangsvormen en het taalgebruik van mijn blanke Nederlandse buren hoor, weet ik, dat we een groot verschil in cultuur hebben. Dat is geen probleem, we zijn vriendelijke tegen elkaar en wanneer de nood aan de man komt, staan we voorelkaar klaar.
Het is maar op wat voor schaal we wensen te kijken. Ook binnen een huwelijk kan sprake zijn van verschil in cultuur, of in een dorpsgemeenschap, of op een sportvereniging. Overal waar mensen zijn zul je verschillen in cultuur kunnen tegenkomen.
Een samenleving heeft ook verschillende culturen nodig. De veranderingen die we vooruitgang plegen te noemen zijn niet zelden een gevolg van verschillen in cultuur. Debat, conflicten, ruzies enz. zijn gezond, zolang ze maar plaatsvinden op basis van gelijkwaardigheid, zolang er geen doden en gewonden vallen. Het zijn juist de mensen die alle mensen uniform willen maken, die alleen maar mensen van gelijke cultuur willen, die een maatschappij star maken. In het ergste geval vindt er een hang naar culturele zuiverheid plaats waarbij alles wat als onzuiver gebrandmerkt wordt als een gezwel verwijderd moet worden. Nog steeds zijn er plekken op de wereld waar dit plaatsvindt ondanks de lessen van de geschiedenis. Waar een dergelijk totalitair systeem kan heersen is geen samenleving meer, want er wordt niet meer geleefd.
In de zesde eeuw voor Christus was de westkust van het huidige Turkije gekoloniseerd door Grieken. Enkele eilanden voor de kust en een groot deel van het vaste land heette Ionië. Het gebied tussen de bergruggen en de zee was zeer vruchtbaar en er ontstond een levendige handel. Men zou het een knooppunt kunnen noemen tussen verschillende culturen: Azië was over land te bereiken, het Midden-Oosten, Afrika en het zuiden van Europa over zee. Mensen met verschillende achtergronden kwamen met elkaar in contact. Verschillende politieke systemen, verchillende godsdiensten, verschilledne normen en waarden, verschillende manieren van denken. Het is niet verwonderlijk dat de Grieken in Ionië, geconfronteerd met zoveel diversiteit, gingen nadenken over hun eigen identiteit. Ionië was zeer welvarend geworden door de handel en rijke mensen hebben doorgaans meer tijd om na te denken; tijd hebben om na te kunnen denken is vaak een luxe.
Het is mogelijk dat dit mede aan de basis heeft gelegen voor een nieuwe vorm van denken. De geboorte van filosofie en wetenschap in deze tijd zou wel eens een bijprodukt kunnen zijn van het relativisme van de Ioniërs. Waar zoveel mensen met verschillende culturen samen moeten leven en werken kan de twijfel aan gebaande paden ontstaan. Wat is nu de juiste manier om tegen het leven aan te kijken? Is er eenheid achter de verscheidenheid? Zo ja, waaruit bestaat deze eenheid dan?
Nederland zou door het multiculturele drama in een identiteitscrisis zijn geraakt. Nederlanders, ten prooi aan modern relativisme, zouden niet meer weten wat hun identiteit is. Dat is mooi, dat is geweldig, laten we hard lachen en het omarmen. Ik weet niet waartoe het zal leiden, maar ik hoop dat aan het einde van het drama een luid applaus kan opstijgen omdat de actoren zo goed gespeeld hebben (dat ene kamerlid met zijn kitscherige spel kan natuurlijk rekenen op veel boe-geroep). Wie weet waar de komst van al die mensen uit het Oostblok en Afrika toe zal leiden. Hoe zal deze tijd in de toekomst in de geschiedenisboeken terecht komen? Zal er een nieuwe manier van denken ontstaan? Ach, de mensheid is een klucht.
11.1.2008
818
Een tijdschrift zou ik het nauwelijks willen noemen, het lijkt elke keer een enorm boekwerk. Ook Nexus nummer 48 bevat meer dan 200 bladzijden met essays. Dat ik ditmaal veel uit deze aflevering citeer is, omdat ik me ditmaal bijzonder vaak aangesproken voel door de essays.
Nexus 48 heeft als motto meegekregen Droom en verantwoordelijkheid. Aanleiding is het slot van een kort verhaal In Dreams begin Responsibilities van Delmore Schwartz uit 1937 in het tijdschrift Partisan Review. Hij werd er indertijd beroemd mee.
Maar de ouvreur heeft mijn arm gepakt en sleept me weg en ondertussen zegt hij: 'Waar ben u mee bezig? Beseft u wel dat u niet zomaar alles kunt doen waar u zin in heeft? Waarom moet een jongeman als u, die nog een heel leven voor zich heeft, zo hysterisch worden? Waarom denkt u niet na bij wat u doet? Zo kunt u zich niet gedragen, zelfs niet als u alleen bent! U krijgt er spijt van als u niet doet wat u zou moeten doen, u kunt zo niet doorgaan, dat is niet goed, daar zult u snel genoeg achter komen, daarvoor is alles wat u doet te belangrijk,' en dat zei hij terwijl hij me door de hal van het bioscooptheater het koude licht in sleepte, en ik werd wakker in de bleke winterochtend van mijn eenentwintigste verjaardag, het raamkozijn schutterde met zijn lipdunne rand sneeuw en de ochtend was al begonnen.
Delmore Schwartz 'In dromen beginnen verantwoordelijkheden' in: Nexus 48, 14
Deze vragen kunnen nog steeds gesteld worden, misschien wel aan elke jonge generatie. De redactie van Nexus nodigde jonge kunstenaars en wetenschappers van verschillende nationaliteiten uit om te reageren en bundelde de resultaten. Alle zijn geboren tussen 1967 (mijn eigen geboortejaar) en 1983, waarbij de meesten geboren zijn in de jaren '70. Zo leerde ik de Italiaanse schrijver Lecca kennen, van wie ik ondertussen een boek gered heb bij de Slegte (en al gelezen). Ook werd ik getroffen door de Noor Johan Harstad van wie ik graag een boek zou willen lezen (het staat al te wachten in mijn boekenkast). Van Laila Lalami vond ik een weblog (toegevoegd aan mijn linklijst). En zo vond ik in bijna elk artikel wel iets dat mij raakte en dat mij het gevoel gaf dat ik, ondanks de grote verscheidenheid, toch bij een generatie behoor. Bijna stuitend herkenbaar was voor mij het volgende, dat ik las nadat ik 814 had geschreven:
En nu is het twintig jaar later. Kort geleden ben ik veertig geworden en daar is de werkelijkheid, niet de potentiële zoals toen, maar de werkelijke werkelijkheid van banden en plannen, wegen en trajecten en mensen die eisen: aandacht, tijd, leven. En ook is er de dood. Niet als het smeulende lijk op de brandstapel, de beste leerschool van de wereld, maar de mogelijkheid ervan, in ouders, vrienden, verwanten en collega's – en in mijzelf. Veertig betekent op de helft. En ook is er de liefde. En achter het 'wie neemt voor wat de verantwoordelijkheid' duikt een ander woord op. Het 'waarom?'. En ik lees de oude dagboeken erop na en die jongen van twintig lijkt dit niet eens als een vraag te zien.
Andreas Roepstorff 'In dromen ontstaan werkelijkheden' in: Nexus 48, 192
10.1.2008
817
Wat je aan Camus kunt blijven bewonderen, is dat hij zijn waarden wilde bevechten op de leegte. Tegenwoordig wordt die leegte meestal botweg ontkend. Moraal wordt niet bevochten, maar weer zelfgenoegzaam verkondigd uit naam van burgerlijke kortzichtigheid – of een goddelijke orde. Geluk is geen kortstondige bevestiging tegen de klippen op, maar een geboorterecht. De absurde mens van vandaag leest The Secret. Volgens die wereldwijde bestseller is het de bedoeling dat je het universum op jouw wensen en verlangens trakteert. Wat blijkt: doe je het goed, dan geeft het universum je geheid antwoord. Al je wensen gaan in vervulling. Blijvend geluk is je deel.
Bas Heijne 'Schreeuwen tegen de leegte' in: NRC Handelsblad. Boeken 4 januari 2008, 2
8.1.2008
816 de weg, de wandeling en het gesprek (2)
'Hoor je het ruisen van de rivier?'
'Ja!'
'Dat is de weg.'
Een klein gesprek tussen meester en leerling uit de traditie van het zenboeddhisme. Misschien is het wel een koan, ik weet het niet, ik las het ooit voor de eerste keer in een zeer fout boek en sindsdien is het me altijd bijgebleven.
Ik vind het beeld mooi. Er is veel taoïsme in het zenboeddhisme terecht gekomen (ik noem het zenboeddhisme wel eens de opgeblazen calvinistische variant van het taoïsme) en het zou me niet verbazen wanneer hier 'de weg' oorspronkelijk 'tao' is. Het leven dat geleefd moet worden verbeelden als een rivier en dat vervolgens de weg noemen die een mens moet gaan.
Opmerkelijk is, dat de vraag niet luidt 'zie je de rivier', maar 'hoor je het ruisen van de rivier'. Wellicht heeft het te maken met het meditatieve gebruik van dit kleine gesprek. Bij de eerste zin ademt men in, bij het 'ja' houdt men even de adem vast en bij de laatste zin ademt men uit. Het ruisen van de rivier is dan tevens het ademen. Ademen is een biologische noodzaak voor mensen om te leven, zonder ademhaling kunnen we de weg niet gaan. Het is wat we steeds nu doen, soms zonder dat we het opmerken. Pas als onze adem stokt, zullen we er aandacht aan schenken. In veel meditatieve tradities is concentratie op de ademhaling een vereiste. Taoïsten beschouwen het menselijk lichaam als een energiesysteem, bestaande uit verschillende chi-stromen (levensenergie). De adem is dan een verfijnde vorm van chi. Wie deze energiestomen in balans wil brengen zou bijvoorbeeld het bekende Tai chi kunnen beoefenen.
Het beeld van een stromende rivier past goed bij een ander taoïstisch begrip: Wu Wei. Een associatie met het moderne Go with the flow-beweging doemt op. Wu Wei, laat de natuur haar gang gaan, forceer niet, probeer je niet te verzetten tegen de loop der dingen, maar probeer spontaan mee te gaan met wat zich aandient. Het is een actieve vorm van niets doen. Het beeld van een vallend blaadje dat zich laat meevoeren op een rivier. Het heeft geen last van de pijnlijke rotsblokken dat de mens in het leven op zijn weg kan tegenkomen. Het is één van de typisch onwesterse aspecten van het taoïsme dat mij zo aanspreekt.
8.1.2008
815
Volgens mij kun je niet besluiten om op een bepaalde manier te leven, maar kun je alleen maar besluiten of je wilt ingaan op hoe het leven zich op dat moment aandient. Op deze manier blijf je voortdurend in beweging en is het leven één grote dialoog.
Cuny Janssen 'Tussen stilte, tijd en licht' in: Nexus 48, 55-56
De tweede les is dat moed en openstaan voor de wereld het verschil maken. Zoals iedereen wil ik slagen in mijn leven. Aangezien ik ook wel eens Nietzsche heb gelezen, ben ik ervan overtuigd dat intensiteit de maatstaf is voor een geslaagd leven. Maar ik weet nu dat ik die intensiteit kan bereiken in het contact met de ander, niet in narcisme. Eigenschappen als durf, enthousiasme, verbeeldingskracht en nieuwsgierigheid zijn onontbeerlijk, je moet buiten jezelf treden om dingen te bereiken in de huidige wereld. Een mens is altijd vrijer dan hij zelf denkt. Onze vrijheid is de vrijheid die we onszelf gunnen.
Emmanuel Lenain 'Diplomatie als uitdaging' in: Nexus 48, 64
Ik voelde me alsof ik honderd jaar te laat was geboren en alsof mijn tijdperk tot het verleden behoorde. Ik begon te geloven in de zwerftocht van de ziel en metempsychose [reïncarnatie – jwl]. Ik voelde dat ik daarvandaan kwam, ergens anders vandaan. Ik speurde naar allerlei openbaringen van dat andere leven. Dat betekende niet dat ik dat ene, de alledaagsheid, wilde verwaarlozen. Nee, dat niet; wel vond ik dat de alledaagsheid met iets anders was uitgerust: met iets dat slechts enkelen opmerkten. Bovendien geloofde ik in een intensief leven, ik vond dat dat het leven tot op zekere hoogte gecomponeerd kon worden, als een gedicht of een symfonie. Dat het door ons eigen toedoen mooi kon worden, een kunstwerk.
(…)
Ik herinner me alleen het gevoel van euforie, een alomvattende blijdschap en vrijheid. Vooral vrijheid. De poëzie was uitermate geschikt om de overtuiging van de onwerkelijkheid van de werkelijkheid te staven. Het gedicht werd het poortje naar een andere, betere wereld, een poortje naar jezelf, de allersimpelste manier om jezelf te redden en een kunstmatig, tijdelijk, efemeer paradijs te scheppen.
(…)
Dit alles onder leiding van Dostojevski en zijn in de modder wroetende mystici. Bij anderen leek het erop dat ze de ziekte van splendid isolation zouden krijgen, dat zij in een tempel van de geest, en dat zij de straat niet opdurfden, met zijn regenplassen en modder. Ongetwijfeld hingen de virussen van deze ziektes in de lucht. Ongetwijfeld heb ik ze allemaal gehad.
(…)
(…) er zijn waarden in vergelijking waarmee de literatuur geen enkele kans heeft. Zo'n waarde is het leven, met die hele voorraad aan banaliteiten en verveling die het achter zich aan sleept, als een der kunst vermorzelende ballast. De antiwereld heeft echter een wereld nodig, zonder deze is ze niet mogelijk.
(…)
Witold Gombrowicz dacht aan hetzelfde, toen hij in zijn Dagboek beweerde dat schrijven het wekken van de eigen demonen is.
Tomasz Rozycki 'Over kleuren' in: Nexus 48, 78-82
7.1.2008
814 de weg, de wandeling en het gesprek (1)
Zou er ooit een eerste keer geweest zijn dat iemand de vraag waarom stelde? Zou diegene het zelf opgemerkt hebben dat hij die vraag als eerste stelde? Waar moet een levend wezen aan voldoen om die vraag te kunnen stellen? Bewustzijn? Zou de vraag al vaker gesteld kunnen zijn, zonder dat iemand zich daarvan bewust was? Taal? Is taal een voorwaarde om die vraag te kunnen stellen? Of kan iemand volstaan met een gevoel, zonder dat dit gevoel in taal te vatten is? Geheugen? Is het mogelijk dat iemand ooit die vraag stelde zonder dat hij zich dat kan herinneren? Had het stellen van de vraag ooit een evolutionair nut?
Waarom ben ik? Zou het voorbehouden zijn aan mensen om deze vraag te stellen? Draagt het bij aan het welzijn van de steller van de vraag? Word ik er gelukkiger van als ik deze vraag stel? Of zou de tegenstelling gelukkig niet-gelukkig niet bestaan als ik deze vraag niet zou kunnen stellen? Geen (zelf-)bewustzijn, geen taal, geen herinnering?
Kan het zijn dat de vraag steeds vaker gesteld wordt? Wordt de vraag vaker gesteld als de welvaart toeneemt? Of als het welzijn afneemt? Neemt de kwaliteit van de antwoorden op de vraag toe? En hoe zouden we dat kunnen weten?
Vele antwoorden zijn op de waarom-vraag gegeven. Er zijn mensen die weten dat zij de juiste antwoorden hebben op de vraag. Zij geloven in de juiste antwoorden, hetgeen zoiets betekent als besloten hebben dat de antwoorden die zij geloven de juiste zijn. Sommigen zeggen dat ze weten dat ze juist zijn, er is geen twijfel, er mag geen twijfel zijn, de twijfel is opgesloten, gevangen gezet, alsof de twijfel een gevaar vormt voor de samenleving. Er wordt vaak een beroep gedaan op intuïtieve wijsheid, wijsheid die ooit verloren is gegaan, maar is teruggevonden. Het is vast wijsheid uit een tijd dat nog niemand de waarom-vraag stelde. Mensen die geloven zijn vaak heel gelukkig met de antwoorden die zij hebben. Het geeft richting, ze hoeven er niet meer over na te denken, ze hebben geen last meer van een grote onzekerheid, er kan geleefd worden. Zij voelen zich verrijkt, anderen voelen zich verlicht. Het kritisch verstand is voor die mensen verdacht, want het ligt in de natuur van het verstand om te twijfelen en dat mag niet, daar zou je wel eens ongelukkig van kunnen worden en dat moeten we natuurlijk niet hebben, dat was de bedoeling niet.
Er zijn ook mensen die niet gelukkig zijn met geloven alleen. Zij willen redeneren, zij willen nadenken, twijfelen. Zij willen kijken, proeven, ruiken, voelen en horen en al die informatie bijeen brengen om te kijken of het antwoord op de vraag wellicht ergens verborgen is en nog slechts door goed na te denken ontsluierd kan worden. Elke keer wanneer zij denken een antwoord gevonden te hebben nemen ze de proef op de som, kan het ermee door? Zij vinden antwoorden, maar nog geen antwoord op de waarom-vraag. Maar wellicht is elk antwoord een stap in de richting van het ultieme antwoord. Ooit zal de formulering van het antwoord gevonden worden. Ooit zal de waarschijnlijkheid van een antwoord omslaan in de zekerheid van een antwoord. Deze twijfelaars zijn verklede gelovigen, zij stellen de zekerheid van het antwoord alleen maar uit. Ooit komt het antwoord, ooit komt de verlichting, ooit komt de Messias. Niet de twijfel is gevangen, maar het antwoord, alleen de sleutel moet nog gevonden worden.
Ik wil niet oordelen. Ik weet het antwoord niet. Soms denk ik wel eens dat de vraag stellen de vraag beantwoorden is: ik ben om me voortdurend af te vragen waarom ik ben. Dat is niet vreemd, want de geschiedenis van de antwoorden op de vraag vind ik mateloos intrigerend. De vraag is namelijk een onuitputtelijke bron.
Maar soms overvalt me het droevige gevoel, dat er eenvoudigweg geen antwoord is. En als er geen antwoord is, is er geen vraag. De vraag stellen we alleen maar, omdat het een bijprodukt is van ons bewustzijn, het denken in tegenstellingen, het verschil tussen mijzelf en niet-mijzelf. Wie het bewustzijn doorbreekt met paradoxale vragen en ervaart dat eigenlijk alles één is (en zelfs dat niet), die zal de vraag niet meer stellen, maar louter nog een boterham smeren om te eten. Die zal weten dat achter het gordijn van verscheidenheid een eenheid schuilgaat en dat die verscheidenheid en eenheid dezelfde zijn.
Ik zou dat jammer vinden. Het is juist die verscheidenheid en het stellen van de vraag die ik zo waardevol vind. Eigenlijk wil ik de vraag, maar het antwoord niet. De vraag is zo intrigerend en mooi, omdat het antwoord onkenbaar is. Dat moet zo blijven, de mens moet blijven zoeken, de weg bewandelen, kijken proeven voelen horen ruiken, het gesprek voortzetten dat volgde op de eerste die de waarom-vraag stelde. Na de dood zien we wel weer verder. Of niet.
2.1.2008